| |
| |
| |
Nederlandsche kerken,
door A.W. Weissman.
VII.
De St. Janskerk te Gouda.
Vrijwel overal vindt men vermeld, dat de stichting der St. Janskerk te Gouda in 1552 heeft plaats gehad, omdat 12 Januari van dat jaar de bliksem in den toren sloeg, waardoor een hevige brand het bestaande gebouw verwoestte.
dirk cornelissen van oudewater met zijn vrouw en twee zoons. gedeelte van het carton door lambertus van noord in 1561 voor een glas der st. janskerk te gouda geteekend.
Doch wanneer een kerk door het vuur wordt geteisterd, dan blijft het muurwerk en wat verder uit steen bestaat, grootendeels ongedeerd. Wel wordt, in een beschrijving van den brand, door tijdgenooten gezegd, dat ‘alle pilaren omvielen’ doch dit kan niet waar zijn, daar de zuilen, thans van de witsellagen ontdaan, wel de sporen dragen, dat zij door de vlammen geblakerd werden, doch nog zoo stevig zijn, dat bij de restauratie alleen versterking der fundamenten noodig is gebleken.
De kerk, die verbrandde, had drie beuken van gelijke hoogte, een koor, dat met vijf zijden van den tienhoek was gesloten en een trans, die echter waarschijnlijk niet bij het eerste ontwerp behoord heeft. Want deze trans is de gracht, die achter de kerk loopt, zóó dicht genaderd, dat de steunbeeren ten deele over het water heen gebouwd moesten worden.
Iets dergelijks geschiedde ook bij de vroeger reeds besproken Oude Kerk te Amsterdam.
Toen die echter haar koortrans verkreeg, kon, door een smalle kade, voor het verkeer langs de gracht achter de kerk gezorgd worden, wat te Gouda onmogelijk bleek.
Er zijn meer punten van overeenkomst tusschen de Goudsche en de Amsterdamsche kerken. Beiden bestonden oorspronkelijk uit drie beuken, die dezelfde hoogte hadden en door houten gewelven werden gedekt. Tusschen 1552 en 1560 werden zij, door verhooging van den middenbeuk, zoo goed en kwaad het ging, in basilieken veranderd. Maar daar in beide gevallen de toren niet met het oog op zulk een basilikalen aanleg was gebouwd, sluit hij zich zoomin te Amsterdam als te Gouda goed bij het overige aan.
| |
| |
De kapellen naast het schip, ieder van een topgevel voorzien, zijn ook aan beide beuken gemeen. Terwijl zij echter te Amsterdam door muren worden gescheiden, vormen zij te Gouda als het ware afzonderlijke beuken. De groote afstanden der zuilen onderling hebben te Gouda het veranderen der kerk in de 16e eeuw bezwaarlijk gemaakt. De slechte toestand, waarin het gebouw tegenwoordig verkeert, is daar grootendeels een gevolg van.
Ook de wijze, waarop de houten gewelven behandeld zijn is te Amsterdam en te Gouda dezelfde. En daar in de 17e eeuw de Amsterdamsche kerk nog al hare 16e eeuwsche geschilderde glazen bezat, waarvan er slechts een drietal meer over zijn, moet de bezoeker van toen, meer dan die van thans, aan de St. Janskerk te Gouda herinnerd zijn geworden.
De Goudsche glazen zijn al van ouds vermaard. Zij geven aan de St. Janskerk hare groote beteekenis. Reeds het gebouw, dat in 1552 door brand werd geteisterd, had geschilderde glazen gehad, die echter door de vlammen geheel werden vernield.
Wereldlijke en geestelijke gezaghebbers beijverden zich, om, door het schenken van nieuwe glazen, het herstelde gebouw op te luisteren. Zij hadden daarbij de bedoeling, om tevens aan het Roomsch-Katholieke geloof, dat door de naderende Hervorming werd bedreigd, nieuwen luister bij te zetten.
In de gebroeders Dirk en Wouter Crabeth bezat Gouda toen meesters, die technisch volkomen tegen de taak, de glazen te vervaardigen, waren opgewassen. Als kunstenaars, dat wil zeggen als teekenaars der cartons of ontwerpen, waarnaar de uitvoering moest geschieden, stonden zij minder hoog. Hunne composities zijn overladen en het moet zeker worden betreurd dat zij niet, zooals de glasbranders van toen in den regel deden, naar cartons van schilders van naam hebben gewerkt.
Dat de Goudsche glazen, zij het dan ook niet ongeschonden, bewaard gebleven zijn, danken wij daaraan, dat de gebroeders Crabeth ook na de Hervorming met het onderhoud daarvan belast bleven. In 1600 leefde Dirk nog, en hij is het geweest, die, wat na de Hervorming aanstoot moest geven, verwijderd of door iets anders vervangen heeft. Even als te Amsterdam heeft men ook te Gouda in dit opzicht gematigdheid betracht.
