Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 22
(1912)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 281]
| |
Boeddhistische bedevaart
Men weet, dat in haar geboorteland de leer van Boeddha sedert zeven eeuwen geheel is verdwenen. Alleen in de ontoegankelijke valeien van den Himâlaja langs de
| |
[pagina 282]
| |
loovige mensch kan zeggen: “Hier is de Boeddha geboren!” is een plaats die bezocht moet worden met gevoelens van eerbied en ontzag’. ‘De plaats, Ananda, op dewelke de geloovige mensch kan zeggen: “Hier verwierf de Boeddha de hoogste, volmaakte kennis!” is een plaats, die bezocht moet worden met gevoelens van eerbied en ontzag’. ‘De plaats, Ananda, op dewelke de geloovige mensch kan zeggen: “Hier is het koninkrijk der gerechtigheid door den Boeddha verkondigd!” is een plaats, die bezocht moet worden met gevoelens van eerbied en ontzag’.
tempel van ‘de groote ontwaking’ (mahâ-bodhi) te bodh-gaya, noordzijde.
‘De plaats, Ananda, op dewelke de geloovige mensch kan zeggen: “Hier is de Boeddha verscheiden in dat laatste verscheiden, dat niets hoegenaamd overlaat!” is een plaats, die bezocht moet worden met gevoelens van eerbied en ontzag’. ‘En er zullen naar dezulke plaatsen, Ananda, geloovigen komen, monniken en nonnen of lekebroeders en lekezusters, en zij zullen zeggen: ‘Hier is de Boeddha geboren!’ of, ‘Hier verwierf de Boeddha de hoogste, volmaakte kennis!’ of ‘Hier is het koninkrijk der gerechtigheid door den Boeddha verkondigd!’ of ‘Hier is de Boeddha verscheiden in dat laatste verscheiden, dat niets hoegenaamd overlaat’. ‘En zij, Ananda, die zullen sterven, terwijl zij met een geloovig hart zulk een bedevaart volbrengen, zullen na hun dood, als het lichaam zal vergaan, herboren worden in hemelsche zaligheid’.
De toekomstige Boeddha nu werd geboren in den hof Loembini nabij Kapilavastu, de stad van zijn vader, koning Soeddhódana. Het was dáár, dat volgens de heilige boeken koningin Maja op wonderbaarlijke wijze het kind ter wereld bracht, dat bestemd was het licht van Azië te worden. De plek van deze blijde gebeurtenis was geheel vergeten geraakt, totdat eenige jaren geleden een Duitsch oudheid-kundige haar terugvond (December 1896). Want hij ontdekte in de moerasstreek aan den voet van het gebergte op Nepaalsch grondgebied een geknotte zuil, waarop het volgende inschrift gegrift was: ‘Zijne Majesteit, de genadige Koning, is twintig jaren na zijne zalving zelve gekomen en heeft (deze plaats) vereerd. Want hier is de Boeddha Sakiamoeni geboren. Daarom heeft (de Koning) een steenen omheining (?) doen maken en heeft een steenen zuil opgericht. Want hier is de Meester geboren. | |
[pagina 283]
| |
Daarom is het dorp Loemini cijnsvrij verklaard en ontheven van de achtste penning’.Ga naar voetnoot*) De koning hier vermeld is niemand minder dan de groote Asoka, die omstreeks 250 v.Chr. geheel Noord-Indië beheerschte en die ons een schat van inschriften op zuilen en rotsen heeft nagelaten. Men ziet dus, dat in de dagen van koning Asoka dit als de plek gold waar
miniatuur stoepa tegenover den portico van den mahâ-bodhi-tempel te bodh-gaya.
