| |
| |
| |
Het Romeinsche landhuis in Nederland
door Dr. J.H. Holwerda jr.
II.
pl. 1. put op arentsburg met de daarin gevonden voorwerpen (naar oude teekening in reuvens' archief).
Keeren wij thans echter weder tot onze Romeinsche landhuizen terug. Slechts zelden bereiken zij den omvang en het aanzien van onze Arentsburgsche villa of van die van Raversbeuren. Bovendien zien we hoe ze spoedig feitelijk van karakter veranderen. Maakten we er reeds op opmerkzaam hoe het schema dezer villa's, de open hof met vertrekken rondom, uit behoefte aan licht en lucht in het gebouw ontstaan was, hoe oorspronkelijk deze hof zelf het eigelijke woonverblijf was en hoe hierop de omringende vertrekken open lagen, het spreekt van zelf dat in koude meer noordelijke streken een dergelijke open hof voor algemeen woon vertrek onmogelijk zijn moest; ook moesten daar de verschillende omliggende vertrekken gesloten zijn, dit was eenvoudig een eisch van het klimaat. Bij onze Arentsburgsche villa namen we dan ook reeds stilzwijgend aan dat ze dit werkelijk waren en het positieve bewijs dat ze ieder een geheel gesloten ruimte vormden vinden we in de vele hypocausten die voor verwarming dienden. Een op die wijze verwarmd vertrek kan natuurlijk, wil die verwarming eenig nut hebben, niet open zijn. Zijn licht kon het ontvangen door ramen die door glasruiten gesloten waren
| |
| |
pl. 2. villa van bachenau.
en werkelijk vinden we dan ook in de ruïnen resten van zulke ruiten. Hiermee is echter natuurlijk de beteekenis van het oude atrium een gansch andere geworden. Als een soort binnenplaats zien we het voortbestaan bij de boven besproken villa's, maar het spreekt van zelf dat het als zoodanig ook zelfs geheel vervallen kan. De villa van den Saalburg heeft, gelijk we reeds terloops opmerkten, feitelijk heelemaal geen dergelijk atrium meer; de binnenplaats is daar ook geheel weggelaten. Bij verscheidene andere kleinere particuliere villa's is ze dan ook verder tot geringe afmetingen en beteekenis teruggebracht, zooals b.v. bij het type van zulk een klein landhuis, dat van Bachenau (pl. 2), waar we duidelijk om een betrekkelijk kleine binnenplaats, gangen, vertrekken en een keldertje gegroepeerd zien.
pl. 4. romeinsche hoeve op een mozaiek.
Is dus in deze particuliere villa's dit atrium dat in onze streken noodwendig zijn vroegere beteekenis moest verliezen, in verval, in andere landhuizen zien we het d.e.t. niet alleen voortleven maar zelfs meer en meer overheerschen, nadat het zijn
pl. 3. villa van stahl.
vroegere karakter volkomen had veranderd.
De meesten der kolonisten die zich in de Romeinscheprovincies vestigden waren landbouwers die voor hun bedrijf in de eerste plaats een dergelijken hof met gelegenheid voor stalling en remises noodig hadden en duidelijk kunnen we zien hoe de Romeinsche villa zich in hun hoeven naar die eischen heeft geschikt. Een mooi voorbeeld waar we wel reeds den hof in zijn nieuwe beteekenis zien domineeren is de villa van Stahl (pl. 3). Hier heeft de hof reeds een betrekkelijk aanzienlijke afmeting aangenomen, we zien er het vestibulum, waaronder een kelder door een trap uit dien hof toegankelijk, de beide vleugelgebouwen en rondom den hof de verschillende vertrekken die gedeeltelijk tot woonverblijf, mogelijk ook tot bad, gedeeltelijk tot stalling ingericht waren.
pl. 5. romeinsche hoeve op een mozaiek.
Vragen wij nu naar den aanblik van een dergelijke villa als wij hier in platten grond zien dan kunnen wij wederom een paar zeer interessante schilderingen op Romeinsche mozaieken in Noord Afrika vertoonen, waarop we duidelijk
| |
| |
hof, vestibulum, vleugelgebouwen en vertrekken rondom den hof waarnemen (pl. 4 en 5). Tevens blijkt uit deze afbeeldingen, iets wat ons tot nog toe niet door feitelijke opgravingen bekend was, dat ook in zuidelijke streken van het Romeinsche rijk die wording van boerenhoeve uit landhuis had plaats gevonden.
