Patroons leergangen.
Het is een verblijdend teeken dat in de laatste tien jaren de aandacht zoowel van particulieren als van de regeering op het ambachtsonderwijs gericht is. In tal van plaatsen, waar het bevolkingscijfer dit maar eenigszins mogelijk maakt, worden ambachtsscholen opgericht, of minstens de bestaande avond-teekenscholen of burger-avondscholen in dier voege gereorganiseerd, dat het speciale vakonderwijs de meeste uren in beslag neemt.
Zoodoende wordt de aanstaande werkman wel in de gelegenheid gesteld zich op de eenvoudigste wijze de kennis van zijn vak, zoowel de theoretische als de praktische, eigen te maken. En de bezwaren die men tegen het ambachtsonderwijs heeft - dat de jongens verwend zijn, door te goede werkplaatsen, door uitstekend materiaal en de beste gereedschappen, dat zij theoretisch boven den gewonen werkman staan, doch diens geroutineerdheid nog missen - zij wegen wel op tegen de voordeelen van een dergelijke, meestal driejarige voorbereiding, wanneer men deze eens vergelijkt met de eerste drie jaren die een jongen van gelijken leeftijd bij een baas doorbrengt.
De tijden toch dat een baas zelf werkte, zelf zijn knecht en leerjongen voorging, dat hij in meesterschap boven de anderen uitmuntte, zij zijn voorbij, of, zoo nog in kleine plaatsen of ten platten lande dit stelsel bestaat, dan brengen crediet, concurrentie, reclame dikwijls mede, dat de zaak hoe langer hoe meer wordt uitgebreid, dat de baas patroon wordt en hij zijn tijd moet besteden aan administratie, contrôle over zijn personeel, besprekingen met zijn werkgevers enz. enz.
Uit dezen gang van zaken volgt nu langzamerhand van zelf, dat aan den patroon geheel andere eischen gesteld worden, hij moet, in zekeren zin, meer koopman zijn, een goeden ‘kijk’ op de dingen hebben, weten hoe zijn relaties uit te breiden, hoe zijn zaak bekend te maken; de handelsgeschiktheid treedt dus meer en meer op den voorgrond, en dit ten koste van de vakkennis.
En hoe uitgebreider de zaken worden des te minder tijd blijft er over om zich met de bijzonderheden van het vak bezig te houden en de ‘directeur’ komt alzoo geheel de plaats van den vroegeren baas en patroon vervangen. Wij willen aannemen, dat onze tijd een zeer groote productie noodig maakt en het goed ‘beheeren’ van een zaak op het oogenblik van het grootsche belang is, wij willen zelfs dadelijk toegeven dat velen vakmenschen hiertoe de eigenschappen ontbreken; maar aan de andere zijde missen juist het grootste deel der zakenleiders de noodige praktische en degelijke vakkennis.
Hun optreden, hunne welbespraaktheid, hun zakenkennis op het punt van begrootingen en becijferingen is voor hen alles, het overige laten zij over aan hun personeel, aan een goeden meesterknecht, en buitendien zijn zij overtuigd, dat doorgaans hunne klanten nog minder van de finesses van hun vak op de hoogte zijn dan zij zelven. Begint een klant te twijfelen aan deugdelijkheid van het werk, aan tijd van aflevering bijv. dan weten zij zich er doorgaans wel met eenige voor een leek onverstaanbare vaktermen uit te redden. Maar o wee wanneer die leek blijkt iets meer op de hoogte van het vak te zijn, beter met de finesses vertrouwd dan de directeur, die toch zijn positie moet handhaven, dàn komt toch leelijk zooals men dat wel noemen wil, de aap uit de mouw. Is de man in kwestie niet te veel overtuigd van zijn eigen voortreffelijkheid, dan zal hij nu bemerken, dat hij toch in enkele dingen, zijn zaak betreffende, beslist te kort schiet, maar hoe zich de noodige kennis, dikwijls slechts van een bepaald onderdeel van zijn vak, eigen te maken.
Doorgaans kunnen aanstaande patroons, zelfs wanneer zij betrekkelijk jong zijn, er niet den tijd van afnemen voor eenige jaren studie. De opleidingsscholen, wij denken hier aan ambachtscholen, daargelaten dat deze zich, behalve de bouwambachten, nog slechts tot twee, drie vakken beperken, gaan, krachtens hun program, in den regel niet verder dan