| |
| |
[pagina t.o. 1]
[p. t.o. 1] | |
‘STEENEN MOLEN’.
P hotogravure naar de schilderij van JACOB MARIS.
(V erzameling E.H. C rone).
| |
| |
| |
De verzameling-Crone te Amsterdam,
door G.H. Marius.
De inrichting van een nieuwe schilderijenzaal werd aanleiding dat de heer Crone zijn belangrijke bezitting voor eenigen tijd in de kunstzalen der Maatschappij ‘Arti et Amicitiae’ ter bezichtiging stelde. Een daad deze, waarmede de eigenaar de liefhebbers onzer moderne schilderkunst in en buiten de stad ten zeerste aan zich verplicht heeft, wijl zij nu vrijelijk konden genieten van deze met
jacob maris, de veerpont.
zooveel toewijding en enthousiasme verzamelde meesterwerken der Haagsche School.
Want hoewel hier een superbe Corot, fijne stukjes van Diaz, een opmerkelijk werk van Segantini, een sobere Swan en een interessante Allebé is, zoo is de hierboven genoemde groep bij verre de overheerschende, en het eenige wat den grootsten Franschen landschapschilder aan Jacob Maris en Mauve verbindt is, dat zij alle drie reeds tot de klassieken van hun land behooren.
De Steenen Molen van Jacob Maris, kan men het hoogtepunt dezer verzameling noemen, het machtigste, het meest imposante, zoowel door de stoutmoedige compositie, als door constructie en evenwicht. Het is het molengevaarte, zooals het onverzwakt door ingewikkeld samenstel, hoog, om boven de huizen uit te komen, uit de lage daken oprijst, die niet hoog genoeg om het gevaarte steun te geven, toch berekend zijn om het hooge, groote ervan tot aanschouwing te brengen en met de gemouvementeerde grijze lucht, belangrijk door de uitvoerige behandeling, evenwicht geven aan den hoogen molenopstand.
Zeker, ook Weissenbruch kon de logheid van een molen prachtig overeindzetten in de groote verlatenheid der weiden en watervlakken van ons polderland, zoodat zij iets spookachtigs hebben, iets onheimelijks en in ieder geval iets zeer grilligs, zooals trouwens Jacob Maris die zelfde logge lage molens met sneeuw bijvoorbeeld, vooral in aquarel
| |
| |
sterk gedramatiseerd heeft, minder barok van teekening, meer zoekend altijd het compleete, de schoonheid.
Wat ons in dezen grooten molen zoozeer treft, het is dat samengaan van breedheid en detailleering; het rijke en gevoelige modelé, dat het verwonderlijkst in de wolkenlucht, het meest van kleur verzadigd is in den baksteenen romp, dieper nog in het roode bruin der daken, en het volst is in het vlak gehouden bruin van den voorgrond.
jacob maris. breistertje.
Dit schilderij vroeger bekend uit de verzameling van den heer L. Smit in den Haag, is het meest voldragene van de drie ons van ditzelfde gegeven bekende werken. Het museum Mesdag bezit er een tweede van, dat als schets genoteerd staat zonder er het karakter van te dragen, maar dat in ieder geval, misschien door de drukke lucht, de gedetailleerde voorgrond, en de uitvoerige huizen waaroverheen men den horizon ziet, bij het vele mooie, niet het monumentale van het eerste bezit. Het derde werd geschilderd in der tijd voor een verloting van dr. Berns, die de schilders vroeg hem voor zijn doel een schilderstuk voor een minderen prijs af te staan, omdat hij niet voor niets de schilders een bijdrage wilde vragen. Deze molen is bij sneeuw genomen. Grootsch van opzet, ziet het schilderij eruit of het weggehaald werd voordat het tot dieper uitdrukking gekomen is. Niettemin is het een belangrijke reprise uit de collectie-Titsingh te Hilversum.