Zooals boven reeds werd gezegd en zooals b.v. op onze afb. 6, de villa van Stockbronn, te zien is, gaat die hof in de boerenhoeve hoe langer hoe meer domineeren; de omringende vertrekken nemen hoe langer hoe bescheidener plaats in en verdwijnen meer en meer. Slechts de voor het bedrijf noodzakelijke hof met zijn remises - soms zelfs zijn deze op de platte gronden niet aangegeven, waarschijnlijk zijn ze dan echter toch, uit hout gebouwd, aan den achterwand van den hof te denken - blijven steeds gehandhaafd. Als merkwaardigheid wijzen we nog op het voorkomen van een mestput in een hoek van den hof zooals b.v. op onze afb. 6, de villa van Stockbronn, te zien is. Bij het verdwijnen van de woonvertrekken uit de hoeve zelve komt men echter tot de noodzakelijkheid bij die hoeve een tweede gebouwtje op te richten speciaal tot woonhuis bestemd; ook brongebouwen en bij groote luxe ook badgebouwen enz. worden dan afzonderlijk gebouwd en niet zelden vinden we dan het geheele complex door een muur omsloten. Van een dergelijken aanleg geeft ons onze afbeelding (pl. 7), een groote boerenhoeve bij Pforzheim met bijgebouwen, een mooi voorbeeld in reconstructie. Meestal is echter zulk een aanleg bescheidener, behalve enkele kleinere bijgebouwtjes zal men er niet meer dan de eigenlijke hoeve in eenvoudigen vorm en een woonhuis in den vorm van de reeds boven besproken particuliere villa (als die van Bachenau) kunnen verwachten.
pl. 8. romeinsch bronzen kopje uit de villa van rondenbosch (museum leiden).
Keeren we thans tot onze eigen streken terug dan is het tot nog toe feitelijk alleen in Zuid-Limburg dat naar zulke landhuizen onderzoekingen zijn ingesteld. Behalve aan een enkelen Belgischen geleerde danken we het vooral aan den bekenden pastoor en archivaris Habets, dat de Zuid-Limburgsche bodem ons een vrij rijk materiaal voor bestudeering van ons onderwerp heeft geleverd. In verband met wat we zoo juist zagen vermelden we dat Habets vaak spreekt van ‘dubbele villa's’: wanneer hij een Romeinsche hoeve gevonden had was hij bijna zeker daar vlak in de buurt een tweede gebouw aan te treffen; de verklaring van dat verschijnsel wordt door onze bovenstaande beschouwing gegeven.
Het is nu niet onze bedoeling hier al de in Limburg gevonden ‘villa's’ aan een bespreking te onderwerpen. De meest bekende hebben zelfs niet eens een voldoende duidelijken plattegrond opgeleverd. De hoeven van Backerbosch, Vroenhof, Herckenberg en anderen, allen in de omstreken van Meerssen
| |
| |
en Valkenburg, bieden slechts feitelijk onherkenbare fundamenten; het vermoeden schijnt ons gewettigd dat men zich hier te zeer door het zoeken naar voorwerpen - en met welke verrassende resultaten toonen ons b.v. onze afbeeldingen 8 en 9 - heeft laten verleiden tot een minder nauwkeurig onderzoek van den grond, waar mogelijk brokken fundament verdwenen waren. Ook mogen we niet vergeten dat deze opgravingen reeds tal van jaren geleden zijn en plaats hadden voordat het Duitsche limes-onderzoek onze tegenwoordige opgravingsmethode haar aanzijn schonk.
pl. 9. romeinsche bronzen drievoet, gevonden in de villa van backerbosch (museum leiden)
Een vrij duidelijk beeld biedt ons de door Schuermans opgegraven hoeve van Rondenbosch bij Meerssen (pl. 10), op welker plattegrond we nog duidelijk twee uitstekende vleugels, den hof en den achterhal, herkennen. Terwijl zich in een der vleugels een gemetselde kelder bevindt, zijn de overige fundamenten van hardgestampte kiezel; hoe zich daarop hier zoowel als elders de bovenbouw verhief zullen we straks nader aantoonen. Vermelding verdient nog slechts dat Schuermans in de buurt van dit gebouw op eenige plaatsen diepgaande plekken zwarten grond vond, door hem ‘fosse à fumier’ genoemd. Dat zulke plekken ook hier waarschijnlijk een geheel andere oorzaak hebben en dat hun onderzoek in het licht van onze tegenwoordige wetenschap beschouwd waarschijnlijk nog zeer veel meer gegevens omtrent dezen aanleg zou hebben verschaft zal ons straks duidelijk worden.
