| |
| |
| |
Jaloezie,
door Emma van Burg.
Julie had opgeredderd in haar kamertje. Nu lag er een mooi kleed over de tafel, al de anders rondslingerende slordig-ongebonden boeken, de blauwe cahiers met witte etiquetten waren zoolang op een stapeltje voor in de kast weggelegd, de inkt en de penhouders in 't bureautje geborgen, en dat afgesloten. Julie nam, voldaan nu, de vaas met bloemen van haar lessenaar, en zette die, even zoekend, schattend met 't oog, juist midden op de tafel. Ze ging zitten, in haar makkelijken rieten stoel waarin je heel ver achterover kon leunen, om te kijken naar die bloemen, enkel te genieten van die bloemen. 't Waren donkere geurlooze lelies, tegen een bruine-beuken-tak met bladeren breeduit er achter; onder en boven en tusschen de bloemen glinsterden pittig-vroolijk de gladde bruine blaadjes. Julie keek met een verteederden blik naar die bloemen, in groeiend genotvol gevoel van weelde. Gisteren had zij ze gekocht, gelukkig-verheugd omdat zij de kamer daarmee iets feestelijks zou geven als Otto kwam.
't Was vijf minuten over elven. Elf uur, kwart over elf zou hij er zijn had hij gezegd. Julie ging met een handwerkje voor het raam zitten. Ze werd al onrustig, maar wou voor zichzelf voornaam dat gevoel negeeren. Natuurlijk kwam hij wel, 't was immers nog geen kwart.
De wijzer draaide naar half twaalf, zonder-ophouden-snel de eene minuut na de andere. Julie handwerkte nog, met haar gezicht gedwongen tot gewone kalmte, maar haar vingers beefden. Ze begon zich al met geweld den dag voor te stellen zonder hem, trachtte vast zich goed te houden bij de harde teleur stelling. Hij was wel eens meer niet gekomen: zijn moeder had soms benauwdheden, en dan maakte ze zich als een van haar kinderen uitging zenuwachtig dat zij plotseling zou komen te sterven als hij er niet bij was.
Iedereen vond het vanzelfsprekend dat Otto voordat hij naar Indië ging nog zooveel mogelijk bleef bij zijn ziekelijke moeder die hij wel niet meer terug zou zien. Maar nu besefte Julie ineens: waarom moest zij, zijn meisje, altijd in de tweede plaats komen? Kon hij voor haar dan nooit iets verzetten?
Hij kwam om den hoek van de straat. En alles was vergeten: ze liep gauw naar de voordeur en begroette hem uitbundig, met een blij gezicht. En in verrukte bewondering drentelde ze om hem heen, hielp hem zijn fiets naar binnen halen en in de vestibule tegen den wand zetten.
Je moet me maar niet kwalijk nemen dat ik wat laat ben, zei hij. ‘Ik ben nog even een kerel achterop gerejen die met een kar bloemen liep te venten - ik wou een paar rozen voor je meebrengen.’ Hij gaf ze haar, tegelijk, als plagend, haar zoenend. Zij, met een kleur van vreugde, zag verrukt naar de teergele bloemen. Ze liep naar binnen en liet ze kijken aan haar tante en haar nichtje, gehaast-beredderig zoekend naar een vaas.
Met hun tweeën waren ze in haar kamertje, en vertelden elkaar wat ze gedaan en doorvoeld hadden, in die dagen dat ze elkander niet hadden gezien. Otto praatte druk en gul-opgewekt zooals altijd - dolblij was hij dat hij zijn meisje weer zag, en telkens, terwijl hij door de kamer ging, hield hij haar tegen en pakte haar beet, en wou een zoen van haar hebben. Híj vertelde meest feiten, gaf een vermakelijk verslag van een bezoek dat hij bij iemand gebracht had, in verband met zijn betrekking in Indië. Maar dan wou hij dat Julie in haar rieten stoel ging liggen, en luisterde naar een vers dat hij gemaakt had. Met rustig-klankvolle stem las hij het voor - het was een sonnet, geïnspireerd door een mooie verwilderde buitenplaats, waar ze samen waren geweest. Ernstig en met liefde had hij het gedicht, en nu sprak hij, geestdriftig, over de natuur. Hij had kleine reisjes gemaakt en daar intens van genoten, en nu haalde hij met een glunder gezicht die
| |
| |
herinneringen op, en maakte enthousiaste plannen om van alles te gaan zien met Julie, als ze over land naar Genua gingen - ze zouden op hun gemak langs den Rijn reizen, en een tijdje in Zwitserland blijven.
