| |
| |
| |
overzicht over een gedeelte van port sunlight.
| |
Tuinsteden door J.H.W. Leliman.
Sedert eenige jaren doet onder den naam van ‘tuinstadbeweging’ een streven van zeer veelzijdig, zoowel economisch, hygiënisch als aesthetisch belang, van zich hooren en spreken. Duitschland is het uitgangspunt der theorie, Engeland zag de eerste praktische verwezenlijking der verkondigde denkbeelden.
De beweging, in kleinen kring begonnen, en als utopie, als onbereikbaar ideaal door velen in den aanvang spottend tot een spoedig en roemloos einde voorbestemd, is dank zij eene levendige propaganda, nu tot bijna alle landen doorgedrongen. In verschillende hunner kan zij, wat meer zegt, wijzen op direkte of indirekte resultaten. Elders is zij, hoewel van instemming verzekerd, nog latent en werd, gelijk in ons land, de beginsel-progaganda nog niet aangevat of georganiseerd.
Een der konklusies, aangenomen op het Internationale Kongres van Sociale Hygiëne en Demographie in 1907 te Berlijn gehouden, betrof de tuinsteden. In deze konklusie kwam duidelijk de groote beteekenis uit die in het belang der volkswelvaart aan het denkbeeld der tuinsteden gehecht werd. Zij luidde:
‘Het kongres ziet in een ingrijpende woning- en grondbezitreform eene wezenlijke bevordering der volksgezondheid. Het beveelt aan om bij de ontwikkeling van bestaande plaatsen, zoowel als bij de stichting van nieuwe vestigingen het beginsel der Tuinstad tot grondslag te kiezen, hetwelk in de verschillende kultuurstaten hygiënisch voorbeeldige stichtingen heeft in het leven geroepen of doende is ze tot stand te brengen.’
En dat de beweging niet stil staat maar hare denkbeelden voortdurend in steeds ruimeren kring nieuwe aanhangers werven, blijkt uit de berichten over de stichting van telkens nieuwe tuinsteden of daaraan verwante kolonies, die 't zij geheel, 't zij gedeeltelijk op gelijke beginsels zijn gebaseerd.
De in het laatst van 1908 te Amsterdam en Rotterdam tentoongestelde ‘Wandersammlung’ der ‘Deutsche Gartenstadtgesellschaft’, heeft een, zij 't ook geenszins volledig denkbeeld, gegeven van hetgeen in de richting der tuinstadbeweging werd nagestreefd of alreeds bereikt was.
De populariteit die zij geniet, is volkomen verklaarbaar. Maar dezelfde beloften welke dien opgang verklaren, maken het tevens duidelijk waarom ditmaal tusschen het beginsel en zijne verwezenlijking nog dieper klove moet gapen dan bij nieuwe denkbeelden zich gemeenlijk opent.
Het groeien der steden leidde tot ervaringen die eene reaktie aanmoedigden. Had een algemeene neiging duizenden en nog eens duizenden gedreven naar de centra van nijverheid en handel, daarna kwam de tijd waarin velen, wien de omstandigheden het
| |
| |
toestonden, wel de stad wilden ontwijken om ‘buiten’ hygiënischer en aangenamer levensvoorwaarden te zoeken. Voor hen zal de naam ‘tuinstad’ een aangename klank hebben.
De naam ‘tuinstad’ zonder meer is echter in staat tot eenig misverstand te leiden. In dien naam immers spreekt niet het principiëele, hervormende karakter dat de stichting volgens den vader van het denkbeeld behoort te kenmerken. Men zou ook plaatsen als Bussum, Hilversum, Bloemendaal, de villawijken bij of om onze groote steden in het algemeen, bij de tuinsteden willen rangschikken. Een tuintjes-stad is evenwel niet identiek met een tuinstad. Doorgaans leveren dergelijke forenzenplaatsen veeleer een parodie op het begrip ‘buiten’.
de arbeiderskolonie gmindersdorf bij reutlingen.
Hun aanleg is doorgaans begonnen met de brutale vernietiging van bestaand natuurschoon. Nu kan afbraak de eerste stap zijn tot schooner opbouw. Maar, helaas, als wij eens in onze villa-kolonies, in onze voorsteden rondzien, dan pleegt het eindresultaat niet den vandalistischen aanvang te rechtvaardigen. Met eenig meerder overleg, met een sprankje fijner gevoel was in menigen aanleg oneindig grooter schoonheid te bereiken geweest, en dat nog wel zonder dat de rendabiliteit verminderd was. Integendeel. Het is als was bij den opzet van menige terreinonderneming bij wijze van axioma de stelling aanvaard, dat het schoone en het nuttige, wel verre van elkander tot de volledigste werking harmonisch te kunnen aanvullen, twee tegenstrijdige machten waren.