Jacob Maris woonde nadat hij uit Parijs kwam, tot 1884, in de buurt van dien molen, de Haanmolen genoemd, aan den Noord-West Binnensingel, destijds met de drie molens, en de primitieve bruggetjes, een typisch buurtje. Een dezer bruggetjes moest Jacob Maris over gaan om in zijn huis te komen. Een meer gecomposeerd schilderij met dien molen - ik meen in de collectie Neervoort van de Poll - geeft het bruggetje in het midden, de molen op de eene zij en de huisjes op de andere. Hier is het complex van dit buurtje in al het tintelende en tegelijk diepe oud-Hollandsche rood weergegeven. Bij het schilderij van den heer Crone, nu, daar was het den schilder om den molen zelf te doen, den molen, zooals die tegen
| |
| |
de lucht staat, zooals hij die dagelijks zag onder de wisselingen van het weer, van het uur van den dag, van het jaargetij, groot en monumentaal, en welks physionomie hij bestudeerde als een portret.
Jacob Maris was een groot figuurschilder, en zoo de richting van den tijd hem daartoe geleid had, hij zou hierin iets hebben kunnen geven wat misschien meer nog zijn eigenste wezen naar voren had kunnen brengen. Althans zoo meenden we wel eens, toen, in de laatste jaren, de stadsgezichten dikwijls matter waren en tegelijk zijn vroeger werk zooals de prachtige portretjes zijner kinderen, in gevoeligheid van modelé, in voornaamheid van zilverachtig coloriet alleen met Velasquez te vergelijken, meer en meer voor den dag kwamen. Maar in de periode waarin hij dezen molen schilderde, zal wel niemand dezen wensch bij zich hebben voelen opkomen. Wat hij naderhand ook onder den druk der omstandigheden en vooral onder langzaam en langen tijd ongeweten, verminderende krachten gemaakt moge hebben - in landschap en stadsgezicht altijd nog ver uitstekend, - in alles wat hij in dezen en vóór dezen tijd geschilderd heeft zit een lust van schilderen zooals de oude Hollanders die zoo onvergelijkelijk bezaten, zit een verrukking voor het Hollandsche landschap, een eerbied van de oude meesters, een gevoel en een kennis, evenwicht en rust van opbouw, waarover alleen de grootsten onder hen beschikten.
En toen hij in 1870, na een tijd van Franschen invloed, meer nog, na den dieperen invloed van zijn broeder Thijs ondergaan te hebben, allicht in het Louvre tot de ontdekking kwam van de grootheid dezer meesters en daarmee van de schoonheid van zijn polderland, - toen zal hij zich met de nog zoo nauw aan de ouden verbonden Veerpont uit deze collectie, met de reeds breeder en eigener Veerpont, vroeger in het Suassomuseum, bij zijn terugkeer, welbewust en overtuigd naar het Hollandsche landschap gekeerd hebben en misschien dat het terugzien van het Gezicht op Delft van den grooten Vermeer, hem geleid heeft tot het herkennen der schoonheid van Hollands steden.
mathijs maris. haar geitje.
Wel heel en al onder de oude meesters staat de Veerpont hier, en het zou belangrijk zijn wanneer we die uit de collectie-Van Eeghen, het zooveel opener en vrijer geschilderde riviergezicht, hier naast konden zien. In deze, voor de kennis van den ontwikkelingsgang van Jacob Maris allerbelangrijkst werk, treft al dadelijk het domineerende rood, dat èn Salomon Ruysdael èn Jan Steen, èn Jordaens als bij deze onderwerpen behoorend schenen te beschouwen. En schoon fijner, treft ook hier de gemoedelijke uitvoerigheid waarmee de pont met zijn inhoud behandeld is: de staande man met het kind aan de hand, de zittende vrouw met een kleiner op schoot, de koeien geduldig wachtend, en ook het aanlegplaatsje met de knotwilgen, de voorgrond met riet en vischkaar, de scheepjes, alles is met een fijne uitvoerigheid, met een gezellige kleurigheid, met lust en met liefde geteekend en geschilderd, zóó dat al dit gedoe tot een kleurige omlijsting wordt waarin het lichte grijs van den waterspiegel onder een fijnen dag nog sterker en lichtgevender wordt.
| |
| |
Ons is geen werk bekend waarin klaarder de overgang naar de Hollandsche kunst en de Hollandsche natuur spreekt. En te opmerkelijker nog deze kentering, omdat Matthijs in dien tijd nog te Parijs woonde en het Breistertje hier, van 1869, dus slechts van een jaar vroeger, nog geheel de geestesrichting verraadt van zijn schilderwerk uit zijn Franschen tijd onder het overwicht van
willem maris. koeien in 't riet.
