Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20(1910)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] Drie herfst-sonnetten, door Hein Boeken. Voor mijne Vrouw. I. Dennen en berken. Ik zie met gouden looveren al-weder Bestrooid den zwarten, al-geduldgen grond, En flauwe waas van blauwe dampkens teder Waren door 't dor, voor 't vol geboomte rond. Alleen het steeklig naald-groen blijft gezond, Al valt rondom ook al wat teer was neder, Het zal te winter staan als 't 's zomers stond, Al woedt ook storm, nijpt koude wreed en wreeder. Zie de andre blaadren bruinen, gelen, gouden; Ai zie de berken-stammen zwart en wit, Die treuren om de pracht der zomer-wouden. Zie 't enkel goud-blad, dat aan topkens zit Van twijgen, die de vracht der lente droegen: Hen deert der weelde en jonkheid, die hun loechen. 4 Oct. 1909. [pagina 41] [p. 41] II. Het brandend bruin. Goud was het, goud - nu is het brandend bruin, En rood, daarboven 't dunne groen van bladeren, Die, als verschrikte geesten, nog vergaderen Omhoog in tak bij tak, waar achter tuin Weer tuin verruimt op hellingen, die schuin Afglooien, loopen-op, verschieten, naderen, Waar paden, ongezien, vermoed, door-aderen 't Vol woud, dat op-rijst, lucht, in kruin bij kruin. Bruin, brandend bruin - dit waar' tapijt voor voeten, Wat voetjes mocht ik wilden dans te staken Verzoeken wel, gebieden u te groeten, Van geestjes, die omlegerend omwaken Uw wake, uw slaap, als dienstvaardige stoeten, Die al 't u dreigend kwaad heir weerloos maken? 16 Oct. 1909. [pagina 42] [p. 42] III. Groen, geel en grauw. In kleuren leven wij, in 't groene en 't gele, En 't grauw van grond en kleurelooze lucht, Al dieper groen, bruin geel, en in 't gerucht En 't staeg gegons van 't daagsch en nachtlijk spelen Van winden, die den grooten buit verdeelen Van 't blad, al-tzaam in hinderlaag gevlucht Van onafwendbren val - dàn soms verlucht Tot gloed al kleur de zon, die wolken helen. In stemmingen alzoo van moede- en dofheid, Van moedloosheid om 's levens eindloos plagen, Om kamp op kamp met de vijandge grofheid Der menschen-wereld, gaan ons' meeste dagen, Maar innerlijkste fonkling straalt staeg uit Van liefste's oog-licht, lach en stem-geluid. 17 Oct. 1909. Vorige Volgende