Vele faktoren werken in die betreurens-waardige richting samen. Het wanbegrip van terreinspeculanten gaat hand in hand met dat van gemeentebesturen, die, nemen wij aan onbewust, o.a. door klakkeloos over te nemen de, in verordeningen van groote steden rationeele bepalingen betreffende wegbreedten, rooilijnen of bouwwijzen en wat niet al, vaak het hunne doen om het landelijke karakter te onderdrukken.
Met betrekking tot zulke plaatsen zou de betiteling ‘tuinstad’ in menig opzicht, en bijzonderlijk in den zin der tuinstadbeweging, geheel ten onrechte gebruikt wezen. Want plaatsen als de zooeven genoemde, beantwoorden juist niet aan het kriterium der ‘tuinstad’. Integendeel, zij druischen juist tegen haar beginsel in. De tuinstad is het uitvloeisel van een dieper en meeromvattend programma. De beloften van dit programma zijn vele en velerlei. Voor schier elkeen bieden zij, als 't ware geheel ongezocht, wat wils. De algemeene secretaris der duitsche ‘Gartenstadtgesellschaft’ mocht in een zijner propagandageschriften terecht schrijven: ‘Die Gartenstadtgesellschaft hat gerade deshalb in verhältniszmäszig kurzer Zeit so viel Sympathiën gewonnen, weil sie die wirtschaftlichen Grundlagen für Wohnverhältnisse zu schaffen
| |
| |
versucht die für viele Gegenstand der Sehnsucht sind’... en, zoo mag aan deze aanhaling veilig worden toegevoegd, dat waarschijnlijk nog wel langen tijd zullen blijven, anders gezegd, nog langen tijd als lok- en aantrekkingsmiddel kracht kunnen uitoefenen.
De tuinstadbeweging stelt zich in de eerste plaats een eminent praktisch doel. Zij wil het even omvangrijke als die pingrijpende, het bij uitstek moeielijke sociale probleem onzer dagen,
dubbele arbeiderswoning der kolonie gmindersdorf.
het woningvraagstuk in de groote steden, een stap nader brengen tot eene bevredigende oplossing. ‘In haar uitgangspunt is de tuinstad een onderdeel van de woningreformbeweging, een uit Engeland afkomstig voorstel tot eene grondige oplossing van het stedelijk arbeiderswoningvraagstuk. Door den vorm dien zij uit redenen van economie, hygiëne en kultuur aanneemt, wordt de tuinstad tevens een veel omvattend programma van binnenlandsche kolonisatie en agrarische hervorming’.
Sedert opnieuw meer en meer werd ingezien dat de schoonheid toch werkelijk een faktor is voor een zij 't ook bescheiden levensgeluk, drong gaandeweg het besef door dat er niet alleen bestond eene woningellende in socialen zin. Het woningvraagstuk had eene zijde welke niet was te verhelpen door wettelijke voorschriften op soliditeit van bouw, tegen overbevolking en dergelijke.
Niet minder prikkelend - al voelde men haar ook niet aan den lijve - was de artistieke woningellende. Tegen de schoonheid was minstens even zwaar gezondigd als tegen de hygiëne of de gezondheidsleer. Men denke vooral niet dat de klacht alleen de volkswoning zou betreffen. Zij is zoo algemeen mogelijk.
Hadden eens schoonheidszin en kunstvaar-
| |
| |
dubbel huis te bournville.
digheid innige en treffende resultaten in de uitbeelding der woning bereikt, het wijde veld der woningkultuur lag nu braak en verwilderd. Hierin verandering te brengen stond mede op het programma der tuinstadbeweging. Het was er, naar voor de hand ligt, echter slechts een onderdeel van.
De tuinstadbeweging stelt zich ten doel de groote steden, waar ook eer er sprake van overbevolking behoeft te zijn, de menschen-opeenhoopingen oneconomisch werken en de voordeelen der organisatie deels werden opgeheven door de nadeelen welke uit haar omvang voortspruiten, te ontlasten door een decentralisatie der nijverheid in de hand te werken. Zij sluit zich in dit opzicht aan bij eene reeds jaren bestaande neiging der industrie om de groote centra te verlaten, en zich weer ten platten lande te vestigen, 't geen door de verbetering der middelen van gemeenschap werd mogelijk gemaakt. Die neiging is toe te schrijven aan finantiëele overwegingen, misschien ook in dien zin, dat een opgewekte, gezonde en in hygiënische kondities levende arbeidersbevolking tevens productiever is. Cadbury, de groote cacaofabrikant deed met de stichting van zijne fabriek en modeldorp Bournville bij Birmingham althans eene ervaring op, welke hij in deze woorden samenvatte, dat niets voor den werkgever grooter voordeel oplevert, dan wanneer hij aan zijn werklieden in de gezonde buitenlucht geeft: eene goede woning met voldoende loon en gelegenheid om op eigen terrein te werken.
