| |
| |
[pagina t.o. 1]
[p. t.o. 1] | |
‘ZUSTERS.’ Naar een aquarel van Kate Greenaway (uit ‘Kate Greenaway,’ door Spielmann en Layard)
| |
| |
rudolph caldecott. uit: come lasses and lads.
| |
Engelsche prentenboeken en kinderboek-illustraties,
door Cornelis Veth.
initiaal van j.d. batten.
TERWIJL de groote aantrekkelijkheid van de goede Duitsche kinderprent ligt in de gemakkelijkheid, waarmee de teekenaar onsverplaatst in die fantastisch-romantische wereld, die men het sprookje noemt, zou men van de Engelsche kunnen zeggen dat ze ons vooral inneemt door haar kwaliteiten van verfijnden smaak en aartsgezonden humor. Het Duitsche prentenboek op zijn mooist is een allegorische idylle, het Engelsche een feërieke operette.
Moet het perfecte Duitsche prentenboek nog gemaakt worden - Ernst Kreidolf schijnt de man om het te doen door een vereeniging van de schoone kwaliteiten, in zijn werk wat te zeer verspreid aangetroffen - eenige Picture-Books van Crane, Caldecott en Greenaway, tusschen ongeveer 1880 en 1890 verschenen, bleven tot nu toe volstrekt ongeëvenaard.
Aan den onvermoeiden werker Walter Crane komt, behalve veel andere eer, ook nog deze toe van onbetwist de eerste te zijn geweest die het Engelsche kinderprentenboek tot een kunstwerk ging maken.
Het was al sinds ongeveer 1860 in het met eigenlijke schilders altijd naar verhouding wat schaarsch bedeelde Engeland een tijd van aesthetisch-geestelijke renaissance. De eigenlijke Pre-Raphaelitische beweging, die door Ruskin werd ingeleid en bevorderd, had enormen en blijvenden invloed op de schilderkunst zelf, ja, eerst van toen aan kan men wellicht spreken van een negentiende-eeuwsche Engelsche schilderkunst, hoezeer ook de aanleiding tot de verandering uit Italië en Duitschland kwam. De kunst van Millais (vóór zijne jammerlijk afzakken naar
| |
| |
het mondaine) van Rossetti, Hunt en Frederick Sandys zou ons nu niet zoo typisch Engelsch aandoen, als ze eenvoudig een teruggaan naar die der Italianen vóór Raphael was geweest; bij al hun symbolisme en fantasie waren ze van hun eigen tijd en eigen land.
walter crane. uit: the fairy ship.
Het is misschien vooral de praktische zin van het Engelsche volk geweest, die deze anti-traditioneele, verjongende aesthetische beweging deed samengaan met die andere, welke nog zooveel meer in het leven ingreep, de hervorming van het kunstambacht, en daarmee de veredeling van den smaak, bij alles, wat het oog ontmoeten moet. Hoezeer staat bij ons en schier overal elders, de kunstzin verwijderd van den zin voor het schoone in de dingen die men dagelijks, ieder uur om zich ziet. Het onderwerp is langzamerhand te zeer betheoretiseerd, om er hier veel van te zeggen, doch het is nog steeds zóó, dat men bij het koopen van een schilderij in gouden lijst de oogen gebruikt, den smaak raadpleegt, doch in het aanwenden van deze zintuigen bij het kiezen van zijn hoed of zijn huis eigenlijk iets onvoegzaams vindt.
De nieuwe denkbeelden vonden ingang in het leven. De mode, die kwam, had de zeldzame verdienste van een goede mode te zijn. Het huis van den Engelschman, zijn ‘kasteel’, werd mooi, het huisraad, de kleeren, de tuinen, de boeken. William Morris legde zich toe op de lang verwaarloosde boekdrukkunst, en andere kunstambachten, Crane zou zich in alle mogelijke takken van kunstnijverheid verdienstelijk maken. En daar hij behalve een overtuigd geloovige in het toekomstig rijk van den handarbeid, een knap werkman en vindingrijk ontwerper, ook een kindervriend, een fantast en wel zoo'n beetje litterator was, ging hij aan het bedenken, schrijven en vercieren van prentenboeken.
Dat was wel ongeveer de geschiedenis van het nieuwe prentenboek, dat in de plaats kwam van het volkomen onschoone, willekeurige en onverzorgde van vroeger. De architectuur was voor Crane de moeder der kunsten; en zulk een kinderboek moest saamgesteld worden met evenveel zorg en begrip als een gebouw, moest een architectonisch geheel worden.
Zoo teekende hij dan niet alleen prenten bij een tekst, gaf geen illustratie, doch werd de ontwerper en voor een groot deel de uitvoerder voor een geheel boek. Band of omslag, schutblad, titelblad, beginletters teekende hij, de plaatsing der letters gaf hij aan of teekende ook die soms zelf. Het valt te denken, dat hij niet dadelijk voor alles een goede oplossing vond. In het vermakelijke vroege boekje ‘This little Pig’ zien we hem de weinige woorden van den tekst in een ook vierkante lijst, gelijk een bordje, in het vierkant van de
| |
| |
prent ophangen, hetgeen als vinding niet voldoet. In het fantastische en echt voor kinderen bedachte ‘Fairy Ship’ is het niet zeer smaakvolle rouwrandje om den tekst vervallen, nog houden er evenwel de letters geen verband met den tekst, wat de vorm ervan aangaat. In ‘King Luckieboy’ weer rouwrandjes. Toen hij daarna op zeer origineele wijze een geheel oud repertoire van Germaansche, Gallische en Arabische sprookjes nog eens ging vertolken met woorden en prenten, kwam hij tijdelijk vrijwel terug tot den gewonen vorm illustratiewerk en zette de prent apart tegenover den tekst op een andere pagina.
