| |
| |
| |
Nederlandsche kerken,
door A.W. Weissman.
VIII.
De St. Laurenskerk te Alkmaar.
de st. laurenskerk te alkmaar van het zuiden.
Dat er te Alkmaar reeds zeer vroeg een kerk, aan den H. Laurentius gewijd, moet hebben bestaan, lijdt geen twijfel. Of, zooals een opschrift van 1605, in de tegenwoordige kerk aanwezig, zegt, reeds in 860 ‘'t licht van Christi offerhand glinsterde door heel Kenmerland’ is minder zeker. Veilig mogen wij echter aannemen, dat deze kerk, zooals de dichter van het opschrift het uitdrukt ‘dick van d'Westvriesen is verbrandt’. Immers de kerken der vroege middeneeuwen waren, hier te lande, van hout.
In de 13e eeuw bezat Alkmaar een kerk, aan St. Laurens gewijd, daar onder het hoofdaltaar van dit gebouw een deel van het stoffelijk overschot van den vermoorden graaf Floris V werd bijgezet. De zerk, waaronder de begrafenis plaats had, is nog in de kerk te zien. Zij ligt op een soort van tombe, in eikenhout uitgevoerd, die in den stijl van ongeveer 1540 niet snijwerk en schilderwerk is versierd. Jammer genoeg is het schilderwerk, dat het wapen van Holland, door engelen vergezeld, vertoont, in lateren tijd overgeverfd, waardoor het zeer geleden heeft. Het is mogelijk, dat de zerk nog uit de 13e eeuw afkomstig is. Maar het daarop gebeitelde wapenschild van den graaf, met het omschrift: ‘hier ond(er) ist ingewa(n)t g(ra)ven floriis va(n) holla(n)t, v(er)slage(n) va(n) h(eer) gerrit van(n) velse(n)’ draagt het karakter der 15e eeuw. In de 17e eeuw werd er bijgevoegd: ‘Anno 1296, den 28 Juny’, de dagteekening nl. van den moord.
In de 14e eeuw werd de kerk vergroot, want in 1382, zegt het opschrift, dat reeds werd aangehaald, ‘is daer neffens met goed aendacht een kerck in reverencie van St. Matthijs gestelt’. Het schijnt ietwat vreemd, dat men twee kerken naast elkander zou geplaatst hebben. De 17e eeuwsche schrijvers vermelden nu eens, dat de nieuwe kerk aan de zuidzijde, dan weder, dat zij aan de noordzijde gestaan heeft van de oude. Bij
| |
| |
zooveel onzekerheid is de onderstelling niet gewaagd, dat de twee kerken in elkanders verlengde werden gebouwd. Immers wij vinden geboekstaafd, dat, toen in 1468 de toren der kerk, die een der hoogste van het land was, instortte, het bouwen van het tegenwoordig monument ‘op het oude grondwerck’ plaats vond.
Zulk een ongeval, het instorten van een toren, heeft in de 15e en 16e eeuw hier in Nederland meer plaats gevonden, bijvoorbeeld te Leiden en te Zwolle, doch hoeveel schade dit wellicht aan de kerken, waarbij de torens stonden, heeft veroorzaakt, noch de eerste, noch de tweede is geheel afgebroken. Het is dan ook al zeer onwaarschijnlijk, dat men te Alkmaar in 1468 ‘d'oude kerck tot op d'aerd’ heeft gesloopt, zooals het opschrift van 1605 ons wil doen gelooven. Nog veel minder valt aan te nemen dat het nieuwe ‘heerlijck werck’ reeds ‘in 1470 off 1475’ zou zijn voltooid geweest. Het bouwen van Nederlandsche kerken zoo groot als die te Alkmaar heeft altijd tientallen van jaren, soms eeuwen geduurd.
Het komt mij voor, dat de maker van het opschrift de zaak niet juist heeft voorgesteld, en dat de 18e eeuwsche schrijvers Van Heussen en Van Rijn gelijk hebben, die meenen, dat de kerk van St. Matthijs niets anders is geweest, dan de tegenwoordige kruisbeek, in wiens gevels men nog, aan de zuidzijde, het beeld van den H. Laurentius, en, aan de noordzijde, dat van den H. Matthias ziet staan.
In het jaar 1468, toen de toren instortte, zal de kerk dus reeds voltooid geweest zijn. De schade, door het ongeval aan het schip toegebracht, zal in 1475 kunnen zijn hersteld.