De tuinstad dus, wel verre van, als de in den aanhef bedoelde villawijken, de industrie bij voorkeur uit te sluiten, trekt haar aan. Zij immers moet de kern der nieuwe stad worden. Maar, met de ervaring zijn voordeel doende, zal men haar in zekere banden houden en beletten dat zij in één opzicht bederft wat zij in andere van nut was.
Hoe nu alle in de groote steden heerschende woningmisstanden op te heffen en herhaling te voorkomen? De tuinstadbeweging heeft daartoe Faust's laatsten wensch weer opgevat:
Solch ein Gewimmel möcht ich sehn,
Auf freiem Grund mit freiem Volke stehn.
ten einde aldus, als 't ware op maagdelijken bodem van meet af aan op te bouwen, zonder met handen en voeten gebonden te zijn aan bestaande toestanden.
Het oog van hen, die de tuinstadbeweging een in de praktijk wel degelijk uitvoerbaar ideaal achten, is gevestigd op Engeland. De beweging dagteekent daar van omstreeks 1898, in welk jaar het epochemakend hoek van Ebenezar Howard, ‘Garden cities of tomorrow’, verscheen. Gelijke gedachten als daaraan ten grondslag waren gelegd, werden evenwel reeds eenige jaren te voren, in 1895, in Duitschland verkondigd door Theodor
| |
| |
Fritsch in ‘Die Stadt der Zukunft’ en ‘Die neue Gemeinde.’ In Duitschland zelf sloegen die denkbeelden echter eerst recht in toen zij uit Engeland terugkeerden en gedragen werden door den reusachtigen opgang van Howard's boek.
straatgezicht in bournville.
Howard propageert de stichting van nieuwe steden, volkomen afgeronde, zelfstandige en produktieve organisaties die opgetrokken zijn op den grondslag van een volstrekt gemeenschappelijk grondbezit. Het vooropstaande en beheerschende beginsel is dat in de tuinsteden alleen grond in erfpacht wordt uitgegeven. De grond wordt aldus onttrokken aan de speculatie, wier nootlottigen invloed door het overmatig opdrijven der grondprijzen wel de voornaamste oorzaak is geworden van de woningmisstanden der groote steden en van de moeilijkheid, de onmogelijkheid zelfs, daarin afdoende verbetering te brengen. In de laatste jaren wordt het besef steeds levendiger en krachtiger dat de gemeenschap zich heeft te wapenen tegen die terreinspeculatie, welke zich - brutale kombinatie! - ten haren koste en bovendien nog tot haar schade, als 't ware slapende verrijkt. Vele en velerlei middelen zijn tegen dat euvel bedacht. De tuinstadbeweging is mogelijk wel het ingrijpendste.
Howard rekent voor elke der door hem gedachte tuinsteden een terrein van 2400 H.A. Dit oppervlak is voor één zesde gedeelte voor den bouw der stad bestemd. Het overige vijf zesde gedeelte blijft vrij voor akkers, moestuinen en weilanden. Het zielental der stad wil Howard tot 30.000 beperken, terwijl hij eenige van zulke steden groepeert om een gemeenschappelijk centuur van dubbelen omvang.
De door hem in het leven geroepen beweging kan in Engeland met de stichting van Letchworth op het eerste praktische resultaat wijzen. Dit getuigt zeker van den doortastenden Engelschen geest, die zich niet met het verkondigen van theorieën en het koesteren van idealen tevreden gaf, maar direkt aanstuurde op tastbare resultaten. Maar toch mag dit slechts betrekkelijk aanleiding geven tot een gelukwensch. Immers het is mede in niet mindere mate een bewijs ervoor te achten, dat nergens in scherper vorm dan in Engeland erkend werd de behoefte en de noodzakelijkhied om door stichtinge[...] als de tuinstadbeweging wil, in te grijpen in de woningmisstanden. Waar de schaduw het donkerst is, doet het verlangen naar licht zich het levendigst kennen.
