III.
Ik heb eens den nacht toegesproken. Voeldet gij ook nooit de plotselinge vreugde in u, dat de nacht u verstaan zou, indien gij slechts tot hem spraakt als tot een ernstigen vriend? Gij hebt ook dikwijls den nacht toegesproken, al zijt gij zelf daarvan onbewust geweest. Want hebt gij nooit den nacht in stilte om raad gevraagd door u ter ruste te leggen en 's morgens op te staan met een helder bewustzijn hoe in de moeielijkheden van den vorigen dag te handelen? De nacht sprak tot u door uw ziel, terwijl gij u in zelfgesprek met deze waandet.
Ik heb eens den nacht toegesproken. Zacht, maar met vaste stem. Een geweldig besef van den wereldgeest hield mij gevangen. Mijn ziel was heftig geroerd door een uitzicht op het heelal, dat op dien avond in mij was open geworden. De talrijke stemmen, die vanuit talrijke geschreven woorden met mij hadden gesproken, deden mij ruim worden en onttrokken mij aan mijn kleine gedachten. In dit oogenblik van klaarheid stond ik voor het raam. Ik begreep den nacht en het heelal en de sterren. Ik sprak met hen als huns gelijke.
En toen ik naar bed ging, bleef in mijn slaap mijn geest lichtend en zacht gehuld in een vrome, stille tevredenheid.