een kruis. Van den kleinen heuvel af waarop dit kruis staat, overziet men gansch Avila, grijs en overoud, maar ze lijkt onsterfelijk deze stad, gelijk haar granietbodem waaruit ze schijnt gegroeid en waarvan ze is opgebouwd. Niet grimmig en tot alle verweer bereid, gelijk Toledo, ligt Avila in de groote eenzaamheid, het is meer alsof de muren, met de op geregelde afstanden uitgebouwde torens, hun onneem- en onverwoestbaarheid weten en zwijgend zien tot waar de gezichtseinder wordt gestuit door den starren, witten bergketen even zwijgend en eenzaam. We wandelden met zwaar bewolkte lucht over de breede passen en over de steenmassa's der kale rotsen. Woest was de wind en ijzig, de wolken hingen als lange zwarte flarden voor de sneeuwbergen, een chaos was het daarboven van grijs, zwart en wit. We strompelden over het rotsig gesteente en geraakten aan de oevers der Alberche. Hier was fluweel groen gras, kleine struiken bogen zich over het water; hier was vogelblijheid en insectenvreugd, de Alberche, evenals iedere rivier bracht hare betoovering, hare bekoring met zich. Het licht aan den hemel was verzwakt, de schemering waarde over het landschap, alles nijgde tot rust. Opeens onder het scherp roepen en jagen van de herders te paard gekleed in geitevellen, schoot ons in hollenden galop een kudde runderen voorbij, ze plonsden in het water dat hoog opspatte, de jongens waadden er achter. Als het levend visioen van een antiek bas-relief kwam dit alles aan en verdween en zwijgend liepen we verder tot aan de zware muren, waar we klein en zeer onaanzienlijk onder een der hooge poorten de stad binnengingen.
Wonderlijk en bijna beangstigend, dachten we, in Avila te moeten leven en sterven, maar wie het ernstig gelaat, wie Spanje wil zien in zijn aangrijpende grootschheid, wie verweg van alle nieuwere beschaving Spanje's trotsch verleden in het aangezicht wil zien, zijn zwijgende, rauwe bergketens in harmonie met zijn ongenaakbaarheid, de stroeve muren der stad gelijk aan zijn onwrikbare hoogheid van weleer - die ga naar Avila.