Heel levenslustig was hij - hij had voor alles belangstelling. Hij hield ervan om lang met zijn meisje te discussieeren - zijn meeningen waren vaak te dogmatisch, te conventioneel-idealistisch, en Julie kwam er telkens tegen op. Zijn naïef-oprecht idealisme, zijn conversatie vol inhoud, hadden haar dadelijk tot hem aangetrokken.
Nu liep zij te zingen, terwijl zij naar boven ging om zich voor de koffie nog wat op te knappen. Volkomen voldaan gelukkig, zelfs wat beschaamd was zij nu: ze had neiging om alles wat verkeerd was en tegenliep vandaag te vergoelijken, zoo blij was ze dat Otto toch gekomen was.
Aan de koffietafel zaten Otto en zij met Julie's tante en Greta, het zestienjarig Hoogere Burgertje. Het gesprek ging vlot-levendig-oppervlakkig: eerst vragen naar de gezondheid van Otto's moeder, toen een conversatie over reizen. Tante en Greta maakten, zooals altijd, veel werk van Otto; ze vonden hem aardig en gezellig-spraakzaam. Hij raakte in een gesprek met Tante over menschen die ze allebei kenden - zoo echt op zijn gemak praatte hij. Maar Julie werd onrustig en wou aldoor zijn attentie weer tot haarzelf trekken - opgeschroefd-opgewekt deed zij telkens een haastige onnoodige vraag.
Greta vertelde van een tooneel op school, deed verhalen over leeraars en proefwerk. Levendig-geïntresseerd sprak Otto erover door, en stootte Julie aan toen Greta iets vertelde dat hij bizonder grappig vond. Maar Julie had dit alles al meer gehoord, en vond het nu dood-vervelend en onbelangrijk. Ze werd er ongeduldig van dat Otto Greta zoo au sérieux nam. Met een paar schamper-afdoende woorden weerlegde ze haar nichtje, als iemand die niet wordt meegerekend. Toen voelde ze bij de anderen lichte verbazing over haar bits optreden, en was wrevelig omdat ze zich zoo toonde in Otto's bijzijn. Greta en zij waren juist altijd zoo bizonder innig met elkaar, en toen hij als haar aanstaande bij hen aan huis komen zou, had zij er zich op verheugd dat hij den prettigen toon in 't kleine gezin zoo sympathiek zou vinden.
Na de koffie gingen ze samen wandelen. En Julie voelde zich getroost-triomfant, omdat ze nu toch met hun tweeën uitgingen, omdat dit háar alleen toekwam, en niemand haar dít kon aftroggelen. Terwijl zij in de gang haar hoed opzette kwam Greta aanslenteren en zei uitdagend iets tegen Otto. Die antwoordde, met ondeugende optinteling in de oogen - toen: ‘pas op jij!’ Greta, schaterend, holde door de gangdeur den tuin in. Hij haar achterna, joelend. Kort daarop kwam hij terug, warm, hijgend en lachend. Greta en Tante verschenen weer in de gang, en hielden de deur open voor Julie en Otto, onder veel druk plezierige-wandeling-wenschen, waar Otto, nog even talmend, vroolijk op antwoordde.
Ziezoo, nou was de deur dan dicht. Ze liepen even stil naast elkaar. En Julie dacht nijdig: nou moet hij zich wel met mij bemoeien. Ze voelde zich moe, door Otto en haar drukke familie niet begrepen en genegeerd.