Daarbij komt voor Engeland nog een tweetal bijzondere omstandigheden. Engeland is de oudste groote industrie-staat. Het maakt nu reeds het langst kennis met de daaruit voortvloeiende nadeelen, die, op dezelfde wijze
| |
| |
als men ook in sommige streken van Duitschland en België kan waarnemen, geheele provincies treffen. De Engeland kenmerkende agrarische toestanden dragen bovendien het hunne daartoe bij. Het groot-grondbezit belette de ontwikkeling van een zelfstandige landbevolking en dreef deze naar de steden.
De tuinstad nu is eene radikale poging om de urbaniseering van het land te stuiten. Het denkbeeld was om op het gebied der tuinstad den kleinen landbouwer eene bestaansmogelijkheid te openen in de onmiddellijke nabijheid zijner markt, en zij 't ook niet op eigen land, dan toch op erfpacht van langeren termijn (lease hold van 99 jaar) dan veelal een pachtkontrakt geeft.
ruskinhall in bournville.
Wil de tuinstad alzoo de ‘Landflucht’ der arbeiders keeren, zij wil tevens de ‘Stadtflucht’ der gegoeden, die met het groeien der steden sterker werd, haar reden van bestaan ontnemen. Deze zouden in de tuinstad vinden zoowel hun bedrijf als de frissche lucht en de rust, benevens de lagere belastingen, die zij nu zoeken in voorsteden of forenzenplaatsen. Deze kombinatie van voordeelen is naar Howards voorstelling dus aan zijne tuinstad verbonden. Hij brengt die op de volgende pakkende wijze in beeld. Drie magneten trekken een stuk ijzer aan. In welke richting zal dit zich bewegen? Het antwoord is niet twijfelachtig als wij zien hoe de twee magneten, die de stad en het land symboliseeren, elk behebt zijn met tal van gebreken en bezwaren. De derde magneet, die der tuinstad, is niet alleen zonder gebreken maar biedt de som der voordeelen harer beide konkurrenten. Eene schoone natuur en fraaie, ruime bebouwing gaan er samen met lage huren en geringe belastingen. Daar, in de tuinstad, schuilt geen tegenspraak in de voorstelling dat het kapitaal toestroomt, er volop werk is, maar toch het leven goedkoop en eenvoudig blijft. Er is frissche lucht, de levensomstandigheden zijn hygiënisch en bovendien heerscht er ook krachtig intellektueel leven. Vrijheid en sociale harmonie zijn de leuzen die, naar de voorspiegeling van haar stichter, de samenleving in Howard's woonparadijzen beheerschen.
Het is hier de plaats niet te treden in kritiek op zulke plannen en voorstellingen. Het behoeft echter geen betoog dat de verwezenlijking van het programma zooals Howard het oorspronkelijk opstelde, op tallooze moeilijkheden en schier onoverkomelijke bezwaren stuit, welke de uitvoering zelfs van een gewijzigd en beknopt programma slechts bij wijze van uitzondering toelaten. Eene proef is genomen te Letchworth bij Hitchin in Hertfordshire, 60 K.M. ten Noorden van Londen, door eene stichting van de ‘First garden city Limited.’ De nabijheid der miljoenenstad Londen maakte een dergelijke proefneming in zekeren zin gemakkelijk. Niet alleen wijl in de daar opeengehoopte menschenmenigte een voldoend aantal partijgangers gemakkelijker te werven is dan elders, maar bovendien werd in Londen reeds de grens bereikt, waarbinnen de in Engeland gebruikelijke scheiding van woon- en arbeidsplaats nog mogelijk is, zonder dat dagelijks te veel tijd aan den arbeid wordt onttrokken.
Bij Berlijn is nu eene soortgelijke stichting in voorbereiding.
In 1907 telde Letchworth, dat zich sterk ontwikkelde, reeds tien fabrieken, waarbij een tweetal met onderscheidenlijk 400 en 200 arbeiders; er waren 800 huizen en 40 winkels en de vestiging telde 4000 inwoners, welk getal in het voorjaar van 1908, naar verwacht werd, tot 6000 zou zijn gestegen. Dergelijke cijfers willen wel op eene toekomst wijzen. De ervaring van enkele jaren wettigt echter nog niet een afdoend oordeel
| |
| |
over het welslagen, veler kritiek ten trots, van Letchworth.
Van dit welslagen is de toekomst der tuinstadbeweging in niet geringe mate afhankelijk. Mislukt Letchworth of blijkt het op den langen duur niet te beantwoorden aan de gestelde verwachtingen, dan zal de stichting van navolgingen onder min gunstige omstandigheden zeker niet worden uitgelokt.