Doch na deze lange serie fairy-tales kwamen de bundeltjes ‘Baby's opera’ ‘Baby's bouquet’ enz., waarin hij steeds meer ook den tekst verzorgt, randen maakt en in het algemeen vercierder wordt, meer dan illustrator. Het is misschien een volkomen persoonlijke voorkeur, dien ik geef aan de boekjes, die op die periode volgen: ‘Pan Pipes’, ‘Baby's own Aesop’, ‘Three R's’, ‘Legends for Lionel’ enz. tot ‘Flora's Feast’, in welk laatste, hoe zeer mooi het ook is, de verweekelijking van zijn talent al een weinig begint op te treden.
walter crane. uit: flora's feast.
Het zou moeilijk vallen, te zeggen, waar deze begaafde, vindingrijke en geestige man niet leerde. Een aangeboren gevoel voor lijn en vorm, een geschoolde smaak, een zeldzaam aanpassingsvermogen, een onuitputtelijke verbeelding, moeten hem van den aanvang af hebben bijgestaan, doch het bizonderst van zijn kunst is de zeldzame eruditie er in vertoond en de verbazende gemakkelijkheid om die toe te passen. Altijd ziet men in hem den kenner en verstaander van oude stijlen, in kunstnijverheid zoowel als in schilderkunst. Hij schijnt bij iedere prent wel aan oude voorbeelden te denken, met de vondsten van anderen indirect winst te doen. Hieruit zij niet opgemaakt, dat dit iets zou afdoen aan zijn originaliteit. Waar men zijn gegevens vandaan heeft, doet er ten slotte weinig toe. Slechts moet een scherp onderscheid gemaakt worden tusschen deze twee categorieën van ontwerpers en vercierders: hen die alles uit het leven om zich trachten om te zetten in hun eigen taal en hen, die een taal verwerken, die de kunst eigenlijk reeds vond.
Tot de laatste orde behoort Walter Crane. Hij is eigenlijk, bij al zijn teekentalent, misschien meer aestheticus dan teekenaar pur-sang. Hij is het type van den schier alvermogenden vercierder en vindingrijken compositeur, maar zijn kunst ging in de broeikas, niet in woud en wei, in stad en land te keur. In zijn brein ordenden zich noties van vormen en kleuren, die niet de natuur direct, doch de verdichting van de natuur door de tijden heen hem bood. Op zijn Mei-prent staat geen enkele arbeider,
| |
| |
zooals de laatste eeuwen die brachten. Crane is onder de kunstenaars, wat de kamergeleerde is onder de wetenschappelijken, doch zijn smaak, vaardigheid en vernuft zijn even groot als zijn veelzijdigheid overweldigend is.
walter crane. uit: baby's own aesop.
Nemen wij het oude ‘This little Pig’. Het is nog niet zoo mooi als latere boekjes, doch als kinderboek wel zeer geslaagd. Hier is hij betrekkelijk nog zeer eenvoudig. Enkele groote figuren, met groote lijnen, in groote vlakken kleur. De teekening is concies en klaar als die van een oud houtsnijder. De kleuren zijn die welke wij uit de 18e eeuwsche Engelsche uit de hand gekleurde gravures kennen, die prettige, kloeke en toch fijne, éven gebroken kleuren. Huisraad, landschap, alles is met nadruk geteekend en doet evenveel als de figuren, doch is rustig gehouden. De mise-en-scêne is duidelijk en genoegelijk. Dan komt Crane opeens met ‘The Fairy Ship’ als een allergezelligst fantast uit. Het barokke schip zelf, de bedrijvige menschjesachtige muizen-matroosjes, de eend-kapitein in zijn kajuit, de lading van rozijnen en amandelen, van alles is even smakelijk en natuurlijk verteld. Toch beginnen sommige van de prenten al knapjes overladen te worden. ‘King Luckie boy's party’, is een maskerade, zooals Crane die graag teekent; hier komen ook al veel van zijn later wat tot manier geworden eigenaardigheden voor den dag. De zin voor het statige in de pose der figuren, de bewerkelijke draperieën met de gestyleerde plooien. In de sprookjes komen die dingen nog meer uit. Zelfs is het aparte van zijn illustraties voor de al dikwijls door teekenaars behandelde sprookjes vooral daarin gelegen, dat hij al die half-familiare half fantastische figuren, ook de groteske en humoristische, een soort van plechtig monumentale houding en vorm geeft. Zijn hond van moedertje Hubbard, zijn monsters in ‘Beauty and the Beast’ of ‘The Yellow Dwarf’, zijn even geposeerd en bestudeerd in hun optreden en gebaren als de deftig gecostumeerde ridders en burgers of die typische gracelijk-statige vrouwen met de rechtlijnige gezichten en volle lippen. In die sprookillustraties vindt men overal
den rijkdom van decoratief détail, dien hij ook later zal blijven ten toon spreiden, maar toch overheerschen de groote figuren, met meer stijl dan natuurlijkheid gegroepeerd, de compositie, die in de groote verdeeling der gekleurde stukken, den eenigszins uitgerekten vorm en door de rust der handeling aan die van een gobelin doet denken. Die rust der handeling, het loome, slepende, plechtig-voorname der gebaren, schijnt meer overeenkomst te hebben met het karakter der Italiaansche meesters vóór Botticelli, dan met
| |
| |
diens eigen werk, waaraan we Crane later zoo vaak zien raken. Door die bestudeerde indrukwekkendheid heen komt echter een schalksch en inventief humorist de voordracht kruiden. De ‘Forty Thieves’, het ‘Absurd A. B C.’ en andere boeken zijn even grappig als fraai.
kate greenaway: almanak-omslag.
Doch de ietwat loome pose, den pompeuzen toon van zulke prenten, zien wij weldra voor een zwieriger, luchtiger distinctie van trant verlaten. ‘Baby's Opera’, Baby's Bouquet’ staan er al wat van af. De ‘Three R's’ en ‘Legends for Lionel’, blijven weer het meest van alle sinds ‘This little Pig’ in den kinderboektoon. Op zijn geliefkoosden allegorischen trant behandelt er de smaakvolle en opgewekte teekenaar de eigenlijke wereld van het kind, luchtig en pakkend. De vakken op school treden als menschen op; figuren uit oude versjes worden levend, allerlei genoegelijke dingen als pistaches en plumpuddingen doen mede aan een fantastisch, feestig spel.