Een tweede hoeve die eveneens nog vrij goed het gewone beeld deed zien was die op den Billich ten W. van het Ravenbosch bij Houthem; ook daar een eenvoudige hof met vestibulum, twee vleugel-gebouwtjes en een lange achterhal (pl. 11) in welke weder een gemetselde kelder lag. Naast deze hoeven dan komt het gewone woonhuis vaak voor, gelijk we reeds opmerkten. Van dit woonhuis-type dat we in de villa van Bachenau leerden kennen vindt men o.a. op den Brummenkoul (pl. 12) bij Haasdal een duidelijk herkenbaar exemplaar. Het door kiezelfundamenten gevormde vierkant en de daarin op dezelfde wijze aangebrachte ommuring van een kelder ziet men duidelijk op dezen platten grond, waar ook de op bepaalde afstanden op die fundamenten liggende steenen zijn aangegeven welke den bovenbouw droegen, op dezelfde wijze als we dat straks nader zullen zien.
De merkwaardigste van Habets onderzoekingen echter is wel die op het z.g. Steenland ten N. van hetzelfde Ravenbosch (pl. 13).
| |
| |
In een, door een op kiezel gefundeerden ringmuur omgeven, vierhoek lagen aan de eene zijde een vierhoekig gebouw, dat hoewel waarschijnlijk niet geheel voldoende ontgraven toch den hof van een boerenhoeve met de daarachter gelegen remisehal doet herkennen, en aan de andere zijde een vierkant gebouw, met trap, kelder, gangen en vertrekken, alles gelegen rondom een kleine binnenplaats, waarin we volkomen overeenkomst vinden met de kleine particuliere villa, die, gelijk we zagen, den boer, nadat bij de eigenlijke boerenhoeve alle vertrekken door den hof waren opgeslokt, tot woonhuis diende. Enkele losse bijgebouwtjes zijn verder nog binnen de enceinte gevonden, zonder dat men hun bestemming nader bepalen kon.
pl. 6. villa van stockbronn.
Men zal hebben opgemerkt hoe speciaal in de buurt van het Ravenbosch bij Valkenburg zulke resten, waarvan onze opsomming nog lang niet volledig was, gevonden worden. Vermelden we nog slechts dat Janssen aan de Oostzijde ervan zelfs een tempelruïne meende te vinden in een grooten ronden bouw, die ons echter te onnauwkeurig onderzocht schijnt om een zekere conclusie toe te laten. Uit een en ander heeft men echter besloten, dat hier een Romeinsche stad moet hebben gelegen, en dat hierlangs een weg liep, vanaf den weg, die in dezelfde richting als de tegenwoordige chaussee Meerssen-Valkenburg moet hebben geloopen en de stelling heeft haar verdedigers gevonden, dat hier de op de Peutingerkaart vermelde plaats Coriovallum moet hebben gelegen. We meenen echter dat er voor geen van deze beweringen eenige werkelijke grond aanwezig is. Immers, de gebouwen wier resten we hier vinden zijn allen gewone landhuizen geweest en nu is het een b.v. in Duitschland vaak geconstateerd feit, dat dergelijke landhuizen bij voorkeur op heuvels lagen, niet aan of vlak in de buurt van groote verkeerswegen, doch steeds op vrij grooten afstand daarvan verwijderd. Het was dus reeds een verkeerde conclusie uit de aanwezigheid van deze landhuizen te besluiten, dat hier ook een Romeinsche verkeersweg moet hebben geloopen en hiermee vervalt dus ook de verdere hierop gebouwde theorie omtrent Coriovallum.