Dirk Crabeth werd opgevolgd door zijn leerling Adriaan Gerritsz. de Vrije, die tot 1643 werkzaam bleef; na hem kwam Alexander Westerhout en diens leerling Daniël Tombergh zette tot 1678 het werk voort. Christoffel Pierson, Pieter en Joris Loven herstelden de glazen in de eerste helft der 18e eeuw, waarna de gebroeders De Angelis te Brussel omstreeks 1760 andermaal belangrijke herstellingen ondernamen.
Men zou dus meenen, dat er voor de Goudsche glazen en hun behoud al bijzonder goed was gezorgd. Maar reeds in de 17e eeuw geraakte de techniek van het glasschilderen in verval. Hadden de gebroeders Crabeth bij uitnemendheid de kunst verstaan, aan hunne schaduwen die rijke bruine tinten te geven, tegen welker open grein alle kleuren zoo voortreffelijk uitkomen, de latere meesters schoten in dit opzicht te kort. Het is door deze eigenaardigheid dat, wat zij maakten, aanstonds kan worden herkend. Doch de herstellers hebben ook daardoor gezondigd, dat zij de stukken glas, waaraan iets ontbrak, bijschilderden en dan op nieuw in den oven bakten, waardoor een onaangenaam rossige tint ontstond.
Terwijl de gebroeders Crabeth steeds gekleurd glas gebruikten, waar zij kleuren noodig hadden, begonnen de meesters der 17e eeuw op blank glas met zoogenaamde emailverf, die werd ingebrand, de kleuren te maken, wat geen goed werk opleverde.
In de 19e eeuw was de zorg voor de Goudsche glazen opgedragen aan gewone huisschilders, die de gaten bijwerkten met oud glas, uit andere vensters afkomstig, of waar dat niet te gebruiken was, tot beschildering met olieverf, die niet ingebrand kon worden, hun toevlucht namen.
Een zaakkundige herstelling werd pas begonnen in de laatste jaren. Men heeft daar den bekwamen glasbrander J.L. Schouten te Delft mede belast, die de oude wijze van werken weder getrouw volgt. Eer hij het zoover gebracht had, dat hij, met kans op een goeden uitslag, zich aan het herstellen der Goudsche glazen kon wagen, heeft hij
| |
| |
heel wat proefnemingen moeten doen en de glasschilderkunst als het ware weder opnieuw moeten uitvinden.
gezicht in het koor der st. janskerk te gouda.
Gelukkig bleven de meeste cartonteekeningen bewaard. Onder deze munten uit die van Lambertus van Noord en die van Wouter Crabeth, waar de teekening met grijze tint is aangelegd, de schaduwen met zwart krijt zijn gedaan en hier en daar witte hoogsels werden aangezet. Voor de kleuren geven de teekeningen op perkament door Pierson, Boëthius en Lepelaar in de 17e en 18e eeuw
| |
| |
vervaardigd, alle aanwijzingen die noodig zijn.
Het oudste glas, in de St. Janskerk te Gouda aanwezig, is dat, door Joris van Egmond, Bisschop van Utrecht, in 1555 geschonken en in het oostelijk venster van den koortrans geplaatst.
Deze bisschop had in 1541 een glas aan de St. Bavokerk te Haarlem gegeven, dat in het groote raam aan de westzijde geplaatst was, en dat in het begin der 18e eeuw moest worden weggenomen, nl. toen dat raam is dichtgemetseld, daar het groote orgel daarvoor werd aangebracht.
Het carton voor dit raam, door Barend van Orley, hofschilder van Keizer Keizer V, geteekend, bleef bewaard en berust nu in het Rijksmuseum te Amsterdam.
de koningin van scheba bij koning salomo. glas door wouter crabeth in de st. janskerk te gouda. naar een teekening van den heer veldhuis te delft.
Het glas te Gouda is in twee deelen gescheiden. Het hoofdtafereel is het bovenste en verbeeldt, als toespeling op den patroon-heilige der kerk, Christus, die door Johannes gedoopt wordt. Beneden is de bisschop, met St. Maarten en den bedelaar achter zich, knielende voorgesteld.
Dirk Crabeth heeft hier de vroegste proeve van zijn kunst gegeven. Als ontwerper toont hij zich niet sterk, doch zijn technische bekwaamheid blinkt uit. De hoofdgroep van het venster is stijf en weinig domineerend, en de ruimte, die om haar overbleef, werd met allerlei bijfiguurtjes gevuld.
Dat de benedenste voorstelling niet meer in haar oorspronkelijken staat is, ziet men aanstonds. De bisschop is in aanbiddende houding, doch het voorwerp zijner aanbidding aanschouwt men niet. Het Haarlemsche carton
| |
| |
geeft ook den knielenden
christus' geboorte. glas door wouter crabeth in de st. janskerk te gouda. naar een teekening van den heer veldhuis te delft.
Joris, doch hier zien wij de H. Drieëenheid verbeeld als God den Vader op zijn troon, die met de linkerhand den gekruisten Christus vasthoudt en met de rechterhand naar de duif des H. Geestes wijst.