Het vraagt wel geen verklaring, dat eene verwezenlijking van een zoo omvangrijk en veelzijdig schema als eene eigenlijk gezegde tuinstad naar Howard's beginsels, ook in het gunstigste geval, alleen mogelijk is onder samenwerking van zeer bijzondere omstandigheden. Zij zal uitzondering blijven. Maar daarmede is de invloed der tuinstadbeweging niet geëindigd.
huis voor acht families te bournville.
Is op het gebied der eigenlijk gezegde tuinstad nog slechts een enkele proef genomen, het effekt der beweging bleef niet daartoe bepaald. Van een groot aantal villa-kolonies en bebouwings-plannen eenerzijds, van arbeiders- en fabrieksdorpen anderzijds is de totstandhouding en organisatie allerwaarschijnlijkst niet vreemd van bijgedachten aan de tuinstaddenkbeelden en idealen. Ook de duitsche ‘Gartenstadtgesellschaft’ heeft hare statuten, die aanvankelijk alleen betrekking hadden op de tuinstad in engeren zin, zoodanig verruimd, dat hare bemoeiingen nu ook de stichting van villawijken en tuinvoorsteden omvatten. Het denkbeeld van de stichting van nieuwe produktieve centra, van afgeronde steden, was daarbij weliswaar verlaten, maar het gronddenkbeeld om door uitschakeling van de mogelijkheid tot grond- en huizenspeculaties een waarborg voor bestendiging der gunstige en goedkoope woontoestanden te geven, bleef gehandhaafd. Te Rüppur bij Karlsruhe is thans eene dergelijke stichting voor 6000 bewoners, waarbij gerekend is op medewerking uit alle klassen der maatschappij, op initiatief der ‘Deutsche Gartenstadtgesellschaft’ in wording.
Dergelijke stichtingen zijn er meerdere: Buchschlag bij Frankfort, Sprendlingen, en thans doet Hellerau bij Dresden, eene stichting der ‘Deutsche Werkstätten für Handwerkskunst’ die hierheen hunne ateliers willen verplaatsen, van zich spreken. Bij deze villa-kolonies worden door verschillende middelen, als erfpacht, recht van wederinkoop door de stichting, exploitatie van een zoodanig aantal huizen dat de stichting de prijzen beheerscht, waarborgen gezocht voor behoud van het villamatige karakter der bebouwing, en ter wering van speculatieve exploitatie van tuinen en huizen. Deze zou, grond- en huurprijzen opdrijvende, toch minder hygiënische bewoning gaan uitlokken en het doel der stichting in gevaar brengen.
De tuinstadbeweging streeft echter ook een artistiek ideaal na. Zij heeft nog een anderen kant dan den economischen en hygiënischen. Haar opzet is ruimer en begrepen werd, dat naast materiëele en hygiënische voordeelen ook schoonheid een kenmerkende harer elementen behoorde te zijn. Mag dit verschijnsel, dat in de tuinstadbeweging zoo ondubbelzinnig op den voorgrond treedt, eene aanwijzing te meer geacht worden, dat in de komende kultuurperiode opnieuw meer dan in de onze met artistieke overwegingen zal worden rekening gehouden? Elke voorbode daarvan is dubbel welkom. Het is immers lang geleden dat, zonder van neiging tot bitteren spot te worden verdacht, men Hooft mocht nazeggen:
Zegt iemand dat een mensch is tot het schoon genegen,
| |
| |
Het oog, door 't schoon verheugd, door 't leelijk wordt gekweld,
't Is klare waarheid, dat. Ik heb er gansch niet tegen.
De opdracht een stad te ontwerpen zou wel tot de veelzijdigste en hoogste opgaven behooren. Dat grootsche, ja verheven probleem zal den architekt wel niet dan bij zeldzame uitzondering ten deel vallen. Maar ook bij
dorpsplein der kolonie gronauerwald.
stichtingen van beperkter opzet getuigt de tuinstadbeweging te staan op hooger artistiek plan dan overeenkomstige ondernemingen naar ouden trant en speculatieven opzet.
Dat wijziging van maatschappelijk inzicht ook nieuwe kunstopvatting uitlokt, zag zich een keer te meer bewaarheid. ‘Housing not ware-housing the people’ (Mr. Aldrich. Int. Kongr. für Hyg. Berlijn) was het uitgangspunt, maar deze zuiver sociale wensch werd aangevuld door de erkentenis dat voor hare afgeronde, komplete verwezenlijking de medewerking de kunst niet kon gemist worden. En dit gold de huisvesting van alle klassen der samenleving, de welgestelden vooral niet minder dan de mingegoeden.