Hij praatte druk, onbevangen. Maar Julie ging gedrukt naast hem, vragend en met hem meesprekend in zelfbeheersching. Zij was toch niet voor hem wat hij voor haar was. Hij vond haar komst niet zoo iets om-niet-uit-te-spreken-heiligs - hij wou niet 't liefst alleen met haar zijn, zooals zij met hem - de banale praatjes van andere menschen vond hij even belangrijk, ook veel belangrijker. Als anderen er bij waren negeerde hij haar. En zij had hem zooveel gegeven - gezegd, wat zij anderen nooit gezegd had - ook hoeveel ze van hem hield, en, hoe blij ze was met zijn liefde. Maar hij gaf er niet om. Hij zag op háar neer, en maakte van iederen vreemde dien hij ontmoette dadelijk druk werk.
| |
| |
‘We zullen aanstonds maar es even gaan zitten hé?’ zei hij toen ze in de duinen waren. En zij: ‘best, hier dan maar, onder die denneboom?’ Ze vielen neer tegen een duinhelling, in de schaduw van een wringerig-in-de-breedte-gegroeiden den op den toprand. Zij strekte zich uit, met een weemoedig behagen in haar eenzaamheidsgevoel, liet loom naalden tusschen haar vingers doorvallen. Hij werkte druk-levendig zoolang tot hij gemakkelijk naar zijn zin lag, met zijn hoofd op haar schoot. Plagend gooide hij haar met een denappel. Zij wierp terug, hoewel ze niet gestemd was voor die aardigheid.
Hij sprak opgewekt-vroolijk over een keer dat zij hier gezeten hadden met het clubje jongelui waarin ze elkaâr hadden leeren kennen. Hij lachte - zijn lach schalde door de stille zomerlucht ritselend van heel teere geluidjes - over hun allemaal elkaar gooien, toen ook, met denappels. Ze stonden tegenover elkander in twee partijen, en raapten maar op en gooiden, dol. Julie had alleen op hem gemikt - ze had maar oogen voor hem -, dat had hij best gemerkt, omdat hij er aldoor op lette. Dat was in dien tijd toen hij nog zoo zwaartillend liep te twijfelen of zij wel genoeg van elkander hielden... Hij lachte - nu al zoo lang zeker-vertrouwend, gelukkig nu hij zijn meisje had.
En naarmate hij sprak werd Julie hoogzalig-verheerlijkt: ja, zij was voor hem toch meer dan ieder ander. Ze liepen samen terug langs een eenzaam duinpad, hij met den arm om haar middel. Heel langzaam gingen ze, slenterend, zonder behoefte om te praten. Soms, midden op den weg, keek zij hem aan, met oogen heimelijk lachend. Dan gaf hij haar een zoen, haastig-geheimzinnig, met een tintellach ook in zijn oogen. Ze stonden stil, en keken rond of iemand hen gezien had, hoewel ze wisten dat ze vrij-alleen waren, maar met plezier in dat spelletje. Ze kwamen een koddebeier tegen, die hen onvriendelijk aankeek.
‘Jongelui, as u wil vrije mot u dat ergens anders doen, u is hier op particulier terrein. Heb u permissie?’ Die hadden ze natuurlijk niet. Proestend gingen ze van het terrein af. Julie was zorgeloos-vroolijk terwijl ze naar huis liepen, Toen ze thuis waren vertelde ze dadelijk de ontmoeting aan Tante en daarop aan Greta toen die binnenkwam. Allebei glimlachten ze er even om. Julie's opgewondenheid viel; ze was wat teleurgesteld.
Ze dronken limonade: Julie en Otto naast elkaar lui-uitblazend op de canapé, en Tante en Greta elk neergevallen op een stoel, in een hoek van de kamer. Opeens werd bruusk op de deur geklopt: Julie's vriendin Agnes keek om 't hoekje, stond toen met een sprongetje in de kamer. Tante en Greta riepen, met verheugd-opklarende gezichten: ‘Hé, dag Agnes!’, en Otto ging dadelijk naar haar toe en gaf haar een hand. Julie voelde een tragen weerzin, omdat iedereen nu van haar verwachtte dat zij vooral heel blij was. Agnes woonde tegenwoordig in Amsterdam, en kwam maar zelden over. Julie zette een vriendelijk gezicht en zei gemaakt-aansporende woordjes van een stoel nemen, en of ze haar wat limonade mocht geven? Ze stond aan 't buffet klaar te maken. En Agnes was al in druk gesprek met Tante en Greta en Otto, over 't vanochtend met de tram hierheen komen en vannacht blijven logeeren bij haar ouders. Agnes had altijd zoo'n woordenstroom. Ze hielden zich alle drie druk met haar bezig. Julie presenteerde Agnes haar limonade, ging toen zitten en zocht telkens naar woorden om ook te komen in hun gesprek. Maar ze vond niets dan banaliteiten, en als ze die uitsprak lette men er niet op, ook Otto niet, en zijzelf ergerde er zich over.
