Prof. H.G. van de sande bakhuyzen
door dr. C. Easton.
't Publiek staat tegenover den geleerde op eigenaardige wijs. Ook nu nog wel meestentijds met een half eerbiedig, half meêwarig glimlachje om zulk een curiosum, verheven boven 't alledaagsche - maar ook ongeschikt voor het leven eens gewonen stervelings - licht vat gevende aan den leverancier van goedkoopen humor, naderend tot een der traditioneele professoren-typen: bijziend, baardig, buikig, of lang, hoekig en verstrooid. Ontmoet men echter eens zoo'n roemruchtigheid, dan werkt 't bijna teleurstellend dat die geleerde man in negen van de tien gevallen, naar uiterlijk en manieren, een mensch blijkt te zijn als een ander, een gewone mijnheer met een gewone jas en een gewonen hoed; misschien wel jong, joviaal, met een sportpet en op een fiets.
En het publiek begint aan die gedaanteverwisseling te wennen. Ik zou er intusschen geen eed op durven doen, dat de geleerden, naar hun aard en beteekenis thans heel veel beter begrepen worden dan vroeger, toen zij door houding en snit van kleedij zich behoorden te onderscheiden van den grooten hoop. Vaag schemert het nu en dan bij de menschen, dat in de geleerdheid, de exacte wetenschap, toch de grondslag ligt van alle techniek, dus van al dien stoffelijken vooruitgang in onze maatschappij, waarvan de niet-geleerden zich immers de meeste en sappigste vruchten toeëigenen. Bij die vleugjes van juist begrip en billijke erkenning blijft het. Voor de groote meerderheid zweeft al wat wetenschap heet in onbereikbare sferen. Een minderheid waardeert de beoefening van die wetenschap welke rechtstreeks (en gauw, asjeblieft!) kan omgezet worden in iets praktisch bruikbaars. Enkelen kunnen in geestdrift geraken over een schitterende wetenschappelijke ontdekking, al ligt zever buiten het terrein der praktijk. Maar wie durft op belangstelling bij zijn medeburgers rekenen, wiens geest ‘in hoogere regionen’ zwevend, zelfs niet nu en dan de vonk van een ‘ontdekking’ ontsteken laat - te bewonderen zoo niet te begrijpen - wiens arbeid nooit gerucht maakt in de courant, zelden in een tijdschrift; die alleen naar waarde geschat wordt door enkele vakgenooten (tenzij zelf benijders of mededingers); wiens gansche leven opgaat in werkzame afzondering?
* * *
Professor Dr. H.G. van de Sande Bakhuyzen, hoogleeraar in de sterrenkunde en directeur van de sterrenwacht te Leiden, die op 2 April zijn 70sten verjaardag viert en wiens werkzaamheid bij het hooger-onderwijs (zeker niet zijn wetenschappelijk werk) weldra door een dura lex wordt afgesneden, behoort tot de geleerden die noodzakelijkerwijs onbegrepen moeten blijven bij het groote publiek. Hij werkt aan het gebouw der astronomie, maar wie dit (met ontzag uit de verte bewonderde) monument gadeslaat, zal hem niet bezig zien op de sierlijke torens noch aan den schitterenden gevel, want hij is een van de mannen die, in 't verborgene, de fundamenten van dat bouwwerk onderhouden en verbeteren. Schat hem daarom geringer, als gij durft.
Professor Bakhuyzen is, in zijn exacte wetenschap, bij uitstek een man van exactheid. Geen nauwkeurigheid is hem ooit nauwkeurig genoeg, als er nog mogelijkheid te vinden is, ze een kleinigheidje nauwkeuriger te maken; geen stelligheid schijnt zoo vast te staan, of hij wrikt er nog eens aan; een resultaat kan niet zóó afdoende lijken, dat hij nog niet eens naspeurt of het wellicht tòch, onderweg, met eenigerlei onzuiverheid door methode of instrument zou kunnen besmet zijn.
In de eerste plaats: het instrument. Toen Bakhuyzen, nog als jong vrijwillig observator, aan de Leidsche sterrenwacht kwam, werden daar juist in het nieuwe gebouw de instrumenten opgesteld; zoodra dit met het hoofdwerktuig, den meridiaancirkel, gebeurd was, ging hij aan den arbeid om de van dit (als van elk ander) instrument onafscheidelijke