Het was met het artistiek gehalte hunner woning treurig gesteld. Het landhuis onzer dagen is de architektonische uiting van den rentenier en zelfs bij grooten omvang, is zij doorgaans klein van verhouding, eng en benepen van voorkomen. Eene groepeering van zulke bouwsels tot een villapark, welks tuinen veelal het treurig overschot eener schoone natuur zijn, pleegt de verschrikking ten top te voeren. Maar lachwekkend is de indruk wanneer de villa op kleinere schaal tot een villatje of optrekje is gereduceerd, en, bij gebrek aan een zelfstandig ‘cottage’-type zooals de Engelsche bouwkunst dat kent, de elementen der grootere villa op verkleinde schaal moeten dienst doen bij de kleinere. Nergens spreekt dan sterker hoe dwaas het is den schijn na te jagen, als de middelen voor het wezen ontbreken. Het is nu een blijvende verdienste van de voorstanders der tuinstadbeweging dat zij van den
| |
| |
aanvang af juistere architektonische inzichten aan hunne stichtingen ten grondslag legden.
Eene bijzondere moeilijkheid was, dat de oude landelijke bouwkunst te gronde was gegaan aan een overmaat van ‘architektuur’. Navolging van vaak misbegrepen stedelijke bouwkunst uit een min gelukkige periode, die schoonheid placht te zoeken waar zij niet was, in opschik en schijn, had den invloed
pleintje in de kruppsche kolonie ‘altenhof’ bij essen.
der karaktervolle oude voorbeelden verdrongen. De steedsche kunstenaar en niet de plattelands bouwmeester heeft het eerst beseft welk verlies hier stond geleden te worden en hij trachtte opnieuw den juisten toon te treffen die voor eenvoudigen, landelijken bouw geëigend is. Het streven naar eenvoud, degelijkheid, waarheid, werd in aansluiting bij van ouds beproefde, maar in onbruik geraakte, versmade technieken de bron eener nieuwe bouwkunst, wier vormen zich harmonisch vereenigen met de omgeving en zich aansluiten bij het bestaande. Een zelfde verschijnsel trouwens dat ons het ‘smaakvolle’ salon-meubilair eener vorige generatie nu naar zolder doet verwijzen en ons den draak doet steken met de leuze van een vroeger tijdperk ‘Schmücke dein Heim’.
Een hemelsbreed verschil tusschen deze stichtingen en die van ouden trant - de enkele betere niet te na gesproken - springt aanstonds in het oog. De schoonheid der natuur is angstvallig in eere gehouden; zij beheerscht het geheel en lokt aldus nieuwe schoonheid uit. Het gehalte is in ieder opzicht gestegen. Het arbeidersdorp van nu biedt èn voor het oog meer kunstgenot èn ter bewoning meer gerief zoowel als hygiënisch voordeel, dan weleer menige villa-kolonie voor welgestelden.
Eene, ook in hare artistieke beteekenis afzonderlijke groep in de groote tuinstadbeweging wordt gevormd door de arbeidersdorpen. Deze zij als het ware tuinsteden in
| |
| |
het klein, tuinsteden voor slechts ééne fabriek.
Deze dorpen waren op hun terrein de uitgangspunten van eene kentering in de artistieke opvatting. Zij openden den blik op ongedachte artistieke mogelijkheden. De weg van overtuiging door het voorbeeld bleek de beste. De artistieke eenheid welke die dorpen, als stichtingen ‘aus einem Gusz’ opgezet en volgens een vast plan volvoerd, vertoonen, stond in weldadige tegenstelling met de stijllooze verwarring eenerzijds, de nuchtere, karakterlooze leelijkheid, de afstompende, platte banaliteit anderzijds, waaraan het oog zich scheen te moeten gewennen. Eene generatie te voren had men zich waarschijnlijk voor de oplossing van dit deel van het woningvraagstuk eerst in de laatste plaats gewend tot architect of kunstenaar. Hoe zeer het artistieke verantwoordelijkheidsgevoel in de laatste decenniën gestegen is, kan zeer overtuigend blijken uit de ontwikkeling van de stichtingen der firma Krupp. De eerste waren in den trant des tijds troostelooze, sombere kazernes, echte menschen-pakhuizen die het begrip ‘warehousing the people’ verwerkelijkten. Maar de reeks eindigt met kolonies als Altenhof, Margarethenhof en andere, waarin den ontwerper, Baurat Schmohl, gelegenheid werd gegeven zich een kunstenaar te toonen.
