| |
| |
| |
De kuische Suzanna
(Fragmenten)
door Karel van de Woestijne.
IX.
o Rozen-regen om den doren
die, waar de luide lente lacht
door wuiv'gen wind, zijn rozen-vacht
verstuiven ziet in ruischlend zonne-gloren;
o rozen-regen vleêren-zacht,
die schoon den bodem kleedt in rooz'ge rozendracht;
geheel van speelsch gebeef omgeven
al-langs de lange dage-reis,
of morgen krieke, of avond dijz',
zijn eigen leven door de zonne weven;
door 't gouden licht éen roos-gerijs,
- en zelve zwart te staan in ongeroerden peis;
door Wie én minne én marren weet:
die gave en gunt noch dank en leedt;
gij, die van eigen heerlijkheid omrezen,
van rozen heel de wereld kleedt,
- o brandend-moede ziele! - en die het niet en weet...
| |
| |
| |
X.
Welke daad, die de uitkomst spelt;
welk dalen, dat een wederrijzen meldt;
welk spelen, dat een gulden droom bevat
Maar een roze die geen doren,
een oud vertrouwde schaduw die geen toren,
een eedle schoonheid die geen dood bediedt?...
- 'k En heb geen zekerheid, dan mijn verdriet...
- Het was te schoonere avond,
dat ik, gesponnen uit gelatenheid,
een kleed van vreê had om mijn leên geleid.
Wat bate, een vroom-geboden rust te smaden,
als zelfs 't bewust bedoelen zijn gewaden
uit warmste wolle en zachtste zijde snijdt?
- Gelaten in mijn zelf-geweten vrede,
maar in een zoeten avond als geen tweede
en de oud-bekenden toover van een tuin
die, ver van alle reiken, t'hooger weerde
mijn vreez'gen trouw bewaarde, daar mijn luim
zulke onaanroerbaarheid zich-zelf begeerde;
- door dezen tuin, in dezen avond leerde
Mijn eigen zijn?... Ontwaken uit een dommel
en is geen leven nog. Geschudde pijn
en kleedt geen daad in vreugd... Mijn eigen zijn?
- Och weet ik?... Als een avond-late hommel:
hij stoot zijn hoofd, hij slaat zijn vleug'len stuk
ter glanz'ge venster-ruite, op 't lamp-licht tuk;
en het is koppig leven, 't is geluk
| |
| |
- Maar dat ik stil, vriendinnen, voortverhale...
In zulken tuin dan, en bij 't avond-dalen
waarde ik, gerusten adem om den mond
en in mijn oog, verdiept van alle weten,
den weêr-glans van 't gewilde zelf-vergeten;
tot ik, nog vóor mijn blik de plekke vond,
me nader water tegen voelde koelen,
en 'k trage, allengs de woudelijke poelen
- ach, staêge erinnring! - en hun zwijgend bad
Dáar wist ik, verst van alle mensche-naêren,
een kleine vijver, daar het ijvrig gaêren
van duizend bronnen zong en woelde, en 't vlak
des waters van gedurig krabben brak.
Bij ritsel-spel van berken en platanen,
bij flodder-spel van vinke en karrekiet
en 't lange droomen van de wijze kranen,
dáar bloeide, in wakke woonste, al-wáar ge ziet,
van tusschen pijl-blad, katte-steert en bramen
en 't spichtend schieten van het ruige riet,
hemst, maluw, murik, plane en plompe, samen
met violette en met vergeet-mij-niet,
en kille munte, en heete mallewijten,
en bittre maldegeer - die 't harte bijten
óf kil óf heet, óf bitter, naar ze raakt
de lippe, die hun wrange smaken smaakt, -
naast 't witte bloemken van de kleine bezie
die zoet en zuur is, en ze noemen freeze...
Gevange in het veie kreupel-hout
van rooden eik en lage beuke-loten;
gewaard in jonge rust; in vreê gesloten
van heel het ernstig duister-diepend woud
dat hooge een rond-gesneden hemel toonde,
die, zoete monklend, dezen poel bewoonde
en met de kleur des dages, 't valer vlak
bemaalde, dat van stadig kabblen brak
en, onder 't bron-doorreisde baarkens-deinen
zich-zelf verzweeg, om dag-gekleurd te schijnen...
Zoo lag dat vijverken, in 't dichte bosch.
Een wegel, door mijn treden in het mos
geprent, en van geen andren voet betreden,
wist al mijn liefde, en dat ik had geleden,
al naar ik kwam, waar beefde bron aan bron.
dit water, dat mij niet weêr-spieglen kon...
| |
| |
| |
XI.
o Kernig-sterke levens-geest
die d'hardste korst door-keent,
die door de droefste zaden keest,
en ziel met lijf, en man met beest,
Zal ik de makke dienaar zijn,
die de andren schenkt den blijden wijn,
maar weet, dat de eigen levens-pijn
geen feeste vieren zal?...
- Dit is een simpel lente-lied
als van wie, krom naar de aard,
de groene haver-grassen wiedt,
maar nooit de felle belle ziet
die van zijn zorgen aart.
|
|