Otto zat nu naast haar op de canapé een beetje van haar afgewend, met den rug naar haar toe. Hij was in een schertsenden woordenstrijd met Agnes, die doorsloeg over sport, die ze gek en kinderachtig vond. Agnes draafde altijd zoo door, en haalde bij alles een principe. Otto hield haar voor de mal, maar dat merkte Julie niet Ze zat apart,
| |
| |
diep-ongelukkig. En ineens stelde ze voor: ‘Willen we nou es wat in de tuin gaan?’
‘O jakkes nee, in die hitte,’ zei Agnes. En Greta ook: ‘Ik ga niet mee, ik begin nou net wat af te koelen.’ Julie voelde zich door allen geminacht om haar dwaasonhandig voorstel; hun tuin was geheel schaduwloos, en blakerde om dezen tijd van den dag.
Een poosje later stond ze op. ‘Als wij nu even naar voren gingen, terwijl Tante hier opreddert.’ ‘Goed, dat kunnen we wel doen,’ zei Otto. Agnes ging met hen mee.
In haar kamertje probeerde Julie de leiding van 't gesprek te nemen. Ze vertelde zelfbeheerscht-opgewekt van hun wandeling, informeerde vriendelijk naar Agnes' kamerleven. Ze wóu bij die nuchtere dingen blijven, probeerde af te wenden wat zij met vrees zag aankomen: een gesprek over filosofie. Maar Agnes kwam heel gauw op datgene waar zij den meesten tijd bijna uitsluitend overdacht en praatte - die merkte niet dat Julie het vervelend vond.
Ze volgde een logica-college bij een bekend professor. En dadelijk had ze het erover met Otto, regelrecht tegen hem, negeerend haar vriendin. Otto had herinneringen uit het eerste jaar van zijn studententijd, toen hij dat college ook geloopen had. Hij stond er tegen Agnes over te praten op zijn gezellig-vroolijke, prettig-innemende manier van overal op zijn gemak zijn. Zij bestormde hem met haar opinies en vragen, - hij greep termen vast, en redeneerde van daaruit voort, geïntresseerd schermutselend - en voortdurend was een glimlach in zijn oogen en om de hoeken van zijn mond. Doch Agnes draafde maar door, gaf nauwelijks acht op wat hij zei. Ze stonden nu recht tegenover elkaar, hij en Agnes, beide leunend tegen een stoel - Agnes al maar rammelend, haar mond, oogen en handen in éen beweging.
Julie had Agnes een intressante persoonlijkheid gevonden, om haar vragen en twijfelen, en haar lijden daaronder. Ze had haar kunnen begrijpen zonder zelf te worden meegesleept, en was vereerd met haar vertrouwen. Maar gaandeweg was ze gedesillusioneerd, toen ze begon te merken dat Agnes dit alles uitstortte tegen ieder die het hooren wilde. En zonder dat zij het iemand vertelde was haar vriendin haar onverschilliger geworden.
Zij was niet onderlegd in deze dingen. Nooit had zij er den tijd voor gevonden, met haar school en haar aktenstudie. In 't begin van 't gesprek had zij met een vagen glimlach om Otto heen gedraaid - nu zat zij, en bracht eerst in zelfbedwang af en toe nog iets tegen hen in. Otto zei dan verstrooid: ‘ja,’ maar eigenlijk namen geen van beiden notitie van wat Julie zei, wetend dat zij van deze dingen geen verstand had.