De St. Laurenskerk te Alkmaar is eene basiliek, omdat haar middenbeuk hooger is, dan hare zijbeuken. Die zijbeuken staan met elkander achter de koornis in verbinding, waardoor de koortrans gevormd wordt, die een der eigenaardigheden van de Nederlandsche kerken is.
het koor der st. laurenskerk te alkmaar.
Tegen dien koortrans is een portaal uitgebouwd, dat, bijzonder rijk versierd, zich aan het einde der Langestraat den beschouwer vertoont. Het was in de middeneeuwen niet gebruikelijk, aan de koorzijde een ingang tot een kerk te maken. Ook aan den koortrans der St. Bavokerk te Haarlem ziet men zulk een portaal. Oorspronkelijk zullen deze portalen vermoedelijk kapellen zijn geweest, die na de Hervorming haar tegenwoordige bestemming hebben gekregen. Het door een lauwerkrans gedekte wapen der stad, een herinnering aan het ontzet van Alkmaar op 8 October 1573, bewijst dat de verandering na dat jaar moet hebben plaats gevonden.
| |
| |
het schip der st. laurenskerk te alkmaar, naar het westen.
Over het algemeen zijn de vormen der St. Laurenskerk tamelijk streng. De muren bestaan voor het grootste gedeelte uit de witte groefsteen, welke gedurende de 15e eeuw hier te lande als ‘godelsteyn’ bekend was, en die nog tegenwoordig te Gobertange aan de Maas wordt gebroken. Een eigenaardigheid van deze steensoort is, dat zij slechts in betrekkelijk dunne stukken kan worden verkregen. Rijker behandeld is alleen de voormalige sacristie, nu de consistoriekamer, waar de vensters met sierlijk traceerwerk prijken, dat ineengevlochten takken verbeeldt Deze sacristie, met de aardige galerij daarvoor, zal wel een werk uit het begin der 16e eeuw zijn.
In dien tijd werd er zeer veel gedaan tot verfraaiing der kerk, doch het meeste van wat toen is aangebracht ging na de Hervorming te loor. In het bijzonder Meinard de Man, abt van het niet ver van Alkmaar gelegen klooster te Egmont, heeft zich door schenkingen verdienstelijk gemaakt. Aan hem herinnert nog de groote slagklok in den toren boven het kruis der kerk, die hij in 1525 door Jasper Moor uit 's Hertogenbosch liet gieten.
Van de prachtige altaren, waarmede de kerk eens prijkte, is natuurlijk niets meer over. Maar wel vindt men in het koor de banken, waarin de geestelijkheid plaats nam voor het verrichten der kanonieke diensten. Die banken zijn in Laat-Gothischen trant versierd.
Ter begeleiding van het gezang dezer geestelijken werd aan de noordzijde van het koor een orgel geplaatst, dat een werk was van Jan van Coblents en in Mei 1511 voor het eerst werd bespeeld, gelijk een opschrift zegt.
Dit orgel, met zijn meesterlijk houtsnijwerk, is nog een van de schoonste sieraden der kerk. Het bestaat uit een galerij, waarvan stergewelven afhangen. Op deze galerij nam
| |
| |
koorbanken en tombe van vloris v in de st. laurenskerk te alkmaar.
de organist plaats; haar borstwering heeft paneelen, welke gesneden wapenschilden vertoonen, die tot het beste behooren, hetwelk de kunstenaars van het begin der 16 e eeuw hebben voortgebracht.
Het was in de middeneeuwen gebruikelijk, het koor van het overige der kerk af te sluiten. Aan dit gebruik danken wij de sierlijke koorhekken, dikwijls meesterstukken van snijwerk of gietkunst. Te Alkmaar bleef het koorhek, dat in eikenhout werd uitgevoerd, bewaard, wel niet geheel in zijn oorspronkelijken toestand, doch toch zoo, dat men kan nagaan, hoe het zich toen moet hebben vertoond. Een smakelooze verflaag ontsiert dit hek, welks rijke vormen de eigenaardige mengeling van Gothiek en Renaissance doen zien, welke de beginnende 16e eeuw kenmerkt.
Zuiverder treedt de Renaissance op waar aan de zuidwestelijke zijde der kerk een eikenhouten hek de voormalige doopkapel, nu een rommelbergplaats, afsluit. Zelfs van de kleuren, en het opschrift, waarmede dit hek eens versierd was, zijn nog sporen te zien.