Matthijs, en ook de wijze van schilderen hier nog nauw verbonden zit aan zijn omgeving daar. Het beroemde Marlotte, een gezicht op een Fransch stadje tegen de helling van een heuvel, geeft zoo geheel het karakter van zoo'n stadje weer, is ook in schildering fransch ofschoon door de landschapopvatting van zijn broeder stellig verfijnd, dat dit al even weinig den overgang naar het Hollandsche verklaart. Was het verlangen naar zijn land dat hem in het jaar van de Commune tot het schilderen van Hollandsche riviergezichten bewoog? Of waren het ten slotte ook bij hem de landschapschilders van 1830 daar, die deze omkeer bewerkten, ondanks dat zijn bewondering in dien tijd meer naar Delacroix uitging?
In ieder geval, de bewuste kentering heeft plaats gehad alvorens hij een jaar later met zijn gezin naar zijn geboorteplaats, den Haag, terugkeerde.
Nog eens schilderde hij dit pittoresque gegeven. Maar toen was hij al lang in Holland terug en de oud-Hollandsche uitvoerigheid had reeds plaats gemaakt voor een breeder, meer lyrische opvatting, waarin de Veerpont onder het grauwe licht, van weinig beteekenis was en opging in het geheel.
Het Breistertje hier, een der belangrijkste figuurstukken uit den Parijschen tijd, geeft een meisjesfiguurtje te zien, leunend tegen een primitief balconhek in een omgeving van witte en grijze huizen en tuinen, van dat bizondere grijs dat deze stad karakteriseert. Het zachte bruin der kleeding en het parelgrijs der omgeving wordt gecompleteerd door fijne tikjes roze van bloeiende appelboomen, welker grillige vormen, evenals alle andere voorwerpen, omwaasd zijn door atmosfeer, zonder dat deze de kleur van haar eigenschappen berooven.
Dat Jacob hier door Thijs beïnvloed was is niet twijfelachtig. En zoo de laatste gezocht zou hebben het figuurtje in poëtischer verband met de omgeving te brengen, nog meer opgenomen zou hebben het geheel in de gedachte, nog meer omdroomd zou hebben
| |
| |
zijn onderwerp, totdat het breistertje, peinzender en levender, de boomen en huizen en de lucht naderbij haar gebracht en het licht onder zijn handen dieper en materieloozer geworden zou zijn en het geheele geval iets van de mystiek van oude kerkglazen had, - teerder en klaarder geschilderd zou hij het niet hebben kunnen doen.
Van dat meedoen van de omgeving met
willem maris, eenden-idylle.
de figuren, zoodat de fond en de figuur even weinig te scheiden is als bij een primitief schilderstuk, is het kleine stukje van Matthijs Maris, Maar Geitje, een belangwekkend voorbeeld, ofschoon wij niet kunnen nalaten er bij te voegen dat Jacob in zijn symphonisch bewerkt Jagertje te paard hier, hetzelfde heeft gezocht en verkregen. Matthijs dan is hier in zijn opvatting geheel verwant aan de vroegere schilders. De houtachtige vorm van het geitje, van de voetjes en van heel het houtenbeeldachtige van het kindje, het scherp gesneden contour van het vrouwtje, de overgave van haar zelf aan het kind, duiden dit aan. Het was hem hier dan ook niet te doen om zijn kunde in het teekenen, om zijn gevoeligheid in het modelé, om zijn meesterschap in het schilderen te toonen, als wel om voelbaar te maken de teerheid van het onbeholpene, het aanvallige van het hulpelooze en daarnaast het beschermend gebaar der jonge moeder. Het is niet samengesmolten in de kleur, niet gebonden door toon, het is een sprookje, meer nog, er is iets van de stemming in dier naïve kerkliederen, vroom en kinderlijk, mystiek en realistisch en zoo onnavolgbaar gracelijk gezegd.