Die voorstelling heeft ongetwijfeld ook de nu ledige ruimte van het Goudsche glas gevuld; na de Hervorming heeft men haar verwijderd, gelijk ook te Haarlem geschiedde.
Evenals te Haarlem, deed de bisschop te Gouda zijn zestien kwartierwapens in het glas aanbrengen. Barend van Orley heeft die wapens op sierlijke wijze in de omlijstende architectuur gevoegd, doch Crabeth plaatste ze, weinig organisch, om het tafereel.
De schoonheid van Crabeths glas berust voornamelijk op het coloriet, dat nog beter zal uitkomen, wanneer de herstellingen, door latere en veel minder bekwame meesters verricht, en die zeer hinderlijk zijn, zullen kunnen worden ongedaan gemaakt. Er is van het oude werk genoeg over om, met behulp van het bewaard gebleven carton, den heer Schouten in staat te stellen, dit glas weder zijn oorspronkelijke schoonheid te hergeven.
In 1556 volgde Cornelis van Mierop, Proost, Aartsdiaken en Kanunnik te Utrecht het voorbeeld, door zijn bisschop gegeven en liet door Dirk Crabeth een glas maken, dat aan de zuidzijde van het vorige geplaatst werd.
De ordonnantie is dezelfde, als bij het eerste glas. Het bovendeel vertoont Christus met zijn discipelen in een mooie gesloten groep, waarbij de kleine figuurtjes van Johannes met zijn doopelingen echter niet best passen. De behandeling van het landschap herinnert aan de fresco's van Pinturicchio in de Bibliotheek te Siena.
Knielde Joris van Egmond voor de H. Drieëenheid, beneden in dit glas vereert Cornelis van Mierop de Maagd Maria, die, ofschoon zij den Protestanten ergernis moest geven, gespaard bleef om de gloedvolle purpertinten van haar gewaad. Achter den Proost staat zijn beschermheilige, de H Benedictus.
Naar de zuidzijde volgt dan een glas, in 1556 door den Baljuw van de St. Jansridders te Utrecht geschonken. Lambertus van Noord uit Amersfoort, toen te Antwerpen gevestigd en wiens zoon Adam de leermeester van Rubens zou worden, heeft het carton ontworpen,
| |
| |
waarnaar door den glasbrander, Dirk van Zijl te Utrecht, werd gewerkt.
De schrijvers over kunst zijn met de schilderijen van Lambertus van Noord, die in 1549 meester te Antwerpen werd en daar in 1571 is gestorven, niet bijster ingenomen. Doch wat hem als schilder kenmerkt, de strenge teekening, de goede compositie, maakt hem juist voor het ontwerpen van decoratief werk zeer geschikt.
Men hield tot dusver Dirk van Zijl voor een glasbrander, die verre beneden de gebroeders Crabeth stond. Doch sinds ik in de werkplaats van den heer Schouten een zijner werken heb zien herstellen, en ik gelegenheid heb gehad, het glas, dat van zijn hand, en niet van de latere restaurators afkomstig is, te beschouwen, is mij gebleken, dat hij een voortreffelijk meester was.
De weloverwogen compositie van Lambertus van Noord vertoont beneden zes wapens, hooger een rijke hal, in Dorischen stijl, waar de schenker, Wouter van Bylard, voor Maria knielt, terwijl St. Jan en St. Catharina, de beschermheiligen der Utrechtsche Ridders, achter hem geplaatst zijn. In het hoofdtafereel, Johannes die Herodes bestraffend toespreekt, is van een sierlijke architectuur op effectvolle wijze gebruik gemaakt om door een voortreffelijk geteekende perspectief de figuren te omlijsten.
Dit venster heeft door de 18e eeuwsche herstellingen zeer geleden. De glasbranders van dien tijd verstonden de kunst niet meer, de schaduwen blond te houden en ze het open grein te geven, hetwelk een der bekoorlijkheden van de 16e eeuwsche techniek is. De schaduwen die in de 18e eeuw werden aangebracht zijn zwart en zwaar, het gekleurde glas heeft niet meer den gloed en de schittering van het oorspronkelijke
De heer Schouten heeft echter de oude techniek weder weten terug te vinden, en wanneer hij dit glas gerestaureerd zal hebben, twijfel ik er niet aan, of het zal tot de fraaiste, die de kerk bezit, behooren.
In 1556 maakte Dirk Crabeth een venster dat, kleiner van afmeting dan de vorige, door vier burgers van Gouda werd geschonken. Als Crabeth hier ook naar een eigen carton heeft gewerkt, dan was hij in de compositie gelukkiger dan vroeger. Men ziet op den achtergrond den kerker van Johannes, op den voorgrond de discipelen van den Dooper bij Jezus, die door melaatschen, kreupelen en blinden wordt omgeven. Er is in dit glas een zekere breedheid van opvatting, die anders bij Dirk Crabeth wordt gemist.