Der schilderkunst was, bij het opluisteren van de kerk, een groote rol toebedeeld. In de 16e eeuw toch werden op de houten gewelven van den middenbeuk een reeks van tafereelen aangebracht, waarvan de meeste helaas verdwenen zijn, doch een, hetwelk het Laatste Oordeel voorstelt, in het Rijksmuseum te Amsterdam wordt bewaard. Hoe zulk een beschilderd gewelf zich voordeed is nog in de kerk te Naarden zichtbaar. Ook het niet ver van Alkmaar gelegen Warmenhuizen had er vroeger een, door Jan van Schorel vervaardigd, en nu in het Rijksmuseum te Amsterdam opgesteld
Te Alkmaar bleef de beschildering der voormalige sacristie der St. Laurenskerk in wezen, die ook hier op het houten gewelf is aangebracht. Deze beschildering heeft door herstellingen, welke onbekwame handen uitvoerden, zeer geleden. De zes gewelfvakken
| |
| |
worden ieder door een in Laat-Gothischen stijl versierden rand omgeven. De drie noordelijke vakken vertoonen in het midden het wapen van Keizer Karel V, met de bekende zuilen van Hercules, waarop het devies: ‘Plus oultre’ zinspeelt. Dit wapen wordt, in de beide andere vakken, door die van Holland en Westfriesland geflankeerd. Aan de zuidzijde is het wapen van Alkmaar geschilderd, geflankeerd door die van Delft en Oudewater, de twee steden, waarmede Alkmaar in de middeneeuwen verbonden was.
Dat ook de steenen gewelven van de zijbeuken en de daarbij aansluitende kapellen eens door schilderwerk versierd moeten zijn geweest, is waarschijnlijk, daar men het nog in de voormalige doopkapel aantreft. De sluitsteenen, zoowel die der houten als der steenen gewelven, prijken met verschillende zinnebeelden, als het Lam Gods, de doek der H. Veronica, wapens en dergelijken, gelijk dit omstreeks 1500 gebruikelijk was.
Merkwaardiger nog dan deze versierselen, uit den tijd vóór de Hervorming afkomstig, zijn de schilderijen op paneel, in 1504 vervaardigd en nu in den zuidwestelijken hoek der kerk opgehangen. De kunstenaar, wiens naam niet bekend is, heeft de zeven werken van barmhartigheid voorgesteld, als het spijzigen van hongerigen, het laven van dorstigen, het kleeden van naakten, het begraven van dooden, het herbergen van pelgrims, het verplegen van zieken en het verlossen van gevangenen. De schilder heeft met groote uitvoerigheid het dagelijksch leven van zijn tijd wedergegeven. Onder ieder tafereel is een gedicht van twee regels geplaatst, waarin aan de goddelijke belooning, die het doen van goede werken verschaft, wordt herinnerd.
Dat zulke vermaningen haar uitwerking niet misten bewijst ons het hofje, dat nog altijd te Alkmaar bestaat en dat door Pieter Claeszoon Palinck en zijn huisvrouw Josina van Foreest werd gesticht. Deze echtelieden, 21 Maart 1546 en 28 Februari 1541 gestorven, liggen in den zuidelijken kruisbeuk der St. Laurenskerk begraven. Hun grafzerk is met prachtig gegraveerde koperen platen ingelegd, en behoort onder de fraaiste kunstwerken van dien aard, die in Nederland worden aangetroffen.
In de 16e eeuw was men zóó doordrongen van de vergankelijkheid des aardschen levens, dat overledenen zich bij voorkeur als lijken, in hun doodskleed gehuld, en soms reeds in vergevorderden staat van ontbinding, op hun grafteeken lieten afbeelden. Ook Palinck en zijn huisvrouw hebben zulk een voorstelling doen maken. Men ziet hen in hun lijkwade op een mat uitgestrekt, omgeven door een lint, waarop gelezen wordt: ‘Wij waren als ghi, nu ligghen wy hier: denckt om sterven, ghij en weet niet, hoe schier! Wat is op dezer werelt bedreven? Als eene roock is des menschen leven!’ Aan deze sombere ontboezeming is echter het slot van de hymne ‘Te Deum’ toegevoegd, en verklaren de echtelieden, op den Heer te hebben vertrouwd, die hen niet in eeuwigheid zal verderven. Palinck had een pelgrimstocht naar het Heilige Land gedaan, en dit had hem den titel van ‘Gods Ridder’, zooals hij op zijn grafsteen genoemd wordt, verschaft. Het wapen van Jeruzalem, door twee engeltjes gehouden en door palmtakken gekroond, is boven de hoofden der figuren aangebracht.