Ons land bezit op dit gebied in van Markens Agneta-park te Delft een stichting van oude dagteekening. Hoe aantrekkelijk zij overigens ook van aanleg is en - niet geringe verdienste! - hoe juist het karakter eener arbeiderskolonie ook door de eenvoudige architektuur moge getroffen zijn, in artistieke beteekenis is zij niet te vergelijken bij vele soortgelijke kolonies die in de laatste jaren verrezen.
Engeland, het land bij uitnemendheid van de woningkunst, waar, inzonderheid het ‘cottage’ van ouds tot een eigen artistiek type was ontwikkeld, werkte voorbeeldig en prikkelde met name in Duitschland tot navolging, die niet bij het voorbeeld achterbleef.
De hierbijgaande afbeeldingen, uitsluitend aan Engelsche en Duitsche arbeidersdorpen ontleend, spreken boekdeelen. Aan den aanleg is de grootste zorg besteed, opdat zij ook het oog zal bevredigen, door afwisseling van aspekt en schilderachtige groepeering der huizen uit te lokken. Hoe groot in dit opzicht de vooruitgang is, blijkt eerst recht als men terugdenkt aan het ruitvormige plan der eens veelgeroemde Cité ouvrière te Mühlhausen. De huizen zelf, doorgaans vrijstaand, of bij tweeën of drieën onder een dak vereenigd, andermaal ook in ongedwongen rij aaneengebouwd, maken reeds aanstonds een aantrekkelijken indruk. Binnen en buiten, rondom en inwendig is volop ruimte. Deze waarborgt overvloed van licht en lucht, Bloemen en planten die hier niet als in de stoffige straten der groote stad de melancholie van het geheel des te schriller doen uitkomen, dragen het hunne er toe bij om de werking van frissche, vroolijke kleuren te ondersteunen. Elk huis heeft iets aparts. De bewoner zal zich hier opgewekt gevoelen zich zelf te worden, de gedachte van zich te zetten, dat hij een onderdeel is der groote machine. De architekten hebben, ieder naar 's lands aard en op zijne bijzondere wijze, getracht alles te vermijden wat herinnerde aan de geestdoodende en karakterlooze eenvormigheid der ‘Schablone’. Noemen wij deze huizen ‘model woningen’ dan is aan dien naam vooral niet de beteekenis te hechten dat wij hier te doen hebben met voortdurende herhaling van een zelfde type, dat hier naar één model gebouwd werd.
Voor zoover de woningtoestanden van invloed kunnen zijn, mag men verwachten, dat hier een geslacht van andere opvatting zal getogen worden als in de woning die den arbeider voor eenzelfden prijs in de overbevolkte stad kan geboden worden. Het bestaan wordt hier rijker, de sfeer van zijn belangstelling ongezocht uitgebreid met een groot gebied, dat in de stad gesloten moet blijven. De geest zal zich hier vrijer, het lichaam kloeker kunnen ontwikkelen in voortdurende aanraking met de natuur, in eene omgeving die niet alleen gezond, maar ook smaakvol is. Welke nadeelen aan de fabriekssdorpen uit ander oogpunt beschouwd mogelijkerwijze zouden kunnen aankleven, het woningprobleem werd door verschillende van hen opgelost op eene wijze die overwegend waardeering verdient te vinden.
| |
| |
Baanbrekers, en als zoodanig algemeen bekend, waren de Engelsche kolonies als Bournville bij Birmingham, het fabrieksdorp van Cadbury's cacaofabrieken en Port Sunlight bij Liverpool, behoorende bij de zeepfabrieken der gebroeders Lever. Bij deze dorpen, ontworpen onderscheidelijk door de architecten W.A. Harvey en W.L. Owen, sluiten zich aan o.a. Leigh, een werk der architecten Ernest George & Peto, voorts Earswick bij York, door den cacaofabrikant Joseph Rowntree gesticht volgens ontwerp van Parker & Unwin en Thournton Hough, een landbouwdorp bij Port Sunlight dat uit een vervallen staat door W.H. Lever werd opgeheven tot eene model-woonplaats in artistieken, zoowel als hygiënischen zin en volgens ontwerpen deels van Grayson & Ould, deels van W.L. Owen.