Julie voelde haar knieën knikken, haar hart kloppen. Al helderder werd haar de ontgoocheling bewust: niet zij en Otto negeerden de anderen, maar voor Otto was Agnes' geëxalteerd gepraat gewichtig. Om háár gaf hij niet.
En hij kwam toch om haar, door háár liefde was hij hier: zij tweeën hoorden bij elkander.
Bruusk stond ze ineens op en zei: ‘excuseer me even.’
Ze liep den heeten tuin in, armen en beenen loodzwaar. En moedeloos plofte ze ergens neer op het gras. Nu stelde ze zich de twee voor, onbezorgd-pratend in haar kamertje. Otto had haar niet noodig. Zij kon hier wel blijven liggen. Straks zou men haar vinden, en vragen.... En ze dacht, met genot, woorden van heftig verwijt die ze tegen Otto eruit zou gooien, schreiend. Och ze wist immers best dat hij niet op haar gezelschap gesteld was. Hij praatte veel liever met Agnes dan met haar. Dan stelde ze zich de anderen voor, ineens benepen en stil.
Ze wou dat ze maar dood was. Stil nou maar, dacht ze, ik zál je wel van mijn bijzijn verlossen. Ze had een gevoel van loome moeheid, van walging van het leven - om
| |
| |
den volgenden dag niet meer te beginnen. En ze dacht dat allen verlicht en blij zouden zijn als zij er niet meer was.
Greta kwam den tuin in, door de gangdeur. Julie stond ineens op, en ging met een gewoon gezicht langs Greta naar 't huis. Maar 't meisje zag bezorgd naar haar. ‘Heb je wat? je kijkt zoo starend. Waar is Otto?’
‘Welnee, ik heb niks. Otto zit voor.’ O dat kind was de eenige die om haar gaf, die altijd van haar gehouden had. Haar keel werd toegeschroefd, ze voelde tranen onder haar oogleden, en zou willen uithuilen, maar kon nooit.
In 't voorkamertje was Otto alleen. Ze praatten met elkaar, en Julie werd gaandeweg wat rustiger. Maar ze voelde aldoor die moewe melancolie, onder haar zelfbedwang. En daarvan vermoedde Otto niets....
Agnes kwam luidruchtig vertellen: ‘Julie, ik blijf bij jelie eten, m'n ouwelui moeten van middag op een diner, en nou dacht ik naar 't veeg te gaan, maar dat vond je tante zoo ongezellig.’ Tante dacht natuurlijk dat ze haar, Julie, er een plezier mee deed als ze voorkomend was tegen haar vriendin. En ze kon toch niet ronduit tegen Tante zeggen: ‘ik heb veel liever dat u haar maar niet vraagt.’
Otto en zij waren nog even alleen in haar kamer, voor 't eten. En Julie wou dat ze naar hem toe had kunnen gaan, en hem, met de armen innig om zijn hals, fluisterend vragen of hij 't ook zoo vervelend vond dat Agnes bleef. Maar ze voelde hem heel ver van zich af, wetend dat hij vreemd zou opkijken en haar heelemaal niet begrijpen. En toen werd ze boos omdat híj het maar goed vond - hoe meer menschen er mee aten, híj vond het des te gezelliger.
Aan tafel kon ze het eten haast niet doorslikken. En toen ze, blij dat haar bord eindelijk leeg was, bedankte voor een tweede portie, zeggend dat ze vandaag geen ergen trek had, keek Otto haar aan en zei: ‘je hebt nooit trek als ik hier ben.’
Het trof haar dat hij toch wel op haar lette. Ze was aan 't nagerecht weer opgewekt, druk-vroolijk pratend zooals ze dat van haar gewend waren, nu leidend het gesprek.
Als Otto bij Julie was gingen ze gewoonlijk 's avonds samen in het priëeltje zitten; Tante en Greta bleven in de veranda, en riepen hen voor de thee. Terwijl de maaltijd afliep loerde Julie er zenuwachtig op wanneer ze, met Otto alleen, kon weg komen; Agnes moest zich maar met Tante en Greta vermaken, 't kon haar niks schelen.