De Hervorming heeft dus wel het een en ander uit den Katholieken tijd in wezen gelaten. Niet onwaarschijnlijk is het zelfs, dat er in de 17e eeuw nog heel wat meer, dan thans, van wat vroeger ter versiering der kerk gemaakt was, bestond. Doch ook toen werd het godshuis verfraaid en voor het nieuwe, dat werd aangebracht, moest het oude wijken.
In de eerste helft der 17e eeuw achtten de Calvinisten het niet oorbaar, dat het kerkgezang door orgelspel werd begeleid. De nog uit den tijd van den vroegeren eeredienst aanwezige orgels werden wel bespeeld, doch op weekdagen, bij wijze van concert. Niemand minder dan Constantijn Huygens, overigens een streng Calvinist, pleitte voor het orgelspel bij het uitoefenen van den eeredienst.
Te Alkmaar woonde toen de met Huygens bevriende Maria Tesselschade, als weduwe van den in 1634 gestorven Allert Crombalch. Deze muzikaal zoo begaafde vrouw zal zeker,
| |
| |
wanneer zij meester Pieter Jacobsz Schouten, den stedelijken organist, het orgel in het koor hoorde bespelen, den wensch te kennen hebben gegeven, dat hij zich kon laten hooren op een grooter instrument, zooals Jan Pietersz Swelinck in de Oude Kerk van haar vaderstad Amsterdam tot zijn beschikking had.
Aan haar wensch werd voldaan, want in 1638 besloot het stadsbestuur een groot orgel tegen den westelijken muur der kerk te laten maken, en het ontwerp daarvan, wat de kas betreft, op te dragen aan den vermaarden Jacob van Campen, Maria Tesselschade's neef. Van Campen kreeg voor zijn arbeid het aanzienlijke honorarium van f1800, terwijl hem, als vergoeding voor reis- en verblijfkosten, daarenboven f 390 werd uitgekeerd.
Het eigenlijke orgelwerk werd vervaardigd door Germer Galtusz. van Hagelbeer, die in 1641 aan den arbeid ging. Nadat in 1642 Anthonie Dionys de zuilen, welke de galerij dragen, geleverd had, voltooide Jacob Jansz. Turck in 1643 de orgelkas, welker beeldwerk door Pieter Mathijszen werd gesneden. De vermaarde Claes van Everdingen beschilderde in 1644 de luiken van het orgel. Hagelbeer kwam in 1647 met het instrument gereed, dat door een viertal organisten, waaronder Dirk Swelinck, werd beproefd en goedgekeurd.
Het orgel is een fraai stuk werk. Van Campen heeft niet, zooals een hedendaagsch ontwerper zou doen, gepoogd in den trant der middeneeuwen te werken, om zoo de compositie met de kerk in harmonie te brengen. Hij sprak zijn eigen kunsttaal en paste de strenge Jonische en Korinthische zuilen toe, welke hij ook aan zijn bouwwerken heeft gebruikt. In het laatst der 17e eeuw heeft Romein de Hooghe op den muur boven het orgel een allegorisch tafereel geschilderd, dat niet meer duidelijk te onderscheiden is, doch in zijn tegenwoordigen toestand geen groote kunstwaarde heeft.
koor der st. laurenskerk te alkmaar, naar het noord-oosten.
Nadat het orgel voltooid was werd tot het vernieuwen der kerk-meubelen besloten. Niet alles is toen echter vervangen, want enkele banken in het kruis der kerk geplaatst, hebben nog de vormen der middeneeuwen. Weder wendde men zich tot Jacob van Campen, om ontwerpen te verkrijgen. En deze meester, die reeds met het Stadhuis te Amsterdam bezig was, dat door Constantijn Huygens ‘'s Werelds achtste wonder’ genoemd werd, achtte het niet beneden zich, teekeningen voor meubelen te maken.
In 1655 was Van Campen met zijn werk gereed, en begon Pieter Jansz aan de uitvoering der banken, welke tegen de zuilen van het schip zouden worden aangebracht.
| |
| |
De ontwerper heeft, behalve de klassieke pilasters van de Jonische orde, die onder de overhuivingen met zuilen overeenkomen, ook gebruik gemaakt van festoenen, zooals hij ze in het bijzonder aan het Amsterdamsche Stadhuis had toegepast.