Na deze vroolijke boekjes komt in ‘Pan Pipes’ en ‘Baby's own Aesop’ het mooist van alles. Misschien moet men de vignetten in zwart en wit voor ‘Grimm's fairy Tales’ om de vastheid en soberheid even hoog stellen, doch in deze boekjes komt de geheele rijkdom en verfijning van zijn talent wel het meest uit. Niemand was wellicht zulk een meester als Crane in het zich inwerken in den geest van het aesthetisch tijdperk, waarin hij zich wenscht te verplaatsen. In deze boeken is het de Grieksche kunst, die hem bezielt tot vrije, geestige en vindingrijke stijlnavolging. En hier weet hij nog meer dan te voren een geheel eigen humor te leggen in zijn behandeling der motieven en wordt vooral in het ornament te gelijk speelsch en geraffineerd, bizar en gracelijk. Doch ook de figuren zijn er schier zonder uitzondering prachtig, de jongelingen en maagden in de losse gewaden, de karakteristieke dieren. Hier zien wij hem geheel als vercierder op de manier, zooals de magnifieke calligrafen en miniaturisten onder de kloosterlingen der middeleeuwen dat waren. Het geheele denkbeeld van de prent bij tekst vervalt. Deze luisterrijke boeken bieden op iedere bladzij een schat van vormenpracht en geest. Veel van de teekeningen, waar een paar kleuren werden gebruikt, b.v. slechts wit en geel tegen zwart, zijn even sober als mooi, andere weelderiger, doch niet zoo verwarrend overladen als ander werk van hem. Telkens ontmoet men schitterende kleine vondsten, allen verband houdend met het geheel.
Met zijn overstelpend materiaal van vormenkennis en motieven is hij een wonderdoener.
In dien tijd althans herhaalde hij zich nooit, iedere van die kostelijke bladzijden is in opzet en détail, in kleursamenstel en naar den geest anders. Opmerkelijk is hier overal het sober gebruik, dat hij van zijn mooie kleuren maakt, zoo wel als de meerdere uitvoerigheid der lijnteekening, in tegenstelling met de gesloten groote kleurvlakken en luttele lijnen van vroeger.
En nu kwam langzamerhand zijn fijne smaak tot een zekere verweekelijking. De plooien
| |
| |
kate greenaway. uit: queen victoria's jubilee garland.
in de draperieën der juffers worden wat te zeer hoofdzaak, de karakteristiek der figuren wordt minder levend, wij krijgen dat cierlijke, maar wat leege, zinnelijk-weeke type van mannen en vrouwen dat in veel later werk tusschenbeide verveelt, en ook het decoratief geheel wordt minder boeiend ‘Flora's feast’ is met dat al een schitterend boek, die gracelijke maskerade van ridders en vrouwen en knapen en meisjes zijn een feest voor het bewonderend oog. Die sneeuwklokjes-juffer en die chrysantemum-hofdames, die kussende ridder en rozen-jonkvrouw, die neger-klaproos en tijger-lelies met de exotische meisjes, dat is alles fijn en fleurig, weelderig, betooverend. Doch dan komen herhalingen van dit maskerade-motief, ook waar dit minder voor de hand ligt, herhalingen van eenigszins slapzwierigen aard. De smaak blijft altijd volstrekt onberispelijk, doch niet meer als vroeger draagt een wezenlijke, geestelijke inhoud de uiterlijke fraaiheid. Die geestelijke inhoud, blijkt dan, was ten slotte niets anders dan een in-gezonde, jeugdige humor geweest.
Het moet, dunkt mij, bij een beschouwing van Crane als grafisch kunstenaar niet worden voorbijgezien, dat hij van huis uit naast zijn zeldzame gaven als vercierder een zeer oorspronkelijk figuurteekenaar, karakterteekenaar en zelfs karikatuurteekenaar was. Op het terrein van het echte, vroolijke kinderboek heeft hij zich een tijdlang met zeldzame gemakkelijkheid, met geest en vinding, behalve met den zwier die hem steeds bij bleef, bewogen. Er is een frissche opgewektheid in die boeken van vóór 1890, die de beschouwer van een Crane tentoonstelling, uit verslapte Burne-, Jones en Mantegna-tableaux en decoraties bestaande, mist. Wellicht is het geestelijk gehalte van zijn kunst nooit sterk genoeg geweest om zijn wonderbaarlijke virtuositeit te dragen, en was zijn individualiteit niet bizonder genoeg om het gevaar van de ‘manier’ te weerstaan.
Zooveel is echter zeker, dat het omvangrijk werk van dezen hoogbegaafden man in het genre van het prentenboek alleen al, een schat van fantasie, geest en moois biedt, die hem op den eersten rang plaatst onder zijns gelijken. De statieuse pracht en de schuldelooze schalkheid in de beste der boeken vereend, maken dit deel van zijn kunst tot iets volstrekt superieurs.
Kunstig gekweekt zijn de pompeuse bloemen, die komen uit zijn broeikas, mooi en belangwekkend blijven ze niettemin.
Hoewel de toenmalige belangstelling en bewondering voor die wonderen van teekenkunst en drukkerstechniek, de Japansche albums hem en anderen wel moeten hebben aangezet tot uitgaven als deze en vooral tot proeven van kleurendruk met houtvlakken, kan men toch niet zeggen, dat veel van Crane's werk blijken geeft van invloed daarop door de Japansche prentkunst uitgeoefend. Dat mag hoogstens in enkele schutblad-vercieringen of omslagen het geval zijn. Doch de Japansche teekenaar behoudt, bij al de prachtige volledigheid van zijn karakteristiek,
| |
| |
kate greenaway. uit: queen victoria's jubilee garland.
steeds den schijn van luchtig te schetsen, ook in de superb-decoratieve werking van de plaatsing der figuren en lijnen blijft een schijnbare willekeur, een precieuse grilligheid bewaard, waarnaar Crane zelfs niet taalt. Crane is steeds de man van den bewusten stijl, de Japanner de lijnteekenaar, die onwillekeurig, verciert wat onder zijn handen komt. Bij Crane heeft, in navolging van middeleewsche voorbeelden, ieder ornament zekere allegorische beteekenis, en is ieder ornament iets van de hoofdfiguren afgescheiden, bij de Japanners kan men iedere figuur ornament noemen of gene.