De Goudsche kerk kreeg in 1557 weder fraaie glazen De graaf van Holland, Filips II, koning van Spanje, nam het reusachtige raam in den noorderkruisbeuk voor zijn rekening, de bisschop van Luik vereerde een glas in den koortrans, naast dat van den Utrechtschen kerkvorst.
Van het eerste glas bestaat alleen nog maar de onderste helft, waar Crabeth het H. Avondmaal heeft voorgesteld, met een rijke cartouche en twee engelen. De ontwerper heeft een compositie van Albrecht Dürer als voorbeeld genomen, doch slechts een weinig samenhangend geheel weten te verkrijgen. De schikking der aanzittenden is stijf en veel minder gelukkig dan bij Dürer. Filips en zijn gemalin knielen voor de tafel neder, als namen zij aan de plechtigheid deel.
Het bovendeel is in de 18e eeuw door een storm vernield, maar het carton bleef bewaard, dat Salomo, den tempel inwijdend, als onderwerp heeft. Naar dit carton zal de heer Schouten het venster weder in zijn oorspronkelijken staat brengen.
Het glas van den Luikschen bisschop is ook door Dirk Crabeth gemaakt, en komt in hoofdlijnen overeen met dat door den bisschop van Utrecht besteld. Maar de compositie is beter. Wel hebben ook hier de zestien kwartierwapens geen gelukkige plaats, doch het hoofdtafereel, Johannes onder de krijgslieden, is goed gecomponeerd. En daar in het benedendeel de knielende kerkvorst niet, - als in het glas daarnaast wat Joris van Egmond schonk - een ledige ruimte tegenover zich heeft, doch Christus, die door de zinnebeelden der Evangelisten wordt omgeven, is ook hier het evenwicht bewaard gebleven.
Een nieuwe opdracht kreeg Dirk Crabeth toen hem in 1559 het glas werd besteld, dat Philips de Ligne, Heer van Wassenaar. aan
| |
| |
de kerk zou schenken, om in den zuidelijken zijbeuk te worden geplaatst. Crabeth wilde nu, het voorbeeld, door Van Noord gegeven, om de eigenlijke voorstelling te midden van een rijke architectuur te plaatsen, volgen. Hij bezat echter noch voldoende kennis van de bouwkunst, noch van de wetenschap der
gedeelte van het carton door lambertus van noord in 1561 voor het glas ‘zacharias in den tempel’ der st. janskerk te gouda geteekend.
perspectief, om een zoo moeilijke taak naar behooren te volbrengen.
Daardoor heeft de compositie een zekere onbeholpenheid verkregen, die niet aangenaam aandoet, te minder, daar ook de eigenlijke voorstelling, Philippus met den Moorman, geen gesloten groep vormt. Crabeth heeft met het onderwerp, aan het achtste hoofdstuk van de Handelingen der Apostelen ontleend, en blijkbaar gekozen, omdat de schenker van het glas Philips heette, geen weg geweten. Hij wilde te veel geven, en daar hij het geheele verhaal op den voet volgde, had hij een zoo groot aantal figuren noodig, dat de voorstelling daardoor een onrustig karakter kreeg. De Heer van Wassenaar knielt op den voorgrond.
Een werkelijk groot kunstenaar zou in beperking zijn kracht hebben gezocht en gevonden, doch Dirk Crabeth, hoe vaardig werkman overigens, begreep dit niet.
In 1561 droeg Dirk Cornelissen van Oudewater aan Lambertus van Noord te Antwerpen het maken van cartons voor een glas op, dat door Dirk van Zijl te Utrecht zou worden uitgevoerd.
Door de welwillendheid van het Goudsche
| |
| |
gemeentebestuur zijn wij in staat, fragmenten van deze cartons, die ‘Lambertus van Noord Antverpiensis’ gemerkt zijn, en waarop ook het monogram van den meester met den datum 30 October 1561 voorkomt, weder te geven.
De voorstelling, die op dit carton te zien is, werd ontleend aan het eerste hoofdstuk van het Evangelie naar Lucas.
‘Ende het geschiedde, dat, als Zacharias het Priester-ampt bediende van Godt, in de beurte sijner dag-order, naer de gewoonte der Priesterlijcke bedieninghe, hem te lote was gevallen, dat hij soude ingaen in den Tempel des Heeren om te reuck-offeren. Ende alle de menigte des volcks was buyten biddende ter ure des reuck-offers. Ende van hem wiert gesien een Engel des Heeren staende ter rechter zijde van den altaer des reuck-offers.’
Van Noord ontwierp den tempel als een prachtige Korinthische hal, die in haar architectuur veel overeenkomst vertoont met de vormen, die Pieter Aertsen gebruikt had, toen hij in 1555 te Antwerpen de glazen voor de Oude Kerk te Amsterdam had ontworpen.
Het altaar is met de uiterste zorg, geheel volgens de beschrijving van Exodus 36 en van I Koningen 7, geteekend. Opdat Van Zijl zich niet vergissen zou, heeft Van Noord de kleuren der gordijnen om het altaar aangegeven, gelijk ze in Exodus worden vermeld.