De persoonlijkheid van Willem Maris teekent zich op verrassende wijze af op dat van zijn oudere en groote broers, door den geheel eigen weg, dien hij, de jongste, van den aanvang af gegaan is. Geen der beide anderen en in sommige opzichten grooteren is door alle perioden en woelingen en richtingen en invloeden heen, zoo zonder aarzelen of zonder rechts of links te zien, zich zelf gebleven van af de kleine weidestukjes, waarin men naast een fijn uitgesproken gevoel voor vorm, reeds het zoeken kan opmerken naar het licht en de reflectie van licht op de kleur, tot hij later breeder wordt en malscher en voller in altijd dezelfde onderwerpen, tot op heden in
| |
| |
de volle expansie van zijn groot en gevoelig talent.
Hij moge in de jaren tusschen '60 en '70 geserreerder van teekening, naïver van vorm, voorzichtiger van schildering en teerder van uitdrukking zijn, naïver, als ieder groot schilder is geweest in den aanvang, de genesis der kunst doorlevend ieder weer opnieuw, - het zijn altijd de zelfde onderwerpen die hem boeiden van den aanvang af: koeien aan den slootkant, aan vaarten, aan een rivier of in de melkbocht,
willem maris, eend met jongen.
in verschillende momenten van den dag en van het jaar, hetzij dat de lange rietpluimen hoogstaan, het zij het riet gemaaid is en heel de kleurweelde van zoo'n sloot en welige slootkant zichtbaar is, hetzij de kleuren verscherpt zijn en het oranje en bruin tegen het diepe blauw van het water fonkelt, of in het voorjaar als het water lila wordt onder de diepblauwe lucht, en de schaduwen lichter, en het licht molliger en de koeien omdroomder in het licht staan, of wanneer het onweer van de lucht is, en de atmosfeer verscherpt is en de regendroppen nog aan de wilgenblaadjes hangen, en het gras groener en fonkelender is en een witte koe zich voorover buigt naar den slootkant, of weer, wanneer in de hitte van den laten namiddag de koeien bijeen staan, dof wachtend onder de schaduwen van de wilgen, bij de platgetreden klei voor het hek, dat de melkers komen en zij een beurt krijgen...
In de latere jaren heeft Willem Maris zijn onderwerp verrijkt met die fijne, zeldzaam complete eendenstukjes, waarin de groote lyricus niet alleen het zelfde groote begrip van den samenhang van het landschap te bewonderen geeft, doch daarbij nog de nauwgezette uitbeelder wordt van het leven dezer dieren, van het intiemere, het met zooveel geest geobserveerde familieleven der eenden, zooals hij ze zag onder het overhangende loover, op de helling van die bekoorlijke kleine vijvers, zooals het Haagsche Bosch er zoovele biedt. Juist in die zeer begrensde omgeving van vochtig groen, van tintelend water, tegen welks spiegelvlak een ijle tak haar grillig geteekende blaadjes afteekent, zooals in de Eenden-idylle, het fijnblauwe water tintelend van licht, één lichtgespeel door het ijle loof en daarvoor dat koele plekje gras met de eendjes, rustig en bedrijvig te gelijk in de weelde van hun zomerleven; of daar waar de dag voller is, de kleur dieper wordt, en de eend met het naïve beweeg der te water gaande pilen en het ééne onvermijdelijke achterblijvende diertje; of in den volzomer als de weidezoomen kleurig zijn van bloemen, weelderig van zomerpracht, evenals in het praalvolle Zomerweelde; of in het bizonder verzorgde stukje Eend met jongen, van zoo buitengewone charme van kleur, van toon, stukjes, waarin zijn zin voor observatie het fijnst is, zijn voordracht het bezonkenst, de
| |
| |
jozef israëls. de schaapherder.
| |
| |
jozef israëls. huiswaarts.
vorm het meest beheerscht en de schildering het meest klassiek is, - daar staat Willem Maris het dichtst bij die tintelende kabinetstukjes waarin onze klassieken zoo onvergelijkelijk groot werden, daar paart hij oud-Hollandsche zin aan de moderne individualiteit, daar is hij op zijn grootst.