Sakiamoeni het levenslicht zag. De naam van den hof Loembini is tegenwoordig nog bewaard in dien van het naburige dorp Roemindei. De plaats van zijn geestelijke wedergeboorte - ‘de Groote Ontwaking’ (Mahâ-bodhi) noemen het de Boeddhisten - geldt hun als heilig boven alles; en het valt dus niet te verwonderen, dat deze nooit uit het oog is verloren, zelfs niet nadat de Leer uit eigenlijk Indië was verdwenen. Het is Bodh-Gaya, waar, gezeten onder den heiligen vijgeboom, de Meester na jarenlangen, innerlijken strijd de verlossingsleer vond en dus Boeddha d.i. ‘de Ontwaakte’ werd. De Bodhi-boom (misschien wel een afstammeling van den oorspronkelijken!) wordt nog steeds te Bodh-Gaya vereerd en daarnaast verrijst een geweldige tempel, die eenige jaren geleden onder deskundig toezicht is gerestaureerd. Deze tempel bevat een beeld van den Boeddha zittend met het gezicht naar het Oosten gewend en door de eigenaardige houding der hand het moment van de Bodhi aanduidend. Immers de overlevering zegt, dat op het punt de waarheid te vinden de Wijze een aanval had te doorstaan van Mâra, den Booze, die hem zijn plaats onder den Bodhiboom betwistte. Boeddha riep daarop de Aarde aan, om te getuigen van zijn goede werken in vroegere levens verricht en de godin der Aarde antwoordde met zulk een donderende stem, dat de daemonen van Mâra op de vlucht sloegen. Dit moment, onmiddellijk aan de Bodhi voorafgaande, wordt dus aangeduid door de ter aarde uitgestrekte rechterhand. Ook de derde groote bedevaartplaats, de plek waar Boeddha na zijn ‘Ontwaking’ voor het eerst zijn verlossingsleer verkondigde is nimmer vergeten geraakt. Het is Benares (ook den Brahmanisten boven alles heilig), waar in het Gazellenpark, een tuin buiten de stad, Boeddha begonnen is ‘het | |
[pagina 284]
| |
rad van de Leer te draaien’. Zóó noemen het de Boeddhisten, en op de beelden nabij het dorp Sârnâth op de plaats van het oude Gazellenpark in menigte ontdekt vindt men dan ook den Boeddha gezeten in predikende houding en op het voetstuk een Dharmatjakra of ‘Wiel-van-de-Leer’ tusschen twee liggende gazellen. Soms ook worden zijn eerste vijf bekeerlingen afgebeeld aan zijn voeten. In de laatste jaren is in Sârnâth heel wat moois opgedolven, mooist van alles een leeuwenkapiteel in den stijl van Persepolis, dat oorspronkelijk een zuil bekroonde. Een gedeelte van de schacht staat nog overeind en daarop vindt men een inschrift: een edikt van koning Asoka tegen de scheurmakers. ‘Wie dan ook’, zegt hij daarin, ‘monnik of non, scheuring zal brengen in de Kerk, zal witte kleederen hebben aan te doenGa naar voetnoot*) en in een ongewijd verblijf hebben te verblijven. Dus moet dit gebod worden ter kennis gebracht in de orde der monniken en in de orde der nonnen’. De vierde en laatste groote bedevaartsplaats, de plek van Boeddha's Nirvâna, raakte vergeten evenals die van zijn geboorte. Zelfs nu nog bestaat er onzekerheid omtrent haar juiste ligging. De gewijde overlevering verhaalt, dat Boeddha op tachtigjarigen leeftijd stierf in het Sâlpark buiten de stad Koesinágara in het land der Malla's. Nog in de 7de eeuw werd deze plaats bezocht en beschreven door den Chineeschen pelgrim Hiuen Tsiang. Deze zegtGa naar voetnoot*): ‘Er is (hier) een groote tempel van baksteen, waarin een beeld is, dat Boeddha voorstelt op het oogenblik, dat hij het Nirvâna inging. Hij ligt met het hoofd naar het noorden, als het ware slapend. Naast dezen tempel staat een stoepa door koning Asoka gebouwd. Hoewel vervallen, is hij nog ongeveer 200 voet hoog’.
leeuwenkapiteel van koning asoka te sârnâth bij benares.