Het altaar, Zacharias en den Engel ziet men op het tweede plan. De voorgrond wordt ingenomen door ‘de menighte des volcks’, die het wonder aanschouwt. Links zijn een tweetal personen als van schrik ter neder gevallen, rechts heeft Van Noord tot een mooie groep de figuren te zamen geschikt.
De schenker heeft zich met zijn vrouw en zijn vijftien kinderen onderaan ter halver lijve doen afbeelden. Het was voor Van Noord geen gemakkelijke taak, die talrijke figuren zóó in de vier velden te plaatsen, dat een goed geheel werd verkregen. Maar hij is daarin uitmuntend geslaagd.
De fragmenten in het glas, die als het werk van Dirk van Zijl kunnen worden herkend, toonen, dat deze een voortreffelijk glasbrander is geweest, die met de gebroeders Crabeth kon wedijveren.
Iets vroeger had ook de Abt van het klooster Mariënwaard bij Utrecht door Van Noord en Van Zijl een glas laten maken, dat al de kwaliteiten van het werk dezer meesters bezit, en zeer zou verdienen, hersteld te worden.
Van Noord heeft hier voorgesteld wat in Lucas 3 vermeld is.
‘Het kint Jesus bleef te Jerusalem ende Joseph ende sijne moeder wisten het niet. Maer meenende, dat hij int geselschap op den weg was, gingen sij een dagreyse ende sochten hem onder de magen en onder de bekenden. Ende als sij hem niet en vonden keerden sij wederom naar Jerusalem, hem soeckende. Ende het geschiedde, nae drie dagen, dat sij hem vonden in den Tempel, sittende in het midden der Leeraren.’
De Tempel is nu een rijke overwelfde hal in Dorischen stijl. Beneden is, als ware zij de kelder van den Tempel, een Toskaansche ordonnantie gemaakt, waarin de Abt, met den H. Petrus achter zich, voor de Moedermaagd knielt. De wapenschilden van den abt zijn aan de pijlers opgehangen.
In 1561 maakte Wouter Crabeth, de broeder van Dirk, zijn eerste venster, dat niet in het koor, doch aan de noordzijde van het schip geplaatst werd. Wouter heeft zelf het carton vervaardigd, hetwelk veel minder uitvoerig bewerkt is, dan die van Van Noord, daar Crabeth aan zulke uitvoerigheid geen behoefte had, die voor Van Zijl een noodzakelijkheid was.
De Abdis van het klooster te Rijnsburg bekostigde het en liet er volgens I Koningen 10, het bezoek der koningin van Scheba aan Salomo verbeelden. Wouter toont zich een beter ontwerper dan Dirk, maar blijft toch als zoodanig beneden Lambertus van Noord. Beneden knielt de Abdis, met den H. Gabriël achter zich. Het voorwerp harer aanbidding, mogelijk de H. Drieëenheid, is na de Hervorming verwijderd.
Waarschijnlijk gaf dit welgeslaagde werk aan de Landvoogdes Margaretha van Oostenrijk aanleiding, Wouter in 1562 met het groote glas in den zuiderkruisbeuk te belasten. De kunstenaar was hier de mededinger van zijn broeder, die het glas voor koning Philips gemaakt had.
| |
| |
fragment van een glas door dirk crabeth in de st. janskerk te gouda. het beleg van bethulië.
| |
| |
Elia's offer, hetwelk boven in de compositie werd voorgesteld, is onrustig. Beter is het benedendeel, de Voetwassching. Maar het mooist is de figuur der geefster, die, met de H. Margaretha achter zich, voor een bidbank knielt. Deze groep wordt geflankeerd door een cartouche, die na de Hervorming, ongetwijfeld door Crabeth zelf, in de plaats is gekomen van een andere voorstelling, die aanstoot gaf.
Wouter moet hier vele jaren aan hebben gewerkt, want toen Hermas Lethmaet, Kanunnik van St. Maria, in 1562 stierf en een som gelds aan zijn geboortestad Gouda voor een venster naliet, kregen Van Noord en Van Zijl de opdracht. De geboorte van Johannes den Dooper is het onderwerp, dat dit glas, in den noorderzijbeuk van het koor geplaatst, vertoont. Deze stof gaf al van ouds den schilders gelegenheid, om een kraamkamer met al haar bijzonderheden weder te geven. De fresco's van Ghirlandajo en van Andrea del Sarto te Florence zijn een paar bekende voorbeelden. Van Noord volgde deze traditie, al ontwierp hij een hal in Korinthischen stijl. Met het benedendeel van het glas had de schilder moeite, omdat hij daar niet slechts den erflater, maar ook de erfgenamen, geknield voor Johannes met zijn lam, moest afbeelden.