Veel meer aan die vlotte en precieuse Oostersche kunst had vooral Caldecott te danken, doch ook Kate Greenaway.
Van Kate Greenaway's kunst is wel het opmerkelijkste, dat zij, de vrouw met het delicieuse talent, de fijne vaardigheid, den veredelden smaak en de kostelijke vinding, met haar beroemd werk zoo geheel in den sfeer van het vrouwelijke; ik zou, zonder daarmee een beperking te willen aanduiden, ter nadere kenschetsing willen zeggen, van het dames-achtige is gebleven. Zij is de beschaafde, fijnzinnige, smaakvolle en geestige vrouw, die instinctmatig bij de keuze en het schikken van huisraad, het tooien van een feestdisch, het ordenen van een ruiker, het aankleeden van een kind, iets eigenaardigs en moois maakt.
Met het bedenken en zelf maken van kleertjes voor kinderen is haar zelfstandige werkzaamheid - eerst werkte zij voor de firma, waar haar vader, een houtsnijder, aangesteld was - dan ook begonnen. Een ieder kent het type van die kleertjes. Ze hebben, in haar teekeningen afgebeeld, en met die teekeningen op allerlei wijze gepopulariseerd, - in beschildering van kopjes en borden, in borduursel op merklappen en schermen, in stiksel op zakdoekjes, - den voorkeur der beschaafde wereld stormenderhand veroverd. Hoezeer sprak dan ook die lieve, gezelligjes-stijve, kneuterige dracht der, voor het grappige in een kind steeds het meest ontvankelijken, humor van elkeen aan! Die wijsneuzige, eventjes ouwelijke dracht, die de babies tot elegante, frissche, parmantige kleine menschjes maakte, tot een even genoegelijk volkje van zelfbewuste hummeltjes als de dorpere kleuters van Ostade, doch gracelijker en aristocratisch, was vooral aan de modes voor volwassenen in den rococo-tijd en ook aan den Empire-stijl ontleend. Weldra ging zij Christmas-cards teekenen met zulke poppetjes er op en spoedig volgde ‘Under the Window’, misschien het meest frissche van haar mooie prentenboeken.
Het succes was, gelijk bekend is, zeldzaam groot. Het was niet alleen de vinding dier kleertjes, de schoonheid der kleuren, de perfecte behandeling van het procédé, die tot ver over de grenzen werd bewonderd en geroemd. J.K. Huijsmans heeft in een mooi artikel over Crane, Caldecott en Greenaway op de beminnelijkste en schoonste kwaliteit
| |
| |
van het werk zoo juist gewezen. - ‘Wat ik bij Miss Greenaway vind, (is) een liefderijke verteedering als het ware, een moederlijke warmte. Geen man zou het kind zoo kunnen kleeden, zoo zorgvuldig de haren onder de groote muts schikken....
‘En welk een vercieringskunst is er in dit album, welk een juiste schikking op de bladzij, welke een onophoudelijke afwisseling in de motieven van het ornament, ontleend aan vruchten, bloemen, huishoudelijke voorwerpen, aan allerlei huisdieren; welk een verscheidenheid in de lijn der omlijsting, die anders is bij elk der paginas.’
randolph caldecott. uit: the three jovial huntsmen.
In ‘Under the Window’ is wel het mooist van al die smaakvolle frischheid bewaard, die in niets op nuftigheid lijkt. De charme van dit boek is onuitputtelijk. Wel voornamelijk omdat ze zich er uitsluitend beweegt op het gebied, waar zij volstrekt heerscheresse is, de kinderwereld. ‘Groote menschen’ kon deze in zekeren zin volmaakte kinderteekenares niet afbeelden, eigenlijk illustreeren doet ze gebrekkig. De figuurtjes van haar schepping zijn ietwat poppige, genoegelijk-opgewekte, stil-blijmoedige wezentjes, die hun gladde jurken, spanbroekjes en netjes het hoofd omsluitende valhoeden en kapotmutsen niet zullen bederven in overmaat van wildheid; noch de keurige tuintjes in le Nôtre's stijl beschadigen door gestoei. Hoe mooi is reeds de band, met de roode linten op het groen-blond vierkant, waaromheen, in ordentelijke vreugd op een goud-bronzen veld witte met bloemen gesmukte kinderfiguurtjes een gracelijken ommegang doen. Een van haar lieve landschapjes verciert dan den halftitle, fijne randjes omsluiten de volgende bladzijden, een schaal rozen, zooals ze zelden fraaier geteekend werd, volgt, kleutertjes met groote wijze oogen en ponniehaar leiden ons verder in, den titel verciert een gansche rij van zulke langgejurkte en deftig gemutste dreumessen, de index vertoont in het klein bij iederen versnaam het plaatje dat komen zal. De geestige, zeer oorspronkelijk-gevonden ornamentjes maken iedere bladzij opnieuw mooi. Haar eigen naieve, kinderlijk-nonsensicale rijmen hebben een geheel eigen bekoring en vallen geheel in den toon van de rustig-fraaie, de onschuldig-schalke prentjes. Het zijn gala-voorstellingen, het kind is in Zondagsche plunje en slechts een Zondagsche stemming geniet volkomen de prettig-deftige, gracelijk-correcte afbeelding van die meisjes-theevistites, wandeling, schooluitgangen, dansjes, Mei-optochten in de smaakvol gecomponeerde landschapjes, de genoegelijke landhuisjes, de vriendelijke dorpsstraatjes. Dit alles
is een knusse en behagelijke charade. Van buitelingen of ravotten is bij deze vredige kleinen geen sprake, doch het is in zijn kalme soort zoo fijn en lief; het is stilleven-achtig, maar zoo mooi, dat ook de heftigste vrager naar actie, levendigheid, fut, zich gewonnen heeft te geven. Prentjes en tekst bieden in de beteekenis weinig samenhang. In één versje is almaar sprake van een roodborstje, doch
| |
| |
de verciering toont een schaal prachtige rozen. In het wat nuffig boekje: ‘A day in a child's life’ komt een versje, waarvan het éénig motief een verloren geraakte en gehavend teruggevonden pop is, die op het plaatje nergens te ontdekken valt. In ‘The Pied Piper of Hamelin’ van Browning onderschrijdt Miss Greeneway verre de grenzen van haar heerlijk doch beperkt talent en streeft naar actie in figuren, naar de afbeelding van volwassen menschen, hetgeen alles mislukt.