Die festoenen te Alkmaar zijn zóó fraai gesneden, dat zij den beroemden Albert Vinckenbrinck, den maker van den predikstoel der Nieuwe Kerk te Amsterdam, geen oneer zouden aandoen. Nu eens zijn bloemen en vruchten, dan weder schelpen als motief gebezigd.
De predikstoel, het doophek en de daaraan sluitende banken dragen het jaartal 1665, en, daar Van Campen in 1657 overleed, kan hij ze dus niet ontworpen hebben; zij vertoonen dan ook een ander karakter.
Verschillende opschriften leest men in de kerk. Aan het vermaarde beleg van de stad herinnert een Latijnsch tijdvers, dat zegt, hoe den achtsten October het licht voor Alkmaars bewoners opging. De hoofdletters geven het jaartal 1573. Blijkbaar reeds spoedig, nadat de kerk ontluisterd was, deed zich de behoefte gevoelen, om wat kleur tegen de muren aan te brengen. Want het schippersgilde vereerde aan de kerk in 1581 een groot beschilderd bord, waarop wapens en schepen te zien zijn, met toepasselijke ‘exempelen der bijbelsche schrift’, zinnebeelden en andere versierselen. Sedert kwam ook het in gebruik in zwang, wapenborden en zoogenaamde ‘rouwkassen’ tegen de muren en zuilen der kerk, ter herinnering aan deftige overledenen, op te hangen. Op oude schilderijen ziet men hoe door deze voorwerpen het al te kille wit van het inwendige verlevendigd werd. In 1795 moest dit alles echter, in naam der gelijkheid, worden verwijderd.
Slechts één rouwkas, van 1789 en niet bijzonder fraai, ontsnapte aan de vernietiging, misschien omdat de familie van den overledene haar deed wegnemen, en later, toen de revolutie had uitgewoed, weder liet ophangen.
Een ander opschrift leert ons, dat in de 17e eeuw de kerkgangers zich niet altijd ordelijk gedroegen, immers ‘Mijne Heeren Schout, Burgemeesteren ende Schepenen der Stadt Alckmaer’ zeggen daar, onder dagteekening van 12 Januari 1645: ‘Dat niemandt onder de predikatie zoo in de kercke als de capelle noch oock int uytgaen van dezelve eenig insolentie ofte baldadicheyt zal bedrijven, op pene van gebracht te werden in het huysgen onder 't oude orgel, ende aldaer een nacht te zitten of drie gulden te betalen’. Blijkbaar was het de jonge jeugd, die het kwaad bedreef, want verder wordt gezegd: ‘Doch zal de dienaar, eer iemant daerin te brengen, de ouders daervan verwittigen’. Door deze laatste bepaling wilde men blijkbaar de ouders in de gelegenheid stellen, hun baldadig kroost zelf te straffen.
Evenals de Nieuwe Kerk te Amsterdam en de St. Bavokerk te Haarlem bezit ook de St. Laurenskerk te Amsterdam eene schilderij uit de 16e eeuw, waarop een kerkgebouw is afgebeeld. In den regel wordt aangenomen, dat zulke schilderijen de kerken voorstellen, waarin zij zich bevinden. De afwijkingen van de werkelijkheid, die deze afbeeldingen vertoonen, maken ze echter als document weinig betrouwbaar. De schilders hebben aan hun verbeelding vrij spel gelaten. Zoo bracht de meester, die te Alkmaar aan het werk was, een hoogen toren tegen de kerk aan, die een zuiver voortbrengsel van zijn vindingrijkheid is, want de kerk heeft in werkelijkheid slechts een kleinen toren boven het kruis. Men heeft kans gezien, in deze zeer beperkte ruimte een klokkenspel op te hangen, waarvan de reeds genoemde klok, door Meinard de Man geschonken, deel uitmaakt. In 1688, toen deze klokken besteld werden, waren de gebroeders François en Pierre Hemony overleden, en zette hun neef Claude Frémy te Amsterdam de gieterij voort.
Het bestuur van Alkmaar wendde zich echter niet tot Fremy, maar tot Melchior de Haze te Antwerpen, die waarschijnlijk ook een leerling van de Hemony's geweest is, daar hij, zijn werk bewijst het, de moeilijke kunst om klokken volkomen zuiver te stemmen, welke door François Hemony was ontdekt, uitnemend heeft verstaan.