Ze gingen den tuin in. Maar Agnes was van 't begin af aan bij hen - ze praatte druk, weer aldoor tegen Otto, nu over de ondergaande zon en de wolken. Ze draafde door: van zulke dingen kon je in proza of poëze toch nooit dé indruk geven, zíj vond het gek als iemand dat probeerde. Met hun drieën gingen zij langzaam het tuinpad langs: Agnes, het hoofd vooruitgestoken, keek steeds Otto in het gezicht. Geanimeerd kwam men, hij en zij op verzen die, met een paar scherpe lijnen, een stukje natuur wéér lieten zien. Julie liep lusteloos-verveeld naast hen, zonder een woord te zeggen.
Ze gingen in 't prieëltje zitten, en daar werd levendig het gesprek voortgezet. Julie zat, mokkend-apart, bij zichzelf te bedenken: ze gaf niets om Agnes, ze was veel liever alleen. En het had geen zin om te blijven omgaan met iemand die je maar verveelde. Zij en Agnes sympathiseerden nu eenmaal niet met elkaar, en sinds Agnes altijd zoo druk deed met Otto zonder zich aan haar, zijn meisje, te storen, had zij zelfs een antipathie tegen haar gekregen. Ze zou haar een brief schrijven, heel kalm, maar ronduit: wij passen niet bij elkaar, we moeten de omgang maar afbreken. Ze zat er Agnes op aan te kijken: die vermoedde heelemaal niet wat zij voor plannen maakte.
‘Wat ben jij stil Julie,’ zei Otto opeens. Ze schrok op. ‘Ik heb nog al last van de warmte,’ verontschuldigde ze flauw, en
| |
| |
dwong zich even tot gewild-opgewekt meepraten.
Ze hoopte dat Agnes eindelijk weg zou gaan, dat Otto en zij nog een uurtje alleen konden zijn. Ze gingen naar binnen om thee te drinken. Agnes' bijzijn maakte Julie langzamerhand physiek-onplezierig. De anderen waren gewoon-vroolijk: zij viel telkens prikkelbaar uit, en wist maar saai-ernstige antwoorden op grappig-plagende opmerkingen. Otto keek haar bezorgd aan. ‘Ben je niet lekker Julie?’
‘Nee niet heelemaal - ik heb hoofdpijn - ik kan er niet tegen als het zoo lang achter elkaar warm blijft.’
‘Hebben we je soms te ver gewandeld vanmiddag? Zeg het dan vooral toch Julie.’
Julie voelde zijn belangstelling als goedgunstig medelijden voor een onbeduidend te negeeren iemand - Agnes, die zag hij voor vol aan.
Otto liet zich overhalen om wat bij de piano te zingen. Julie zat stil alleen op de canapé, zich voelend eenzaam heel apart van 't gedachteloos-vroolijke kleine gezelschap.
Tante had een bowl gemaakt, en expres had Julie er niet van gepraat, en angstiggauw het gesprek afgewend als dat naar die bowl toeging, opdat niemand op 't idee zou komen om Agnes uit te noodigen tot blijven. Maar Greta begon er onverstoord over: ‘Otto, wij hebben voor vanavond perzikbowl gemaakt, daar hou jij zeker wel van.’ En Agnes, levendig: ‘perzikbowl, hè wat fijn, die heb ik nog nooit van me leven geproefd.’ ‘Nou je blijft toch Agnes,’ zei Tante dadelijk.
Zij zaten om de tafel. Julie keek, met gefronst voorhoofd, telkens naar de klok. Nou was de dag al haast voorbijgeroesd, en 't was weer veel minder geworden dan zij zich had voorgesteld. Allemaal trokken ze altijd aan Otto.
Eindelijk ging Agnes. Maar nu was 't zwartdonker in den tuin, en over een kwartier moest Otto weg.
Bij 't afscheid nemen, aan de deur, informeerde hij hartelijk naar haar hoofdpijn. ‘Ga maar gauw slapen hoor.’ ‘O zoo,’ dacht zij, ‘ik weet wel dat je mij missen kunt. Ik moet maar gauw naar boven hé? dan kun jij dadelijk weg.’