Jozef Israëls, hij is, hoe anders ook dan Matthijs, in zijn Schaapherder, ook een sprookjesdichter, zooals trouwens indertijd het geval van den schaapherder met zijn kleine kudde - hij werd de Haagsche schaapherder genoemd - op de groote Maliebaan, aan den zoom van het Bosch op zich zelf reeds iets sprookjesachtigs had. Er zijn verschillende werken van dit zelfde onderwerp, dat Israëls op zijn morgenwandeling in de buurt van zijn huis door de Boorlaan om het groote grasvierkant, bij herhaling gezien moet hebben. Wat in dit schilderij het meest onze aandacht vasthoudt, het is het bosch, het herfstachtige, het ontbladerde maar altijd geheimzinnige bosch, zooals het daar droomachtig staat ver achter den herder met zijn schapen, stil en gesloten. Met de Pannekoekbakster, een van zijn sterk uitgesproken interieurs, met de iet of wat illustratieve, maar verrassend gegrepen figuren uit Huiswaarts, groot mede door het landschap, en bovenal met zijn Zondagmorgen, met het prachtig geschilderde traceerwerk van het groen voor het venster en het touchante figuurtje en nog een paar werken, biedt deze reeks een voortreffelijke basis om op voort te bouwen.
Bosboom de waardige, de bijna altijd aan zichzelf gelijke meester, is hier uitmuntend vertegenwoordigd door drie belangrijke kerkinterieurs, waarvan ons de kerk van Maassluis om het gedragene der voordracht het meest heeft getroffen, ofschoon de kleine Nieuwe Kerk en ook het Kerkinterieur over mooie qualiteiten beschikken. Bosboom heeft de vastheid voor zich. Ieder ander schilder kan ons op een oogenblik teleurstellen - ook al komt die teleurstelling bij meesterwerken doorgaans uit eigen stemming voort. Bij Bosboom evenwel nooit. Alleen, het kan gebeuren dat wij door te meenen dat wij dezen meester door en door kennen, wel eens te weinig dieper gaande aandacht aan hem schenken. Doet men dit, hetzij getroffen door een bizonder werk, hetzij onze eigen stemming ons drijft, dan komt men uit deze verdieping
| |
| |
anton mauve. schapen op den dijk.
nooit anders dan met verhoogden eerbied terug. Zijn waterverf is in vele opzichten boven zijn olieverf te stellen, maar is hij in dit laatste in zijn volle kracht, in zijn volle gevoeligheid, zooals hier in de kerk-te Maassluis, dan beheerscht hij ook deze materie zoo meesterlijk en tegelijk schijnbaar zoo eenvoudig, dat men zich geheel gewonnen geeft.
Evenzoo is het met Albert Neuhuys. Waar hij zooals in dit Vrouwtje met de poes, stellig is voor voordracht, waardig van schildering, beheerscht in de compositie, - daar beschikt hij over meesterlijke qualiteiten, daar is hij de meester, daar bezit hij de deugden van zijn ras. Hij kan virtuozer wezen, zijn kleur uitgelatener, zijn palet lichter als in het verrassend blondgehouden plein-air: Naar school, wat ons betreft, Neuhuys is ons in werken als het eerste het liefste.
Mauve en Weissenbruch, hoe wijd verschillend ook in wezen en uiting, zij hebben beide dit gemeen dat zij de kleur als iets voor hen onnoodigs, welberaden over boord gooiden. Het is waar, de kleur was in de schilderkunst der Haagsche School slechts enkele malen een integreerend bestanddeel er van. Jacob Maris had haar schoonheid gevoeld al van het begin af dat hij de schoonheid van Hollandsch Landschap gezien had. En toch werd hij al vroeg als de leider der grijze school veroordeeld, en ook, in het laatst van zijn leven wist hij er niet altijd meer de schoonheid van te veraanschouwelijken en offerde haar dikwijls aan het lichteffect op. En van deze generatie is Albert Neuhuys wel haast de eenige die de kleur van Jacob Maris behield en later vrijer, steeds meer en meer gezocht heeft en gegeven. Voor Bosboom en Israëls was zij nimmer van groot gewicht, en het bruin dat deze als medium gebruikten, werd bij de beide hierbovengenoemde tot een bewegelijk grijs dat door alle nuances heen, de basis werd van kleur, zoowel van het groen der weiden, als van het blauw der lucht, en dat, zoo er soms klank te kort kwam, alles vervulde en samen deed stemmen.