Wel is het merkwaardig dat hier in den omtrek zoo tal van zulke hoeven hebben gestaan; van velen is althans de aanwezigheid reeds bekend, hoewel zij nog op eigenlijk onderzoek wachten, anderen liggen er zeker nog van welke niemand het bestaan meer vermoedt.
Zulk een hoeve was het, welker overblijfselen wij in den zomer van 1906 aan den dag hebben gebracht, bij de tegenwoordige boerderij ‘De Heihof’ op een heuvel ten N. van Valkenburg.
pl. 7. reconstructie van de hoeve van pforzheim.
De eigenaar dier boerderij, de heer Kissels, had bij het graven in zijn land scherven gevonden en een eigenaardigen zwarten grond ontdekt, welke Prof. Goossens te Rolduc, hiervan in kennis gesteld, aanleiding gaven ons advies in te winnen. De scherven bleken van Romeinsch aardewerk te zijn uit het eind van de 2de of het begin van de 3de eeuw na Chr. en op grond van een en ander vermoedden wij, dat op deze plaats de overblijfselen van een Romeische hoeve uit dien tijd in den grond lagen. Door opgravingen, gedurende 4 weken hier door Prof. Goossens en ons verricht, bleek ons vermoeden gegrond. Wat wij te voorschijn brachten is duidelijk op onze afbeelding
| |
| |
van een naderhand van deze opgravingen vervaardigd gipsmodel, in vogelvlucht genomen, zichtbaar (pl. 14).
pl. 10.
villa van rondenbosch.
Daar ziet men op den achtergrond een groote vierhoekige ruimte (ongeveer 16,75 M. bij 11,25 M.) omgeven door reeksen van door ons rondom eenigszins dieper uitgegraven banken van kiezelsteentjes, vast gestampt in de leem op geregelde, hoewel niet volkomen gelijke afstanden van elkaar. Dit was een kiezelfundament gelijk men het ook vroeger reeds bij de Limburgsche Romeinsche hoeven aantrof, alleen is het hier telkens onderbroken. De aldus omsloten vierhoek (vgl. den platten grond pl. 15) is een eenvoudige hoeve geweest, gelijk aanstonds duidelijk wordt als we zien hoe een reeks van zulke fundamentbanken het geheel over de lengte in twee gedeelten verdeelt, een smallen achterhal voor remise en stalling en een voorgedeelte, den eigenlijken hof, in welks hoek links op onze afbeelding duidelijk de mestput zichtbaar is, door steenen omzet en nog gevuld met een eigenaardige donkere aarde uit afval en mest ontstaan (vgl. ook pl. 16 boven). Vooral vergelijking met de Duitsche
pl. 11.
villa op den billich.
villa van Stockbronn (pl. 6) maakt het ons duidelijk, dat we hier met een dergelijken boerenhof te doen hebben: ook daar ziet men duidelijk den achterhal en den voorhof met mestput op dezelfde plaats als hier; alleen ontbreken bij ons de rondom liggende vertrekken voor woning, welke we dáár zien. Zoo mocht men dus à priori reeds bij onze hoeve nog een tweede gebouw, het woonhuis verwachten.
pl. 12.
woonhuis op den brummenkoul.
Dit hebben we dan ook eveneens teruggevonden in de resten, die we op den voorgrond op onze afbeelding 14 zien. Ook daar zijn duidelijk zulke kiezelbanken zichtbaar, die een vierkante ruimte van pl. m. 10 bij 7 M. omsluiten (vgl. pl 171).. Een dergelijk vierkant zagen we reeds meermalen (vgl. afb. 2 en 12) als grondplan voor het gewone Romeinsche woonhuis ten platten lande; de toestand der fundamenten laat hier niet toe omtrent den innerlijken aanleg ervan nadere gissingen te maken.
pl. 13. hoeve van steenland.