Wouter Crabeth kreeg in 1564 een bestelling van de Kanunniken van St. Salvator te Utrecht voor een glas, dat naast het vorige moest komen. Christus' geboorte werd hem als onderwerp opgegeven. De stal van Bethlehem werd tot een bouwval van een rijk paleis, links kregen de herders een plaats, rechts de kribbe met Maria en Jozef, terwijl boven de zingende engelen werden aangebracht. Crabeth heeft hier de compositie, die Pieter Aertsen in 1555 voor de Oude Kerk te Amsterdam vervaardigd had, gevolgd. Maar de kloeke figuren van Aertsen staan verre boven die van Crabeth. De laatste was wel een knap werkman, die echter van de twaalf kanunniken, welke den Zaligmaker in het benedendeel aanbidden, geen behoorlijke groep wist te maken.
Uit het jaar 1565 afkomstig zijn de twee glazen in den zuidelijken muur van het koor. Zij werden oorspronkelijk voor de kerk van het Reguliersklooster te Gouda vervaardigd, en in 1581 naar hier overgebracht. De vensters der kloosterkerk kwamen noch wat hun afmetingen, noch wat hun traceeringen betreft met die der St. Janskerk overeen. Men moest zich redden zoo goed men kon, en zoo ontstond een vreemd mengelmoes van voorstellingen, waaronder zich ook het portret van den Haarlemschen bisschop Nicolaas van Nieuwland bevindt. De manier der gebroeders Crabeth is in deze glazen niet te herkennen.
De beeldstormerij gaf Hertog Erik van Brunswijk in 1566 aanleiding, toen hij bij Wouter Crabeth een glas bestelde, als onderwerp de straf van den tempelschenner Heliodorus op te geven. Wouter wist niets beters te doen, dan de bekende compositie van Raffaello in de Stanze van het Vaticaan met geringe wijzigingen over te nemen. Zulk copiëeren bewijst wel, dat de meester weinig scheppingskracht had. Maar als handwerksman streeft hij hier zijn broeder op zijde, want door zijn kleur behoort dit venster tot de fraaiste, die de kerk bezit. Fraai vooral is het benedengedeelte, waar men den Hertog met St. Laurens achter zich ziet knielen. Het voorwerp zijner vereering is na de Hervorming verwijderd.
Dit glas bevindt zich in den noorder kruisbeuk. Zijn tegenhanger in den zuider kruisbeuk werd in 1567 door Prins Willem van Oranje aan Dirk Crabeth besteld. Het is zeker niet zonder bedoeling geweest, dat de gever als onderwerp de verdrijving der wisselaars uit den Tempel koos. De zinspeling op misbruiken in de kerk ingeslopen ligt voor de hand. Dirk Crabeth moest nu een interieur wedergeven, terwijl hij tot dusverre zich tot een landschap, met enkele architectonische motieven, had kunnen bepalen. Hij ontwierp een Dorische hal in centrale perspectief, wat een stijf effect maakt en waarin hij de figuren op onbeholpen wijs plaatste. Maar de kleuren zijn weder wonderlijk rijk.
Toen de Prins naar Duitschland was uitgeweken, werd zijn beeldtenis, met de heiligen, die daarbij geplaatst waren, uit het onderste deel van het glas verwijderd. In 1657 lieten
| |
| |
fragment van een glas door dirk crabeth in de st. janskerk te gouda. judith geeft het hoofd van holofernes aan haar dienstmaagd.
de Heeren Raden van Gouda de open ruimte door hunne wapens vullen.
Het duurde tot 1570 eer de kerk weder een glas kreeg, en wel van den Commandeur der St. Jansridders te Haarlem, Hendrik van Swol, die de vervaardiging aan zijn stadgenoot Willem Tijbout opdroeg. Tijbout, ook Thibout genaamd, leefde van 1526 tot 1599 en was een zeer bekwaam glasschilder. Hij heeft de onthoofding van Johannes den Dooper in een zeer goede compositie verbeeld, en daarbij op zeer ongedwongen wijze den schenker en zijn beschermheilige aangebracht. De rijkdom der architectuur van den achtergrond brengt het werk van Lambertus van Noord in herinnering.
In 1571 werd het laatste glas, waarmede voorloopig de reeks eindigde, aan de kerk geschonken. Johannes van Baden, Hertog van Aerschot was de gever. Aan Dirk Crabeth werd de vervaardiging opgedragen.
In de zestien jaren, sedert het maken van het eerste glas verloopen, had Dirk zijn manier niet veranderd. Hij moest een voorstelling geven van Judith, die Holofernes het hoofd afslaat, en onderaan, gelijk gebruikelijk was, de portretten van den schenker en zijn vrouw met hunne schutspatroons aanbrengen.
De compositie is te overladen, daar Crabeth zich niet voldoende wist te beperken. Maar door de bewerking der onderdeelen behoort dit glas tot de fraaiste, die in de kerk aanwezig zijn.
Wij geven hier eenige reproducties naar het glas zelf, die de heer Schouten zoo welwillend was, ter onzer beschikking te stellen.