Mauve is hier door drie werken vertegenwoordigd. Zijn ‘Schapen op den dijk’, behoort tot zijn meest serieuse onderwerpen, welke zoo al niet de charme dan toch zijn kracht doen kennen. Er bestaan meerdere schilderijen van dit onderwerp. Deze, waarschijnlijk een reprise, kwam in de zaal van Arti niet tot haar recht, althans op sommige uren ving
| |
| |
anton mauve. larensch vrouwtje met lam.
het schilderij te veel licht. In een rustige omgeving zal dit belangrijke werk veel winnen Het kleine stukje, Schapen aan de vaart, is door de ongewone compositie een zeldzaamheid in het oeuvre van dezen schilder. Indien het niet zoo voortreffelijk was en iedere partij niet zoo eenvoudig en natuurlijk tot haar recht kwam, zou men het om de compositie en de penseelsvoering bijna coquet kunnen noemen. Iemand maakte mij opmerkzaam op de bizondere gevoelige en juiste uitbeelding van den beukenstam. En het is zoo, de gladheid en de rondheid, de zachtheid en het massieve, het uitgroeien der takken en der wortels, dit alles is met een preciesheid gezegd die niet te overtreffen is. Van ditzelfde gegeven bestaat een schilderstuk in grooter formaat, minder fijntjes aangepakt, minder in den goeden zin, zoet. Vermoedelijk schilderde Mauve het in Oosterbeek, of vond hij daar het liefelijke gegeven, dat zoo geheel het karakter draagt van wat men, uit Holland gezien, Geldersch noemt.
Het is er zoo mee, de groote moderne meesters, zelfs met hen die we gekend hebben en bewonderd en gevolgd jarenlang, onze kennis van hun werk is nog altijd volmaakt onvolledig. En ware het niet dat op veilingen nog eens oude stukjes voor den dag komen, dat wij een enkele maal in een buitenlandschen kunsthandel een vroeg verdwaald stukje vonden, en vooral, ware het niet dat onze kunsthandel met haar cosmopolitische connecties uit den vreemde terugbracht voor ons onbekende meesterwerken, dikwijls uit een tijd toen onze schilders niet in eigen land maar wel aan den overkant van het kanaal bewonderd en begeerd werden, onze kennis zou nog minder wezen.
Het derde werk is het Larensch vrouwtje met lam, een bekend werk, dat, zooals in den catalogus vermeld staat, het laatst voltooide schilderij van den meester is. Wat in dit werk vooral treft, het is de wijze van schilderen, van dechiffreeren van een moestuin met al die onderscheiden bladsoorten van boomen, struiken en groenten. Zooals dit uit elkaar gehouden en toch weer saâm gestemd is door het fijne grijs dat alles onderling verbind, zóó eenvoudig dit doen, zóó als van zelf, vooral in dat gedeelte onder de
| |
| |
jan hendrik weissenbruch. schip met getaand zeil.
schaduw der boomen, en dat voor iemand die op het laatst, vooral van het even aangegevene, van het luchtige aquarelleeren hield, is dit een opmerkelijk schilderstuk. Het figuurtje heeft er voor ons altijd min of meer vreemd ingestaan. Mauve, die zoo goed de waarden kende, zou in zijn krachtigen tijd nooit het wit van het lam en het wit der kleeding zoo hebben laten staan, ook al gaf omgeving en kleederdracht er licht aanleiding toe. Ziet men het dichtbij, dan verdwijnt deze bedenking voor het grootste deel; er is zooveel in te waardeeren en het is bovendien nog een voorrecht hiermee als het ware een blik in zijn werkplaats te slaan, waar de dood zoo vroeg kwam binnenvallen.