randolph caldecott. uit: the great panjandrum himself.
Maar al verviel zij meer en meer in de verweekelijking van het enkel-mooi te willen geven, in het sentimenteele en slappig óververfijnde, al traden voor haar snoezige babies wel eens te veel die eenigszins luttige, tengere juffers met die zoetige manieren en sleepjurken in de plaats en verloor het ornament het toepasselijke en ongezochte - steeds is in Kate Greenaway's werk niet alleen een fijn-geestige, vindingrijke en gedistingeerde kunstenares, doch ook een zeldzaam perfekte teekenares te ontmoeten. Ruskin heeft gezegd, dat sedert Botticelli niemand zoo mooi als zij een roos kon teekenen; zeker is het dat haar toch volkomen oorspronkelijke wijze van styleeren en vercieren een voorbeeld van smaak en vinding is. Het altijd luchtige van teekening en schikking der ornament-figuren geeft den indruk van een onbevangen, instinctmatig decoratieve gave, die der Japanners waardig geweest zou zijn. De pracht van haar mooiste boekjes heeft niet dat pompeuze en vermoeiende dat Crane kenmerkt. Haar gansche kunst heeft de streelende en opwekkende bekoring van het ternauwernood bewuste; misschien is ze dan ook meer meisjesachtig, dan juist vrouwelijk.
Hoe beroemd en bemind ook de Picture Books van Walter Crane en Kate Greenaway over de geheele beschaafde wereld zijn, ik geloof dat die van Randolph Caldecott, zij het ook in iets beperkter kring een nog wel warmer genegenheid hebben gewekt. De massa van en de veelzijdigheid der motieven in Crane's boeken, het verband met kinderkleeding in die van Greenaway, maakten het werk van deze beiden bekender dan het kleine getal werken van Caldecott met de echt-Engelsche stof, doch wie deze laatste kent en begrijpt, heeft ze zonder voorbehoud lief.
Want wat een royale, verrukkelijke, lustige, fijne, teedere en mooie kunst is die van Randolph Caldecott. Zelden was schuldelooze humor zoo vriendelijk zonder éénige zoetelijkheid, zoo dartel zonder lichtzinnigheid, zoo klaar en fascineerend.
En deze gulhartige, blijgeestige humorist was zulk een prachtig teekenaar!
Terwijl Walter Crane van huis uit wel décorateur is geweest, had Caldecott, na 5 jaar op een bankierskantoor te hebben gezeten, gedebuteerd als teekenaar voor de pers. Van den beginne af toont zijn, toen nog niet zoo mooie, doch altijd geestige trant een neiging tot het zeer beknopte.
Hij is de lijn-teekenaar bij uitnemendheid, doch, in tegenstelling bijv. met Busch, legt hij zich bij het vereenvoudigen en aanduiden der vormen niet zoozeer toe op fel-groteske overdrijving van karakteristiek en uitbundigheid van actie als op luchtige pittigheid van
| |
| |
expressie en schoonheid van compositie. Die compositie bij Caldecott is iets zeldzaam moois. Met geen schijn van neiging tot het berekenend styleeren of opzettelijk vercieren weet hij een vlak op de smakelijkste en geestigste wijze te vullen, simpellijk door de rake en vlugge plaatsing zijner altijd schetsmatig eruit ziende, doch zoo teekenende lijnen. Sommige van zijn lijnteekeningen uit vroeger tijd zijn al verwonderlijk goed, maar zijn mooiste werk treft men toch, behalve in de Picture-books, in de Graphic aan, die na hem nooit meer een half zoo goed grafisch medewerker heeft kunnen vinden. Die prenten van hem in de Graphic, reisbeschrijvingen, Christmas-Stories en andere kleine verhalen illustreerend, zijn heerlijk. De frischheid en geestigheid van deze jolige, met de prachtige echt-Engelsche kleuren nog opgeluisterde schetsen, waar de opgewekte, jonge fantasie zoo niets overdadigs of gecompliceerds heeft, maar lustigjes en als het ware spelende tot ons wordt gebracht, maakte het sedert vergrofde tijdschrift in die dagen tot het genottelijkst bezit.
Hoe gemakkelijk, met hoeveel smaak, hoe juist-genoeg heeft Caldecott den invloed van andere kunst op de zijne doen werken! De drieste, krasse, geraffineerd-uitbundige kunst van Thomas Rowlandson heeft hem geleerd, hij is één van levenslustig ras met dezen zwierigen en fellen libertijn, de meisjes op Caldecott's prenten zijn de beschaafde kleindochters van die andere, de jachttafreelen, de reisavonturen van beide gelijken op elkaar. De kleuren van Rowlandson's prachtig werk vindt men bij Caldecott terug. Doch hoeveel argeloozer en harmonieuser gaat het in Caldecott's wereld toe! De fijne humorist John Leech is wel de directe voorganger van Caldecott in het luchtige genre, doch hoeveel vlotter en echt blijer, hoeveel minder nerveus-krieuwelig en druk-geestig is de scherts en de teekentrant van den laatste. Zijn eerste boek gelijkt wat de gekleurde prenten betreft, hier en daar even op die van Crane (de prent waar de familie van John Gilpin in het rijtuig stapt) doch spoedig vindt hij ook daarvoor een eigen prettigen, vluggen vorm.