De Engelsche archaeoloog Sir Alexander Cunningham meende de plek van Boeddha's Nirvâna terug te vinden in een débris heuvel nabij het dorp Kasia in het distrikt Gorakhpoer. Dit distrikt grenst aan het grondgebied van Nepal en aan Noordelijk Bihâr. Bij helder weer kan men vandaar de besneeuwde toppen van den Himâlaya duidelijk onderscheiden. Op Cunningham's aanwijzing begon men te graven en het eerste voorwerp, waarop de spade afstuitte, was een kolossaal steenen beeld van den | |
[pagina 285]
| |
stervenden Boeddha, liggend op zijn rechterzijde met het hoofd naar het noorden gekeerd, en daaromheen de verbrokkelde muren van een baksteenen tempel, waarachter een stoepa of reliekentoren verrees. (Het klinkt als een sprookje). Het beeld had bovendien een Sanskrit inschrift, waaruit bleek, dat het in de dagen van Hiuen Tsiang reeds bestond. Men begrijpt licht, dat na deze ontdekking Cunningham's hypothese als bewezen werd beschouwd. Maar later kwamen de twijfelaars, o.a. Mr. Vincent Smith, een Engelsch-Indisch ambtenaar, die als een autoriteit op het gebied der Indische archaeologie geldt. Deze heer meende, dat de ligging van Kasia eigenlijk al heel weinig overeenkwam met de gegevens door den Chineeschen pelgrim omtrent Koesinágara verstrekt. Ook de beschrijving der gebouwen scheen in onderdeelen belangrijk af te wijken met wat te Kasia gevonden was. Zelfs het beeld van den stervenden Boeddha scheen den heer Smith niet van overwegend belang. Want komen zulke beelden niet tegenwoordig nog in menigte voor in Burma en Ceylon, landen waar het Boeddhisme nog steeds beleden wordtGa naar voetnoot*)? Weliswaar lag het met het hoofd naar het noorden, evenals het beeld door Hiuen Tsiang te Koesinágara gezien. Maar deze overeenkomst bewees niets, aangezien de beeldhouwer hierin eenvoudig de aanwijzingen van den gewijden tekst had gevolgd.Ga naar voetnoot*) Ik behoef hier verder niet op deze kwestie in te gaan, die ik zelf gepoogd heb door nader onderzoek ter plaatse op te lossen. Mijn opgravingen hebben in het algemeen Cunningsham's hypothese versterkt, hoewel deze nog niet als volkomen bewezen kan worden beschouwd. De geloovigen, minder twijfelzuchtig dan de geleerden, hebben in elk geval Kasia aanvaard als de plaats van het oude Koesinágara en als de plek van Boeddha's Nirvâna.
zuil met inschrift door koning asoka opgericht op de plaats van boeddha's geboorte.
De geloovigen echter, die in deze eerwaardige heiligdommen Boeddha's nagedachtenis komen vereeren, zijn niet de kinderen van het land. Het zijn vreemde gezichten in het vaderland van hun Meester. Het zijn vooral Burmeezen opvallend door hun stevigen bouw, hun breede. | |
[pagina 286]
| |
terrein der opgravingen te sârnâth bij benares. tempel van ‘het-wiel-van-de-leer’ en zuil te asoka (links).
goedige gezichten en vooral door hun propere kleedij: een helder wit jakje met kleurige sarong en hoofddoek. Het zijn sympathieker verschijningen dan de magere, armoedige Hindoes met hun spillebeenen en groezelige belapping. Jammer dat de Burmeesche vrouwtjes hun sierlijkheid ontsieren door het rooken van reusachtige sigaren. Gewoonlijk wordt een schare van zulke pelgrims vergezeld door enkele monniken of pongji's, zooals ze in het Burmeesch heeten - echt priesterlijke figuren opvallend door hun eenvoudig, maar sierlijk, oranjekleurig gewaad en kaalgeschoren kruin. Te Kasia heb ik menigmaal de bedevaartgangers gadegeslagen. In plechtigen ommegang omwandelen zij den ouden reliektoren en brengen giften voor den stervenden Boeddha. Soms doen die vrome gaven ons glimlachen. Het zijn niet alleen kaarsjes en wierook, maar ook papieren bloemen en vaantjes en zelfs - badhanddoeken van Engelsch fabrikaat. De badhanddoek schijnt voor den Burmees inderdaad een hoogst aantrekkelijk artikel, misschien omdat hij van nature zoo zindelijk is. Hij gebruikt hem als hoofddoek, als halsdoek, als sarong, als tafelkleed en waarschijnlijk ook wel.... als badhanddoek. Ook Singaleesche pelgrims van Ceylon zijn niet zeldzaam. Het zijn kleine, donkere gestalten gekleed in helder wit en met een kam in het hoofdhaar gestoken. De kleedij hunner geestelijken is natuurlijk dezelfde als die der Burmeesche pongji's. Want het is hetzelfde ‘drie-gewaad’, dat eertijds door de Indische bhiksjoe's werd ge- | |
[pagina 287]
| |
groep van boeddhistische monniken van burma op bedevaart te kasia.