Weissenbruch is hier in olieverf op zijn allergelukkigst vertegenwoordigd. Vooral de kleine, de boeiendste stukjes hier, zijn veelal uit den tijd toen hij door de directheid waarmee de Haagsche meesters hun indruk in waterwerf weergaven, deze vrijere en opener manier ook op zijn olieverf toepaste. In de grootere schilderijen valt dikwijls een grootschheid van opzet te bewonderen die evenwel vaak vergezeld gaat door zekere leegte, zekere ‘weggewaaidheid’. Nu is het waar dat hij in die opvatting de verlatenheid van het Noorderzeestrand kan uitdrukken met een greep zoo zeker als men die zelden bij anderen ontmoet, zonder dat toch zoo'n strandgezicht als schildering of kleur veel genot geeft, al bezit het ontegenzeggelijk decoratieve waarde. Maar in een stukje als Schelpenkar, als Huis met hekje, gaan bij hem al zijn deugden samen: die van een geestige teekening, die van een directe, bijna anarchistische verfbehandeling, waarin het lichteffect zoo nauw mogelijk benaderd en dat schijnbaar op een opene en onberekende manier verkregen is.
Weissenbruch is de type van een landschapschilder, van den impressionistischen landschapschilder: de indrukken komen bij hem direct van buiten, zooals trouwens op een geheel andere, meer zuivere, realistische manier bij Mauve. Hem treft iets, en dan geeft hij het weer direct, zonder veel overweging, zonder het geziene te verinnerlijken en met een grootsche enkelvoudigheid, waarvoor men telkens opnieuw getroffen staat. Van een gelijkmatig doorvoeren van zijn onderwerp, van een rustige opbouw is bij hem weinig sprake. Hij toont zich zooals hij is op het oogenblik. Geen groote atelier-
| |
| |
jan hendrik weissenbruch. souvenir d'haarlem.
schilder, een hartstochtelijk visscher, die in de inertie van het hengelen de hartstochtelijke waarnemer is van de eindelooze wisselingen van het licht onder het wolkenspel, van de eindelooze schemeringen van ons land met het sterke licht onder aan de lucht, de eindelooze verten zich spannend onder de zich welvende lucht, de groote ruimten met daartegen de intieme voorgronden, waarvan hij zijn indruk, even vluchtig, even ijl, alleen vastgehouden door de eigenaardige kracht van zijn contours, met verrassende kracht weergeeft.
In het groote schilderij hier, het Zeeuwsch strand, vormt de voorgrond, groot en effen, een prachtige aanloop naar de lucht, zou men meenen. Weissenbruch liet het bij dien aanloop, terwijl hij in zijn Schelpenkar een juweeltje heeft gegeven, zoo volkomen uitgedrukt het moment, zoo wijdsch in het kleine, zoo atmosferische, zoo expressief de teekening van de kar in dat wijde licht, dat men bijna niemand zou weten te noemen die tegelijk zóó licht en zóó sterk kan wezen. Alleen de schoonheid der kleur derft het, maar poëtisch gezien is het zeker. Van lichtuitdrukking even belangrijk is het Huis met hekje, dat een meer intiem karakter draagt en ook een zeldzaam mooi stukje is.
Een breed genomen gezicht op een rivier met volle zeilen en een aanlegplaatsje met een paar schuiten, vertoont wel in de eerste plaats zijn gevoel voor ruimte. Alles staat op zijn plaats, alles is groot gezien, groot en tegelijk intiem als het wezen is onzer rustige rivieren. Er is hier nog een ander riviergezicht, dat voor de kennis van de ontwikkeling van Weissenbruch van groot belang is. Het behoort tot die compact gecomposeerde schilderstukjes, die, verder opgevoerd dan zijn latere werk, meer direct op de oude Hollanders, met name Ruysdael, gebaseerd zijn, die wel de meester geweest moet zijn dien hij het meest bewonderd heeft, ook al heeft zijn latere werk meer verwantschap met Van Goyen. Hij ontleende er den zin voor het panorama-achtige aan van dien tijd, het over huizen en daken heenzien over het land, naar den einder, en niet minder de gesloten, zeer
| |
| |
verzorgde schilderwijze. Dit mooie stukje, misschien uit Oosterbeek of ergens bij een rivier, was tot onzen spijt niet te photografeeren.