De kunst der Japanners was in ongeveer 1868 in Europa (met het openen der havens) opeens bekend en bewonderd geworden. De prachtig geteekende en gecomponeerde, fraai gekleurde en kostelijk guitige albums met de perfecte afbeeldingen van mensch, dier en plant, verrukten ieder. Misschien hebben ze ook wel Caldecott die in den beginne wel voornamelijk grappige menschelijke figuren teekende, doch bijv. voor de schoonheid van de natuur en die der dieren in zijn werk nog niet bizonder ontvankelijk was gebleken, de oogen geopend. Weinigen althans hebben een voortdurende en ingaande studie van de natuur zoo direct en op zulk een smakelijke en kernige wijze in schetsmatig suggestieven vorm aan het humoristisch teekenen aangepast. Niet enkel een snuit of een beweging of gestalte is bij Caldecott fijn-komisch, doch de compositie, het beteekende stuk papier als geheel doet aan als iets vroolijks en dartels. De slechts aangeduide boom, die een landschapje luchtig omlijst, het verschiet, dat het van boven afsluit, de enkele losjes neergekrulde wolk in de luchte, de kop van een bij-figuur in den hoek, de zwenking van een paar personen in de verte, een mos- of grasgroepje op den grond, de vele wit gelaten ruimte in elke teekening, alles werkt mee tot den fijn-geestigen indruk, die het geheel maakt. En in de gekleurde platen, die takken met bloesems, die partijtjes vruchtboompjes, het lint op de muts van een meisje, een grasveld, een lucht, een bloempark, wat al kleurige, vroolijke noten in het ensemble.
Met die gemakkelijkheid van componeeren en fijntjes aanduiden gaat samen zijn wonderbaarlijke vindingrijkheid in het enscèneeren en het uitwerken van een denkbeeld.
Bij een tekst van drie woorden maakt hij zonder moeite tien prentjes, de situaties telkens op verrassende wijze wijzigend, uit een grapje in den tekst er vele makende en die luchtig, klaar en prettig voordragend.
Van al zijn schitterende kwaliteiten is die luchtige, eenvoudige voordracht wel de verrukkendste. Ze redt hem uit alle gevaren, waardoor zoo menigeen komt te vallen, doet hem over moeilijkheden zegevieren, die in theorie onoverkomelijk schijnen. Zie, hoe hij van een nonsensicalen jagersdeun een pracht
| |
| |
j.d. batten. uit: fairy tales from the arabian nights.
| |
| |
van een avontuur in de herfstlucht maakt, van een klink-klank bakerrijm een kinder-idylle, van een ironisch versje van Goldsmith een kostelijk honden-epos en van dat treurige ‘Babes in the Wood’ iets roerend-teers en dan weer lief-grappigs, niet rakend zelfs aan het sentimenteele, noch aan het bittere. Die ‘Babes in the Wood’ met het roodborstje als pieuze klaagliederenzanger om het lot van die beide arme kleinen, in het bosch achtergelaten door den minst verdorvenen der bravi, die de roodgebaarde booze oom had gehuurd om hen te vermoorden, welk een fijn en lief en droef sprookje maakt de teekenaar, bij uitzondering in de tragischen toon vallend, van dit oude verhaal. Hoe superbe is het zwart en witte prentje, waar ze, na de omzwervingen in het woud - hand aan hand, het broertje tot het laatst toe beschermer van het even jonger zusje - gestorven zijn en door Robin Redbreast ‘painfully’ met blaren worden bedekt. Prachtig tragisch zijn de scènes met de zieke moeder bij het laatste afscheid van de kleinen, haar teer, bleek jong profiel boven het kussen even te zien.
Dol-vroolijk is daarentegen de dwaze geschiedenis van den roemruchtigen ‘Great Panjandrum himself’, de schoolmeester-boeman, die op het bruiloftsfeest verschijnt van een ‘zij’ die den barbier zeer onvoorzichtiglijk had gehuwd, nadat een clown bij de Jobstijding, dat er geen zeep te krijgen was, op Zaterdagavond was komen te overlijden en een berin haar kop in den winkel had vertoond juist toen een heer met een langen neus die neus met niet geheel ongegrond wantrouwen had gestoken in een appeltaart, welke een dienstmeisje zooeven uit een koolblad had vervaardigd.
Het aan elkaar passen van al die zotte mededeelingen, die Dokter Johnson in een malle bui had laten opeenvolgen, was juist iets voor Caldecott. Hij doet het met zooveel schik en gratie, dat het onzinnig verhaal dol en fijn meteen wordt als een Shakespaeriaansch blijspel.
Hoe lustig, nog eens, is zijn fantasie! De koning, in ‘Sing a song for sixpence’ is bij hem een jongetje, dat op zijn bureau platen met Robinson Crusoe en Vrijdag en Jaap de Reuzendooder ophangt, de ‘King of Hearts’, na met een plechtig gebaar den dief van de door zijn gemalin gemaakte taarten te hebben ontboden, heeft gedurende de strafoefening een heel kluitje prinsjes en prinsesjes aan den sleepmantel hangen. De dialoog van den jongen squire en de Milkmaid, de flirtation van den ‘Frog he would a Wooing go’, en die ware operetten-dans in ‘Come Lasses and lads’, wat al oolijke, gulle, gracelijke humor. En hoe zwierig is zijn dame te paard, hoe koddig en tragi-komisch de boer en zijn dochter, die met hun gezamelijk paard vielen, wijl een raaf kraste.