De achtergrond, waar het beleg van Bethulië verbeeld is, werd met een uitvoerigheid be-
| |
| |
fragment van een glas door dirk crabeth in de st. janskerk te gouda. johannes van baden, hertog van aerschot en zijn patroon johannes de dooper.
werkt, die aan genre-schilderijen doet denken. Een fragment er van geven wij weder. Men ziet daar krijgslieden, die hun maal gebruiken, bij een kanon.
In de figuren van Judith en hare dienstmaagd heeft Crabeth zich een uitmuntend teekenaar getoond. Doch vooral de gever en zijn vrouw met hunne beschermheiligen behooren tot het beste, wat door Dirk Crabeth werd gemaakt. In het bijzonder de figuur van Johannes den Dooper is grootsch van opvatting. Ook de Heilige Catharina met zwaard en rad is een prachtige figuur.
Ongeveer uit denzelfden tijd zullen wel de kleine glazen afkomstig zijn, die, wat te hoog om goed gezien te worden, in den kruisbeuk geplaatst zijn en Bileam met den ezel en Jonas met de visch voorstellen.
Het duurde nu 23 jaren, eer de reeks der glazen werd voortgezet. De Hoogheemraden van Rijnland lieten in 1594 door Adriaan de Vrije een venster maken, dat hunne wapens te zien geeft, en als zuiver ornamenteele schepping wel verdienste heeft.
Doch De Vrije miste de bekwaamheid der gebroeders Crabeth. In 1596 gaven de Staten van Holland een glas, waarvan zij de vervaardiging aan De Vrije opdroegen. Het carton werd geleverd door Joachim Uytewael, die Italië bezocht had en sedert 1592 in zijn geboorteplaats Utrecht was gevestigd. De Staten verlangden geen bijbelsche voorstelling, doch een allegorie op de gewetensvrijheid. De compositie van Uytewael heeft wel verdienste, maar de technische uitvoering staat niet op de vroegere hoogte.
| |
| |
fragment van een glas door dirk crabeth in de st. janskerk te gouda. de hertogin van aerschot en haar patrones de h. catharina.
In 1596 zette de stad Haarlem Willem Tybout aan den arbeid, om het beleg van Damiate in een glas te verbeelden. Zes en twintig jaar was het geleden, dat deze glasschilder het venster, door Hendrik van Swol bekostigd, had gemaakt. Nu werd geen voorstelling uit de gewijde geschiedenis meer verlangd, geen schenker en geen heiligen behoefden meer te worden afgebeeld. De zeventigjarige Tybout moest dus een anderen stijl kiezen. Hij vulde het benedendeel van het glas met een reusachtig medaillon, dat het beleg van Damiate omlijst, en plaatste daaromheen velerlei bijwerk, in zoogenaamd ‘grisaille’ behandeld. In het bovendeel bracht hij architectuur aan, als omlijsting van herauten met de wapens van Haarlem, waarboven genieën kransen houden.
De groote rol, die in dit venster aan het ‘grisaille’, - waaronder lijnen en schaduwen op ongekleurd glas worden verstaan - is gegeven, wijst op een verandering in de techniek. En daarmede gaat een andere opvatting gepaard, daar het ornament een overheerschende plaats in de compositie kreeg.
Dat ondertusschen ook de oude manier toen nog aanhangers had bewijst het venster, dat de Staten van Westfriesland en het Noorderkwartier in 1596 aan de kerk vereerden. Joachim Uytewael teekende het carton, de uitvoering geschiedde door De Vrije. Beneden zijn koning David en de strijder voor het geloof, zooals die volgens den Apostel Paulus zou moeten wezen, voorgesteld, bovenaan voltooit een Toskaansche hal, met drie gevleugelde kinderen daarin, de compositie.
| |
| |
Terzelfder tijd vulde De Vrije de bovenramen van koor en schip met de figuren van Christus, de Apostelen en het telkens zich herhalende wapen van Gouda. Op de proportie der dertien beelden werd reeds van oudsher aanmerking gemaakt, omdat de teekenaar, misschien Uytewael, geen rekening met de hooge plaatsing had gehouden.
In het jaar 1597 schonken de steden Dordrecht en Amsterdam ieder een glas. Van het eerste venster wordt De Vrije als den maker genoemd. De volkomen symmetrische compositie is zuiver ornamenteel en aan de figuren slechts een ondergeschikte rol gegeven. Deze opvatting is een geheel andere, dan die vroeger gegolden had, toen ieder glas tot een schilderij werd.
Het glas, door Amsterdam gegeven, werd ontworpen door den stads-architect en beeldhouwer Hendrik de Keyser, en door Cornelis IJsbrandtz. Cussen te Haarlem uitgevoerd. De Keyser heeft zich voor zijn compositie geïnspireerd op het venster van 1555, dat de regeering der stad aan de Oude Kerk te Amsterdam schonk, en waarvoor de vermaarde Pieter Aertsen de teekening had vervaardigd. Gelijk van een architect niet anders te verwachten was heeft De Keyser aan de architectuur meer zorg besteed dan aan de figuren. In het bovendeel van het glas zijn alleen de Farizeër en de Tollenaar aangebracht, die zoo weinig verband met het overige hebben, dat zij later schijnen te zijn toegevoegd.