Is dit gedeelte aaneengesloten, deze collectie bevat nog verschillende werken zoowel van buitenlanders als van Hollanders. Van de laatste is hier een opmerkelijk stukje van Allebé, dat van kleurvorming wel zoo wat lijnrecht op de Haagsche School staat. Maar welk een voorbeeld van conscientieus schilderen, van niet rusten voor alles gezegd is! De titel L'amitié en fait le prix is volgens de mode van dien tijd wat pretentieus bij het eenvoudige rustieke onderwerp. Doch dit is slechts een bijkomstigheid. Van de jongeren zijn hier vertegenwoordigd De Bock door een klein landschap met koeien, serieus en rustig; Voerman met een stukje met paarden, In de schaduw, uit zijn midden-periode, en een Lezend meisje van Isaac Israëls, waarvan in de eerste plaats de mooie achtergrond treft.
Van de buitenlandsche schilders treft Corot als buitengewoon, Diaz als goed en Segantini als zeer opmerkelijk. Het laatste is een werk uit de collectie Grubicy te Milaan, den Italiaan die indertijd de beste Italianen ten onzent introduceerde en aan wien wij dan ook te danken hebben dat Segantini hier jaren achtereen exposeerde en wij diens belangrijke werk dus hebben kunnen leeren kennen. Wij herinneren ons niet of het eerste schilderstuk dat wij van hem zagen op de koloniale tentoonstelling te Amsterdam: een schuit met schapen tegen een prachtig gegradueerde avondlucht, een poeem, mede aan diens tusschenkomst te danken hadden, maar wel dat het voor velen een revelatie was. Het was nog sterker van teekening dan van kleur, en toch de kleur was zoo sterk, zoo prachtig strak, de weerspiegelingen waren zoo meesterlijk gegrepen dat het al die jaren onvervalscht in de herinnering bleefhangen. De Schaapscheerder hier is uit een andere voeling. Segantini heeft veel invloeden ondergaan, die hij door de kracht van zijn persoonlijkheid verwerkte en tot zijn eigen maakte. Millet en later de Engelsche Pre-Rafaeliten, of was dit over Duitschland heen, zijn hiervan de voornaamste. In dit werk, van onderwerp aan Millet verwant is hij meer Vlaamsch, is hij realistisch, schildert hij meer in de volle pâte, en vertoont ook niet de rustieke teerheid die den Franschman zoozeer onderscheidt, en die wij ons o.a. van zijn in Amsterdam geëxposeerd stalinterieur, Twee moeders, herinneren. Doch in dit forsche empateeren zijn mooie gedeelten, zooals de kop van het schaap, krachtig geteekend, expressief en mooi van kleur.
Wel een tegenstelling met de Bloemen van Diaz, in zijn meest schitterende wijze geschilderd, met zijn Maraudeurs ook, in den tintelend coquetten stijl die deze schilder gelukkig vaak voor ernstiger en grootscher opvatting verloochende, en geheel volgens den smaak dier dagen voor het pittoreske en voor de chinoiseries, door kinderen voorgesteld. Ook de prachtige Corot vormt een groote tegenstelling niet alleen met Segantini maar ook met Jacob Maris, met Weissenbruch, de meesters van ons polderland. Het sterkst ziet men dit verschil in het Bij Dordrecht van den eerste, waar de zware, dampende zeeklei alles zwaar maakt en donker, in een forschen greep overeind gezet is zonder behaagzucht, zonder aangenaamheid, zwaar en dreunend en dof, stroef als Ruysdael dat vóór hem kon wezen, - terwijl Corot in zijn Morgen, het fijnere, teere, ijle, wazige en sluierachtige grijs te zien geeft, dat op een gelukkiger bodem, in een zonniger land optrekken zal als de zon hooger staat. Licht van toets alsof het doek nauwelijks aangeraakt is, krachtig toch in de volmaakte uitdrukking van een moment, dat in de taaie olieverf onweergeefbaar scheen, toont hij zich hier in de beheersching van zijn onderwerp, in de lenige teekening, in het gevoel voor vorm en in de bekoring die van zijn kunst uitgaat, geheel een schilder van het Latijnsche ras.
Er zijn intiemere Corot's en wij denken in de eerste plaats aan het landschap met de koetjes uit de verzameling Thomé Thierry in het Louvre. Doch van zulk een moment van vroegen morgen over het water, is dit werk uit de beroemde collectie Kums te Antwerpen stellig een der compleetste voorbeelden.
Den Haag, 23 November 1909.
|
|