Waarlijk, de in den zomer van zijn leven heengegane blijgeestige teekenaar heeft een verrukkelijk werk nagelaten, een levenswerk, dat nog ontelbaar velen gelukkig maken zal en op welks schoonheid het wel geen neuswijs theoriticus zal moeten invallen iets af te dingen. Hoe anders was zijn lot dan dat van Crane of Greenaway, die beiden hun veel grooteren roem toch eenigszins overleefden. Het is thans reçu, dat men onvriendelijke dingen zegt van den één, geringschattend spreekt over den ander. Van Miss Greenaway's dood is nauwelijks notitie genomen, over haar affectatietjes van later is veel gesproken. Crane's beste werk te vergeten en op het betere te smalen wordt voor dapper en geestig gehouden. Caldecott stierf op zijn 40e jaar, kort na de voltooiing van het achttiende prentenboek, het subliem-kluchtige ‘The Great Panjandrum himself’.
Aan Edmund Evans, den bekwamen houtgraveur die den kleurendruk bezorgde, komt ongetwijfeld een woord van lovende herdenking toe. De perfectie van al die mooie boeken was ten deele ook zijn verdienste.
Waren uit de renaissance van ongeveer 1860 onder meer deze praktische boekvercierders en hervormers voortgekomen, ook in de eigenlijke illustratie-kunst zou men nu een bloeitijdperk beleven. De houtgraveursfirma Dalziel vooral bezorgde een reeks van technisch zeer bizondere en serieuse prenten, illustratie van verzen, bijbelwoorden, episoden uit de geschiedenis, sprookjes enz. In dit opstel zal ik weinig met deze prentkunst
| |
| |
onmiddellijk te maken hebben, en stip slechts aan, dat ze van blijvenden invloed was op de Engelsche teekenkunst tot op den huidigen dag. Voor de fantastische, eenigszins vrijbuiterige uit-het-hoofd-teekenkunst, tot toen in zwang, die naast veel geniaals ook veel slordigs voortbracht, kwam een beschaafde, overwogen natuurvertolking in de plaats, die misschien in den laatsten tijd wel weer wat te weinig spontaan en pittig geworden is, Tot de eigenlijke illustratie voor kinderboeken behoort niet veel van dit werk.
john tenniel. uit: alice in wonderland.
Arthur Boyd Houghton, een zeer origineel teekenaar uit deze groep, heeft prachtige prenten voor vertalingen van de Duizend en één Nacht gemaakt. Zijn voornaam, rustig-mooi, een ernstige kennismaking overwaardig werk, is uiterst fantastisch, wel is waar op een andere wijze dan die oostersche verhalen zelf, doch op een óók schoone wijze. De fijne deftigheid van zijn rijke voordracht maakt zijn niet luchtige kunst wellicht voor velen minder pakkend, doch zijn kwaliteiten zijn van de eerste orde. De zwart- en witverdeeling der prenten is een even geestige als mooie, zijn geheel eigen opvatting van een geval kruidt al zijn gedistingeerd werk. Vooral de teekening van uitheemsche dieren biedt bij hem zeer aparte schoonheden. Zijn rijke composities bewijzen steeds meer, hoe de typisch-Engelsche kunstenaar uit dien nog vrij romantisch gekleurden tijd, zijn waarlijk schitterende verbeelding bij voorkeur in een stijlvollen, schier klassieken vorm neerlegt. Hij schijnt één van aard met den even uitbundig-fantastischen als verfijnd keurig schrijvenden Robert Louis Stevenson.
Sir John Tenniel is niet zoo fantastisch, doch even geestig en kras, bij een nog ingetogener, zelfs bijna stijve voordracht, in zijn kostelijke illustraties voor Lewis Carroll's onovertroffen twee boekjes: ‘Alice in Wonderland’ en ‘Trough the Looking-Glass’. De opgaaf, den teekenaar hier gesteld, om de gezond-dolle, fijntjes-onzinnige bedenksels van dezen geniaalsten aller nieuwere sprookjesschrijvers door prentjes bij te lichten, werd op voortreffelijke wijze uitgevoerd. Juist door zijn vertooners-onplooibaarheid, zijn seriokomische nadrukkelijkheid en preciesheid blijft de beroemde groote prent-teekenaar van ‘Punch’ hier geheel in den toon van den tekst. Alice, die opeens uit elkaar groeit als een uiteengeschoven verrekijker, of die een biggetje als baby op den arm draagt, de kat, die gaande weg verdwijnt, zoodat haar grijns het laatst blijft, de koningen uit het kaartspel en van het schaakbord als menschen optredend, de mock-turtle en de griffioen aan het dansen, het tweelingpaar Tweedledum en Tweedledee, de walrus en de timmerman, hij heeft al die figuren op zulk een lakonieke manier geschetst, dat ze volkomen gemeenzame schepsels worden in onze oogen.
Grilliger is de vindingrijkdom van een ander dezer even inventieve als gedistingeerde teekenaars, de wonderbaarlijk fantastische en daarbij zeldzaam veelvermogende Linley Sambourne, van wien de illustraties voor Charles Kingsley's ‘Water-Babies’ wel zoowat het eenige werk zijn dat voor kinderen bestemd is. De vernuftige en bekoorlijke prenten, in zijn eigen, aparte, eenigszins ingewikkelde techniek, geven niet voor den oppervlakkigen
| |
| |
doorbladeraar, doch voor ieder, die zich de moeite geeft ze goed te bezien, een keur van fijne vondsten, charmes van trant en opvatting, van humor en vinding, zooveel liefs en edels, dat men zich verbazen moet ze niet in de Hollandsche uitgave van dit werkje, althans gedeeltelijk, overgenomen te zien. Zijn verwonderlijke vormenkennis, die hij met zooveel smaak en geest weet te gebruiken, is op zichzelf al iets volstrekt aparts. Hij schudt een gansch aquarium van vreemd gedierte uit de mouw en geeft het rollen in zijn boeiende vertooning, fantaseert er op los met curieuse planten en dingen en maakt van de ontmoetingen met de grappige waterkindertjes zelf en hun omgeving telkens een feest.
j.a. shepherd en h. furniss, illustratie.