Evenals Pieter Aertsen heeft ook De Keyser beneden het wapen der stad Amsterdam geplaatst; de daarbijgevoegde patroonheiligen verving hij door een voorstelling van het stedelijk zegel.
Leiden liet in 1601 een glas maken. Het ontzet van Samaria, als toespeling op Leidens ontzet, werd als onderwerp gekozen. Met het teekenen van het carton belastte zich de Leidsche Burgemeester Isaac Claeszoon van Swanenburch, wiens zoon Jacob later een der leermeesters van Rembrandt zou worden. De glasbrander Cornelis Clock te Leiden zorgde voor de uitvoering. Swanenburch heeft zich op verdienstelijke wijze van zijn taak gekweten, doch de kleuren en hare samenstelling laten veel te wenschen over.
Het glas, dat de stad Rotterdam in hetzelfde jaar gaf, is door Claes Jansz. vervaardigd. Het onderwerp is Christus met de overspelige vrouw. Technisch staat het werk van dezen glasbrander niet hoog. De compositie is in de manier van Uytewael.
Het glas, door de stad Delft in 1603 aan de Goudsche kerk vereerd, is het laatste, dat zij kreeg. Swanenburch teekende het carton en Pieter Clock was de glasbrander. Verbeeld is, hoe Prins Willem I te Delft maatregelen neemt voor het ontzet van Leiden, niet door een symbolische, doch door een realistische voorstelling, die Holland, tusschen de beide steden, in vogelperspectief, doet zien. Op den voorgrond staan de Prins en Admiraal Boisot, die orders geven voor het inschepen van levensmiddelen, welke men over het ondergeloopen land naar de benarde stad vervoert. In dit realistisch geheel maken de leeuwen, die de wapens van den Prins en van Delft houden, een ietwat zonderling effect.
Zoo waren dus, in het begin der 17e eeuw, de meeste vensters der Goudsche kerk van gebrandschilderd glas voorzien. De werkzaamheden, die verder plaats vonden, beperkten zich tot het herstellen der glazen. In een enkel geval was die herstelling een algeheele vernieuwing, en wel voor het venster aan de noordzijde van het koor, waar de boodschap aan Maria is voorgesteld. Daniël Tombergh heeft deze vernieuwing in 1655 uitgevoerd. Ofschoon blijkbaar de oude compositie in haar hoofdlijnen is gevolgd, heeft Tombergh - wat vroeger van zelf sprak - in zijn eigen stijl en techniek gewerkt, en zoo een geheel verkregen, dat, al kan het met het werk der Crabeths niet op één lijn gesteld worden, toch toont, dat de glasschilderkunst in het midden der 17e eeuw nog zeer hoog stond.
Door haar glazen vormt de St. Janskerk te Gouda als het ware een museum van glasschilderkunst uit de 16e en de 17e eeuw, gelijk men er elders geen aantreft. De waarde der verzameling wordt nog verhoogd daardoor, dat zij grootendeels werd bijeengebracht in een tijd, toen de techniek haar hoogtepunt had bereikt.
| |
| |
Het is jammer, dat tot dusver omtrent de meesters, die de Goudsche glazen gemaakt hebben, zoo weinig met zekerheid bekend werd. Van Mander zwijgt over Dirk en Wouter Crabeth, ofschoon hij een zekeren Adriaan Pietersz. Crabeth als leerling van den schilder Jan Swart vermeldt.
De overlevering maakt Dirk Crabeth tot een leerling van Cornelis Ketel, doch daar deze pas zeven jaar oud was toen Dirk zijn eerste glas vervaardigde, kan deze traditie niet op waarheid gegrond wezen.
Wouter Crabeth wordt gezegd, Italië bezocht te hebben, wat, als men bedenkt, hoe sommige zijner composities naar fresco's van Italianen gevolgd zijn, niet onmogelijk schijnt. Of het waar is, dat Wouter, naar Antwerpen gegaan om Frans Floris te verzoeken, de schets voor het eerste glas, dat hem was opgedragen, tot een carton te willen uitwerken, van dezen tot bescheid kreeg: ‘die deze schets gemaakt heeft, kan het carton ook wel maken’ kan niet worden nagegaan.
Gelijk ik reeds zeide hebben de Goudsche glazen door de latere herstellingen veel geleden. Pas in den laatsten tijd is het werk der restauratie ter hand genomen, en heeft de heer J.L. Schouten te Delft voor rekening van eenige kunstliefhebbers, verscheidene glazen aan de noordzijde der kerk hun oorspronkelijken luister kunnen teruggeven.
Onlangs is de Vereeniging ‘Crabeth’ gevormd, die als doel heeft, de restauratie der overige glazen mogelijk te maken.
Ik hoop, dat, wat hier omtrent de kerk te Gouda en haar kunstschatten werd medegedeeld, velen zal opwekken, lid dier Vereeniging te worden, opdat zij in staat moge zijn haar schoone doel te bereiken.
|
|