Boven op haar kamer gooide Julie zich op haar bed. Ze trilde, en haar tanden klapperden. Otto minachtte haar en gaf niets om haar. Hij was tegen haar aangeloopen en had haar gevraagd omdat hij getrouwd naar Indië gaan wou. In haar haat tegen hem speet het haar dat zij geen geld had. Dan had zij met wellust nog een bijbedoeling uitgevischt, en hem die in zichzelf verweten.
Hij moest haar maar alleen laten. Hij moest maar altijd met ieder ander liever praten dan met haar. Of zij dood-ongelukkig was kon hem niet schelen. Ze gooide het hoofd in haar kussen en sloeg met haar handen en voeten op het bed. Toen kreunde zij. Maar ze kon niet huilen.
Julie was opgestaan. Zwaar trokken haar oogleden dicht: ze voelde zich onvoldoende uitgerust, na den vorigen avond heel lang overspannen wakker gelegen te hebben. Nu was ze, afgemat, verlicht dat Otto dien dag maar niet kwam. Ze zag met verlangen vooruit den rustig-open, altijd gewenden omgang met Tante en Greta.
Terwijl zij zich aankleedde peinsde zij erover hoe zij vroeger naar Otto's liefde gesmacht had als naar het eenig-begeerlijke allerzaligste - dán kon zij ook rustig-tevreden staan boven alle kleine onaangenaamheden. Maar juist in haar hoogste geluk was zij prikkelbaar en onuitsprekelijk-ellendig geworden - en dat verbijsterde en verwarde haar. Nu merkte zij gaandeweg in haar een weerzin kwam tegen hem dien zij 't allermeest liefhad, omdat zij in zijn bijzijn gemarteld werd.
Ze dacht aan dien lentedag, nu meer dan een jaar geleden, met de club onder den
| |
| |
denneboom. Ze leek zichzelf heel jong toen, en onwetend.
Toen Julie beneden kwam keken Tante en Greta op en vroegen met vriendelijkbezorgde gezichten hoe het met haar hoofdpijn ging. Julie schrok op: ze was die voorgewende hoofdpijn al weer vergeten en moest zich dwang aandoen om den leugen vol te houden. ‘O dat is weer over,’ zei ze.
Ze keek naar die twee menschen, nu allebei hartelijk-bezorgd denkend aan haar. Zij vermoedden er niets van dat zij, venijnig, vischte naar treiter-bedoelingen achter hun argelooze handelingen. Zij wilden nooit iets kwaads. En Otto ook had haar hartelijk lief, en was jubelend-gelukkig door haar liefde - hij dacht aan geen ander meisje. Ze zag ineens klaar dat het te gek was om te vergen dat hij nooit met iemand anders zou praten.
Tusschen al die aardige menschen die er op uit waren om haar plezier te doen kwam zij zich voor als de eenige zure, apartmokkend. Ze vond zichzelf antipathiek, en werd diep neerslachtig omdat zij zoo moest wezen.
Een schaterende lach: Otto stond ineens in de open tuindeur. Julie, verrast-verward, stootte snel haar stoel achteruit en ging hem overhaast tegemoet. Zij kusten elkaar verheugd.
‘Ik kwam es hooren of je je hoofdpijn er uit geslapen hebt - o je ziet er veel beter uit dan gisteren.’
Julie schaamde zich omdat zij dat allemaal geloofden van die hoofdpijn. ‘Ja 't is alweer heelemaal over - 't was niet zoo erg met me hoor.’ Ze gingen een paar keer samen den tuin rond, knus, overmoedig-blij met hun ongewoon morgensamenzijn, giechelend onder elkaar als kinderen die spijbelen. Bij 't afscheid wou ze joviaal tegen hem zeggen: ‘Zeg Otto, ik had gisteren eigenlijk geen hoofdpijn hoor, ik was maar zoo jaloersch omdat jij telkens met Agnes praatte.’ Maar ze keek hem na terwijl hij wegreed op zijn fiets, en de woorden hadden haar niet over de lippen kunnen komen.
|
|