Vóór de Hervorming zullen de kapellen, die men aan beide zijden van het schip
| |
| |
de zuidelijke zijbeuk in de st. laurenskerk te alkmaar.
| |
| |
aantreft, wel van de kerk door hekken zijn afgesloten geweest. Aan de noordzijde zijn nog enkele dier afsluitingen aanwezig, doch daar zij het karakter van de tweede helft der 17e eeuw hebben, kunnen dit niet de oorspronkelijke zijn. Uit denzelfden tijd als deze afsluitingen is het scheepje afkomstig, dat in het koor aan het gewelf hangt. Wat met dergelijke scheepsmodellen, die in Nederlandsche kerken niet zeldzaam zijn, bedoeld werd, is onzeker. Wellicht moeten wij denken aan een nog nalevende gewoonte, in de midden-eeuwen ontstaan, om vóór het altaar van het schippersgild zulke voorwerpen misschien als dankbetuiging voor een voorspoedige reis, op te hangen. Het Alkmaarsche scheep je is fraai bewerkt; op den achtersteven zijn de stad en een ruiter geschilderd met het bijschrift ‘De ruyter is mijn naem, Anno 1667’.
voormalige sacristie der st. laurenskerk te alkmaar.
Behalve de reeds genoemde grafzerk van Palinck en Foreest, die als kunstwerk groote waarde heeft, ziet men in de St. Laurenkerk nog enkele andere, die de herinnering bewaren aan meer of mindere voorname inwoners der stad. Een deftig heer was zeker Adriaan Schagen ‘in zijn leven Burgemeester, Raedt ende Pensionaris dezer Stadt on Rentmeester van der Graaflyckheyt’, die in 1699 stierf. Ook Willebrandt de Jongh ‘in zijn leven Raet in Oostindiën, Commandeur en Directeur in Persiën en Commandeur over een Retourvloot van twaalf Scheepen, in Patria gearriveert den 7 Augusti 1648’, behoorde tot de aanzienlijke inwoners van Alkmaar, toen hij daar zijn welverdiende rust genoten had en in 1674 overleed.
Eenvoudiger lieden waren Meester Pieter Jacobsz Schouten ‘organist dezer stede’, Pieter Cornelisz ‘clocksteller’, Jacob Pieters, ‘stads timmerman’ en Antonie Denys ‘steenhouwer dezer stadt’, die allen in de eerste helft der 17e eeuw hier ter aarde zijn besteld. De laatste heeft, zooals wij zagen, de zuilen onder het orgel gemaakt. Een tijdgenoot van hem, Jan Janszoon Keyser, vond het noodig het nageslacht in 1649 op zijn zerk dus toe te spreken ‘Doen ick was oudt 40 jaer en gesond, doen woogh ick 312 pont’, wat zonder twijfel het bewijs levert, dat de overledene in den waren zin des woords een man van groot gewicht genoemd mocht worden.
Onder de groote kerken, die de 15e eeuw zoo talrijk hier te lande zag verrijzen, als getuigen van de welvaart, welke in den Bourgondischen tijd heerschte, neemt de St. Laurenskerk te Alkmaar een eervolle plaats in. Wel mist zij den rijkdom van vormen, die andere vertoonen, maar zij onderscheidt zich door gelukkige verhoudingen en aanzienlijke afmetingen. De rijzige middenbeuk
| |
| |
met zijn slanke zuilen en hooge triforium-nissen is indrukwekkend, de zijbeuken en de kruisbeuk geven aardige doorkijkjes. Even als andere kerken van Noord-Holland is ook deze aan het westeinde der stad gebouwd, zoodat men haar bijna uitsluitend van de oostzijde ziet en het koor zich naar de Langestraat, de aanzienlijkste straat van Alkmaar, keert.
Wie nu, van het station, Alkmaar binnenkomt, ziet de westzijde der kerk, welke voor een goed deel door een leelijk 19e eeuwsch gesticht wordt verborgen. Al is het ‘vrij’ leggen van kerken een bedrijf dat tegenwoordig terecht wordt afgekeurd, niemand zou het betreuren, als aan den westkant te Alkmaar wat meer ruimte gemaakt werd.
De St. Laurenskerk te Alkmaar is gerestaureerd, en daardoor, voor wie meent, dat een bouwwerk door zulk een opknapping er niet mooier op wordt, minder aantrekkelijk dan andere monumenten. Doch wat de onhandigheid van den restaurator ook bedorven moge hebben, het grootsch geheel uit de 15e eeuw is gebleven. Alkmaar heeft het recht, trotsch te zijn op het bezit van zulk een kerk.
|
|