Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 18
(1908)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
Een cogidaGa naar voetnoot*)
| |
[pagina 206]
| |
baar doodkalm naar de lage omheining wandelde, dankte hij met zenuwachtige eigenaardige knikjes het opgewonden volk, dat wild bleef doorbrullen, totdat de witte man luchtig de barrera over wipte en in een gaanderij tusschen de contra-barreras verdween. En weer stonden scherp de beide helften van de arena ‘sol y sombra’, zon en schaduw, afgeteekend, in het lichte gedeelte de menigte beweeglijker, de papieren waaiers der vrouwen, geel en rood, kleuriger, het gebaren heftiger, de stemmen luid-ruchtiger. Boven uit de palco's, waar in de schaduw de voorname dames, vrouwen en dochters van grandes van Spanje, zich loom koelte zaten toe te wuiven, lichtten de witte mantilla's feestelijk uit de donkerte dier loges op. De water-met-brandewijnverkoopers, de venters van kussens, programma's, nootjes en sinaasappelen, klommen er rustiger tusschen de op de trappen zittende, goed gekleede heeren, en schreeuwden niet als aan den overkant waar zij onder minder volk gemeenzaam en vertrouwelijker rondgaan. Soms handig wierp zoo'n venter een oranjen appel op, die altijd door den kooper goed gevangen werd en die dan het geld behendig in de pet van den jongen mikte. Maar het spel ging her-beginnen, de aandacht was al gauw weer ganschelijk op den bul, die nu loeiend even buiten de zon, kwaadaardig met de horens in het zand stond te woelen, dicht bij de contra-barreras waar honderden, tot verontwaardiging van hen die meer naar achter zaten, waren opgestaan en woedend met sissende geluiden en kwaadaardige scheldwoorden den tragen stier ophitsten. Daar zette dan het beest zich in beweging met een nijdigen ruk van den zwaren kop, voorpooten wijd uitgestrekt en dadelijk in volle vaart, stormde de stier vervaarlijk vlug op een troep capas af, die roerloos staand in het zonnige deel van het ronde terrein bij de lage omheining sarrend hunne roode doeken bewogen. Maar als het dolle beest hen ging bereiken, stoven ze snel in velerlei richtingen, de lange horens streken met fel doordringend geluid langs de purperen zijde, en terwijl de stier verschrikt tegen de lage omheining aansmakte, traden de capas dadelijk weer vlak achter hem en vervolgden het tergende spel met de bloedige roode lappen. Het volk juichte. Het beest was toch niet zoo laf als ze gedacht hadden. Ha! Daar stormde hij weg van de capa's en regelrecht aan op het geblindoekte oude paard in de schaduw dat den picadore met de hooge lans droeg. Het paard stond stil te wachten maar het bewoog de ooren toen de dolle stier nader en nader kwam. En dan de schok, terwijl als de wind zoo gauw de capas weer toerenden, om den picadore, hulpeloos op den grond omdat zijn beenen zwaar met ijzer gepantserd waren, van den nu razend bloeddorstigen stier te redden. Zij hingen een gordijn van roode doeken voor zijn horens en de stier met een ruk wendde en liep weg. Het paard lag te zieltogen. De banderilleros kwamen, maar zetten hunne pijlen niet zeer fraai en volgens de regelen der kunst, ze werden daarom danig uitgefloten. Het einde ging komen met Mateo Gonsalez als dooder. Hij kwam wat loom in de arena, groot en krachtig mannenlijf maar lichtelijk versjouwd en wat geel bleek van vele ontuchtige en twistrijke avontuurlijke nachten, toch een aantrekkelijk man met zijn vierkanten, ruwen fermen kop, die het hoofd van een Romeinschen gladiatoor geleek. Stilstaand voor de palco van den leider des gevechts, eenvoudig en met weinig woorden, zwoer hij den stier te zullen dooden en om zijn eed meer kracht bij te zetten, wipte hij onverschillig zijn steek af op eigenaardige manier; zijn manier, die zeer bewonderd werd, vooral door vrouwen, want daar waren er die hem bouquetjes toewierpen, hem aanmoedigend met kreten: ‘Anda Hombre! Anda Mateo!’ En hij ging, nam het blinkende zwaard en vouwde om zijn arm den bloedrooden doek in sierlijke plooien. Hij trad tot voor den afgebeulden stier, die bezig was gehouden door de capa's, maar geen kracht genoeg meer scheen te hebben, want zijn flanken gingen op en | |