Op deze kolonies werd herhaaldelijk de aandacht gevestigd. Zij danken een niet gering deel van den opgang dien zij maakten aan hun welverzorgd uiterlijk, dat niet direkt beantwoordt aan de voorstelling welke men zich van arbeiderswoningen pleegt te maken. Door samenloop van bijzonder gunstige omstandigheden konden hier verwachtingen worden gewekt, welke echter door hunne kostbaarheid zeker niet algemeen bereikbaar zijn. Want het moet immers op den voorgrond staan, dat inrichtingen van dezen aard in en door zichzelf geldelijk kunnen bestaan. Het zou tot ongezonde toestanden leiden als zij uit filantropie werden op de been gehouden.
Duitschland bleef evenwel niet achter bij Engeland. Prof. Theodor Fischer ontwierp voor de firma Ulrich Gminder eene kolonie, genaamd Gmindersdorf, bij Reutlingen, welke door zijn passend karakter zeker hooger staat, praktischer waarde bezit en aldus tevens leerzamer is dan de Engelsche fabrieksdorpen met hunne cottage's en hun opzettelijk streven naar schilderachtigheid. Fischer ontwierp hier 19 huizentypen. Waarin deze ook onderling van elkander afwijken, hunne architektuur onderscheidt zich door een frisschen, nationalen trek, door originaliteit welke toch haar voordeel doet met de lessen der overlevering en die aldus ook de bescheiden woning stempelt tot een kunstwerk.
Niet minder verdient de aandacht te vallen op wat de architekt Bopp tot stand bracht in de zéér aantrekkelijke kolonie in het Gronauer Wald bij Bergisch Gladbach, eene stichting van den fabrikant Zanders, en door diens weduwe op ruime wijze voortgezet. Voorts op de ontwerpen van Prof. Pützer voor de arbeiderswoningen der chemische fabrieken von Merck te Darmstadt; op het werk der architekten Wagner, Lotz en Schacht te Seelze, in de groote kolonie Einswarden bij Bremen en te Stendal. Deze opsomming ware nog zonder moeite te vermeerderen.
Elk dier stichtingen is een schrede in de richting tot de herleving eener artistiek hoogstaande kultuur-periode en kan de kern worden van een kring navolgingen. Maar toch zij hier aangehaald een passage uit de toelichting die door de ‘Hellerau-gesellschaft’ bij het concept der bouwverordening voor hare tuinstad werd gegeven.
‘Wanneer er met betrekking tot de architektuur, den bouw van huizen en steden eene artistieke traditie bestond, dan zou een voorschrift voor den bouw uit een minimum aantal bepalingen kunnen bestaan. Eene sterk architektonisch gevormde opvatting, gedragen door het bewustzijn van sociale verplichtingen, zou in de plaats komen van paragraphen en de steden zouden omhoog rijzen als de oude stads- en dorpsaanleg, zoo goed en zeker, als de vaste uiting eener nieuwe levensbeschouwing en gewoonte.
Van zulk een doel - wanneer het ooit bereikt wordt - is onze tijd nog ver verwijderd. Opgegroeid op gansch nieuwe grondslagen, kent hij nauwelijks zijne behoeften, laat staan hare zaakkundige bevrediging, opvoeding en opvatting. Nog beheerscht de speculatie het veld en het kleine eigenbelang zegeviert dikwijls over de groote noodzakelijkheden van de gemeenschap. Zoo eischt het gemis aan tucht nog dikwijls de strengheid der toeziende overheid en uit de tegenstrijdige krachten van onzen tijd liet zich in het gunstigst geval een schema samenstellen - wij zien dat in de groote steden - niet echter eene architektuur opbouwen en ontwikkelen.
Slechts in kleineren, in gesloten kring is voorshands een ander resultaat te wachten.
| |
| |
Waar eene aan overtuiging krachtige architektuur-opvatting werkt, waar deskundig, onafhankelijk onderzoek volgens sociale, hygiënische en artistieke gezichtspunten verzekerd is, daar mag, daar moet de bouwverordening in de wettelijke bepalingen de grootste terughouding betrachten. Het beste is hier te verwachten van den bouwer zelf.’
Maar dat ideaal is nog ver verwijderd. Flauw doemt het op in een ver verschiet. Onverdeeld is het echter toe te juichen dat, mede in nauw verband met economische en sociale denkbeelden, welke in onze dagen zoozeer het oor plegen te hebben, juist ook het gevoel voor woningkunst op den voorgrond der algemeene belangstelling wordt gebracht. Daartoe te willen bijdragen op de overtuigendste wijze, door het voorbeeld, is zeker niet de minste verdienste der tuinstadbeweging, en bovendien eene verdienste welke men algemeen kan waardeeren, hoe men overigens ook over haar beginsel wil denken, welke kans van verwezenlijking men aan hare verdere hervormings-idealen ook toekent.
|
|