Toch vind ik buiten die vreemdere dier- en planthistories om, enkele der gewonere plaatjes wel haast mooier, in elk geval van een meer onmiddellijk ontroerend mooi. Zoo is er in het begin een prentje met het schoorsteenvegers-jong-maatje waar de historie mee gebeurt, dat eenvoudig superbe is: het droevig ventje met zijn vuil gezicht en teere handjes, op een schoorsteentopje zittend in de lucht. Dat jongetje terugkomend van zijn avontuurlijken tocht als waterbewoner en zijn baas nog eens ontmoetend, is eveneens charmant. In zijn rijkdom van vormen, het somtijds daarmee wat te zeer schitteren, het overladen van zijn prent met vondsten van allegorische en tegelijk decoratieve duiding, gelijkt Sambourne op Crane, slechts voelt men aldoor bij hem een frisscher verband met de natuur en het leven en wellicht ook daardoor is zijn prachtige teekenmanier rijker, warmer, persoonlijker. Daarentegen ontbreekt hem Crane's behagelijke gemakkelijkheid van voordracht. Daardoor is zijn nobel werk wel eenigszins ‘Caviaar voor de massa’ gebleven.
Magnifiek zijn de knappe illustraties door J.D. Batten voor verschillende sprookjes gemaakt. Eenigszins in Crane's trant, doch zonder iets van diens pompositeit. Harry Furniss, de virtuose maker van menige vermakelijke Punch-prent, later meer en meer conventioneel geworden, illustreerde Lewis Carroll's laatste boekje, met eenige gratie en geest, doch met een hinderlijk gemis aan edeler stijlvastheid. De bekwame dierenteekenaar Shepherd, beroemd door zijn Zigzags at the Zoo, schijnt in de afbeelding van menschelijke wezens minder gelukkig, zoodat Furniss eenigszins popperige meisjes moest teekenen in de aardige dieren-scènes, waarvan hier een is weergegeven.
Uit den gezonden sfeer, dien de opbloei van de beeldende kunst middellijk had doen ontstaan, was menig frisch en mooi werk voortgekomen; een décadentie, als in het eenigszins barok, zinnebeeldig en zinnelijk spel met graphische techniek-raffinementen van den genialen Aubrey Beardsley volgde, kon slechts een verslappenden invloed hebben op illustratiekunst, die vóór alles jeugdig en opgewekt heeft te zijn.
Langen tijd scheen het dan ook of de Engelsche teekenkunst een ander terrein van bezigheid had gekozen. Die vele grove potsenmakerij, in handige prentenboekjes die op veel lager plan staan dan een van de genoemde, zal ik niet eens aanwijzen. In het onnoozel-potsierlijke, zeer plat-komische zijn de Amerikanen dan altijd nog genietbaarder.
Doch héél fijn dunken mij de lieve werkjes van Beatrix Potter.
Deze genoegelijke boekjes, door haarzelf geschreven, hebben eigenlijk weer een geheel ander karakter dan die waarmee de Engelsche prentkunst haar roem bevestigd had. Hier is niets over van de verdeeling der prenten in
| |
| |
gekleurde vlakken, naast elkaar gezet als die van inlegwerk, de heerschappij van de lijn, het opzettelijk bewaren van den vorm eener gekleurde teekening. Haar plaatjes zijn snoezige schilderijtjes, in fijne tinten met allergeestige lichteffectjes.
randolph caldecott. uit: the babes in the wood.
De aardige tekst verhaalt kinderlijk-gedachte diergeschiedenissen over een konijnen-familie, eekhoorntjes, muizen enz. Van dit smakelijk motief is veel liefs en fraais gemaakt: de diertjes in al hun levendigheid en schalkheid kostelijk weergegeven. Van allerlei bijdingen weet deze smaakvolle kunstenares iets boeiends en moois te maken, bessenstruiken, rapen, een heining, koolblaren, ook van bij-figuren als een roodborstje, een poes, sijsjes, musschen. De diertjes dragen eenvoudige menschenkleeren, doch er is geen poging, om aan het echte dierkarakter iets te kort te doen en alles ziet er even natuurlijk uit als oolijkbedacht.
| |
| |
Oorspronkelijker en mooier nog vind ik ‘The Tailor of Gloucester.’ Dit is een in zijn soort haast even genoegelijk-fraai als Kate Greenaway's boekjes.
beatrice potter. uit: the tailor of gloucester.
Zonder iets décoratiefs aan haar prentjes te geven, weet Miss Potter van de schoone vormen en kleuren der voorwerpen prachtig partij te trekken. Sommige prenten in dit boekje zijn eenvoudig afbeeldingen van de prachtige pompeuse, rijk gestikte kleuren, die het sjofele snijdertje maakt, andere geven grillige oude huisjes met luifels, uitspringende gevels en uithangborden, of fijn Chineesch porcelein, dat men onder het huisraad van het schamele ventje nu eigenlijk niet zou zoeken. En door al dit stilleven heen grasduint een geestig volkje van muisjes met glundere kraal-oogjes; in dit cierlijk-romantisch milieu leeft het oude kleermakertje, welks figuur aan het geheel een gevoelige, verteederde stemming geeft, die wel het mooist sentiment is, dat men zich, in een kinderboekje uitgesproken kan denken.
Niet zóó mooi als zulke prentjes, maar prettig en smakelijk, zijn W.H. Walker's illustraties voor Charles Youngs ‘Nightcaps for the babies’. Enkele elfen daarin schijnen mij frisch bedacht, niet te zeer dat eeuwige zoete type, en beslist goed is een uil, die een jongen overvalt, als hij voor geest wil gaan spelen en een ander plaatje met een groep dieren en sprookjes-figuren, die van een partij naar huis komen.
Doch in dit boekje is nu weer niets van de smaakverfijning uit de vroegere. De met den drie-kleuren zincodruk verkregen tinten zijn niet slecht, doch onschoon.
De groote tijd van het Engelsche Picture-book ligt toch wel achter ons. In het vele moois, toen ontstaan, leeft zoowel de goede oude Britsche humor als de krachtige schoonheid, die slechts een sterk ras scheppen kan. En lang zullen wij nog daarvan kunnen genieten, ook al kwam er niets nieuws.
linley sambourne. uit: water babies.
|
|