[pagina 207]
| |
neder, haastig, en bloedig slijm slingerde onder aan zijn bek. Maar Gonsalez lokte het beest toch tot vlak bij mijne zitplaats en ik zag den vechter in zijn schitterend rood en met echt goud bestikt gewaad, gracelijk zijn passen maken, bekwaam als geen ander en donderend geschreeuw van bijval barstte los. Toen plotseling als met een schok rukte de stier met nieuwe kracht naar voor, boog, als de bliksem zoo snel zijn kop omlaag en drukte woest de horens op achter in den rug van Gonsalez, die juist in de laatste voorgeschreven zwenking, met den rug naar het beest nog, reeds zijn degen hief om met den eersten den besten stoot het dier doodelijk te treffen. De man nu hangend op den stierenkop, terwijl de punt van den langen hoorn hem uit de borst stak, werd dadelijk neergesmeten en de wonde nog vergroot door het woest schudden van den kop. Een gehuil, een snerpend gillen, steeg als een onheil uit de als één man oprijzende duizenden. Knechten in hunne vuile roode pakken, ijlden toe, vermoordden van achter den stier door hem een kort mes in de hersens te drukken. Rondom mij waren ook alle menschen opgestaan en schreeuwden: ‘Naar de infirmerie! Naar de infirmerie! Snel! Snel! Redt Gonsalez!’... In volkomen verwarring drong het volk naar de uitgangen. Toeschouwers sprongen in de plaza om Gonsalez te zien die weggedragen werd. Bloed met korte stooten spatte hem als 't ware uit zijn opengereten lijf, en een lange, breedde natte streep liet het achter in het zand. Tusschen een groep capa's, banderilleros en knechten, werd de man naar het hospitaal van de plaza gedragen, terwijl het volk rond hem opdrong en den gang zeer bemoeilijkte. Maar bereden politieagenten dreven de nieuwsgierigen ruw weg van voor de hospitaalpoort, waar honderdtallen al dadelijk wachtten.
Op een baar in de infirmerie zag ik Mateo Gonsalez stervend. Het bloed dat niet te stelpen was, stortte in meerdere dunne straaltjes langs de baar. De twee dokters stonden er roerloos bij, zij wisten dat er niets aan te doen was. Op den planken vloer lag de losgesneden bolero, stijf van bloed, het half naakte mannenlichaam als een glinsterend natte roode massa, bloed stroomend over de borst, over de witte, zware armen, langs hals en nek, want ook uit den mond gulpte zwart-achtig-rood bloed. Rondom stonden de droefgeestige wit gekalkte muren van de infirmerie. Knechten in lange witte jassen zooals ook de dokters, die droegen, begonnen het bloed weg te wasschen van het nu zeer bleeke lichaam. In de gang gilde een schelle stem ‘Mateo’! Een vrouw zoo schoon in haar ontzaglijke smart als ik er nooit eene zag, strompelde binnen, ging zich storten op het lichaam... zij worstelde tegen de helpers, terwijl de dokters onderzochten voor het laatst.... ‘Hij is dood,’ zeiden zij, wel verslagen. De knechten lieten de vrouw los en deze, waanzinnig, liet zich zwaar op de knieën neervallen naast het lichaam, krampte zich er aan vast in ontzettende wilde omhelzing gillend heesch: Mateo! Mateo!... en anders niet.... Buiten was de ‘salida’, ‘de uittocht van den stier’, weer als een feest. De late middagzon scheen over de stad en over het felle rumoer van de duizenden die in goud poeierende stofwolken langs de Calle de Alcala optrokken stadwaarts. De toppen der witte huizen van Madrid waar vrouwen in mantilla's op de balcons het rumoerig schouwspel glimlachend bestaarden, werden goudachtig verlicht. |
|