als offerande brengen zij een geborduurde waaier of pankhâ, voorstellende boeddha's vlucht uit het vaderlijk paleis. (deze waaier is sedert in den nirvâna-tempel opgehangen). dragen en door den Boeddha zelve heet te zijn ingesteld. Nog vreemder gestalten vindt men onder die Boeddhistische pelgrims van verre gewesten, die het vaderland van den Boeddha komen bezoeken. Het zijn bewoners van Sikkim en Bhoetân of zelfs van eigenlijk Tibet - korte, stevig-gebouwde mannen en vrouwen met platte, goedlachsche gezichten, ingepakt in de dikke kleedij van hun sneeuwig hoogland. Vreemd kijken ze rond en onbeholpen bewegen ze zich, niet gewend aan de warme, stoffige vlakte. Maar met niet minder ijver dan de zuidelijke pelgrims van Burma en Ceylon vereeren zij den Boeddha, wiens leer ook in hun land beschaving en licht heeft gebracht. Gewoonlijk worden zij in hun ceremoniën geleid door lama's in roodbruine pij, die onverstoorbaar het bidmolentje draaien.
Zoo ziet men dan tegenwoordig nog de oranjekleurige gewaden van de Sâkia zonen in de overoude heiligdommen van het geloof. Maar de gezichten van de dragers zijn on-Arisch. De leekebroeders en -zusters zijn uitheemsch tot zelfs in hun kleeding. De heiligdommen zelf zijn bouwvallen - een uitgestrekt veld van brokkelige gemuurten verwarrend in hun verweerde vormeloosheid, waartusschen enkele massiever en minder vervallen monumenten verrijzen als rotsen in de zee. Zulk een schouwspel, hoe aantrekkelijk | |
[pagina 288]
| |
tempel en stoepa van boeddha's nirvâna te kasia, zuidzijde.
ook voor den oudheidkenner, moet wel bedroevend zijn voor den vromen pelgrim. Die plaatsen, hem boven alles heilig, waar de Meester leefde en leerde, zóó verwaarloosd! De tempels eens bewoond door zijn eerbiedwaardig beeld, ingestort. De reliektorens geschonden en beroofd van hun kostelijken inhoud - het gebeente van den Meester
klooster van boeddha's nirvâna te kasia, gedurende opgravingen.
zelven. De geloovige moet dat alles wel voelen als een schande en een verwijt. Het verwonder ons niet, dat hij begeert de heilige plaatsen in eere te herstellen, de pagoda's op te bouwen, de oude beelden te vergulden en zelfs nieuwe tempels te doen verrijzen. Maar men begrijpt, hoe hier een konflikt dreigt tusschen den geloovigen Boeddhist | |
[pagina 289]
| |
en den oudheidkundige, voor wien niet alleen de plaats zelve eerwaardig is, maar alles wat zij ouds bevat, iedere steen die hem helpen kan een bijna verdwenen bouwwerk in gedachte te rekonstrueeren, of die nog sporen vertoont van een bijna uitgewischt inschrift. Gelukkig heeft dit gezichtsverschil tot nog toe niet tot een ernstige botsing geleid, tenminste niet in eigenlijk IndiëGa naar voetnoot*). De Boeddhisten, die vreemdelingen zijn zelfs in de vier heiligste plaatsen van hun geloof, betoonen zich uiterst erkentelijk voor al wat onder Britsch bewind door Westersche geleerden is verricht in het zorgzaam ontginnen van die lang vergeten heiligdommen. Niet zonder reden, want aan het archaeologisch onderzoek hebben zij de weder-ontdekking van Boeddha's geboorteplaats te danken, misschien ook die van zijn sterfplaats, om niet te gewagen van zooveel andere oorden van minder religieus belang. De oudheidkundigen van hun kant hebben ingezien, dat het zaak was hier niet te veel op principes te staan en dat een restauratie die elders zou zijn af te keuren, mocht worden toegelaten op een plek, die voor den Boeddhist als heiligst op aarde geldt. Zoo is dan de tempel van ‘de Groote Ontwaking’ te Bodh Gaya hersteld. Ook het Nirvâna beeld te Kasia en de tempel die het bevat zijn gerestaureerd. Het beeld is van top tot teen verguld door de vrome pelgrims; en de Dalai Lama zelve heeft het hoofd van den kolossus verleden jaar door zijn hofschilder doen opschilderen - natuurlijk in Tibetaanschen trant.
Men ziet hoe het oudheidkundig onderzoek der Boeddhistische heiligdommen in Vóór Indië niet alleen de wetenschap dient, maar tevens een verheven doel bevordert - de verbroedering der rassen. |
|