Wat de constructie dezer gebouwen betreft, meenen we wel meer te kunnen zeggen. De hardgestampte kiezelfundamenten, gelijk onze afbeelding 172 die van naderbij toont,
| |
| |
pl. 14. model en reconstructie van de romeinsche villa bij den heihof.
hebben mergelblokken gedragen; op één ervan (de tweede rechts van den voorgrond af op onze afbeelding 14) vonden we nog een dergelijk steenblok liggen, terwijl twee zulke blokken los in de nabijheid lagen. Aangezien nu de afstand tusschen de fundamentbanken onderling te groot is om aan te nemen dat zij door steenen werd overspannen, schiet er niet anders over, dan aan te nemen, dat die gefundeerde steenblokken dienden om palen te dragen, welke onderling door dwarsbalken verbonden, zonder twijfel het geraamte vormden van een bouw van leemtegels, juist gelijk men dergelijken vakwerkbouw nog wel bij eenvoudige Limburgsche huisjes in gebruik ziet. Ons groote gebouw, de eigelijke hoeve hebben wij ons dus door een dergelijken vakwerkmuur aan drie kanten geheel omgeven te denken; aan de vierde zijde, die welke op de afbeelding (14) naar ons toegekeerd is, liggen de fundamenten en stonden dus de palen veel verder van elkaar, zonder twijfel omdat deze zijde van eenige poorten was voorzien, tusschen die opgaande palen gelegen, zoodat hier dus ook het eigelijke muurwerk veel minder zwaar en dus de draagpalen zelf minder talrijk behoefden te zijn. Wat den achterhal
pl. 15. plattegrond van de boerderij van de heihofvilla.
| |
| |
betreft, deze is zeker, in tegenstelling met den hof zelf, overdekt geweest, gelijk reeds uit ter plaatse gevonden pannenresten blijkt. Dit dak, zooals gewoonlijk naar binnen schuin afloopende, werd door een reeks palen gedragen, waarvan we eveneens weder de fundamenten dwars door den vierhoek heen, op onze afbeelding (14-15) herkennen. Ook deze palen zijn voor een gedeelte zeker onderling verbonden geweest, zoodat ook de achterhal van den hof althans gedeeltelijk door een muur was gescheiden, terwijl ongetwijfeld een paar deuren communicatie gaven. Waar de gesloten muur en waar de deuren van dezen achterhal geweest zijn, laat naar onze meening de ligging der fundamentbanken nog herkennen, als we zien hoe van deze fundamentenreeks de eerste bank van links (op onze afbeelding 16 gerekend) op aanzienlijken afstand van den linkschen buitenmuur is gelegen; die groote tusschenruimte kan moeielijk gesloten en moet dus waarschijnlijk een deur geweest zijn. Deze eerste bank en de twee volgenden liggen zoo dicht bij elkaar, dat men geneigd is aan een gesloten muur tusschen hen in te denken, terwijl de laatste, de meest rechtsche zoowel van de vorige banken als van den buitenmuur rechts zoo ver afligt, dat men hier waarschijnlijk twee ingangen te reconstrueeren heeft. Deze laatste fundamentbank ligt ook in een lijn met een bank van den achtermuur, zoodat men misschien ook verbinding mag veronderstellen tusschen de palen welke op deze twee fundamenten stonden, een dwarsmuurtje dus in den achterhal die deze verdeelde in een klein vertrek, rechts op onze afbeelding, en een grooter links, waarvan het eerste met één deur het tweede met twee deuren op den hof openden. Onze voorstelling van de boerderij kan dus een vrij volledige zijn.
pl. 16. de fundamentbanken van de boerderij van de heihof-villa van verschillende kanten gezien.
Minder gelukkig zijn we met het woonhuis, waar we slechts naar analogie van wat men elders ziet, vier op dergelijke wijze gecon- | |
| |
strueerde, slechts van een enkele deur en mogelijk eenige kleine venstertjes voorziene muren en, blijkens de gevonden pannenresten, een naar Romeinsche gewoonte slechts zwak hellend dak van dakpannen kunnen reconstrueeren.
pl. 17. 1. de fundamentbanken van het woonhuis.
2. kiezelfundament van dichtbij gezien.
Omtrent de vraag of mogelijk een enkel vertrek van dit huis verwarmbaar was moeten we het antwoord schuldig blijven: de vondst van een enkelen tegel, gelijk die voor de hypocausten vooral gebruikt werden, geeft ons nog niet het recht hiertoe te besluiten. Zoo kunnen we ons dus van deze beide gebouwen, deze ‘dubbele villa’ gelijk Habets ze noemen zou, een vrij goed denkbeeld vormen. Ons onderzoek heeft hier echter nog meer aan het licht gebracht. Waar we elders wel zagen, dat een dergelijk gebouwen-complex door een ringmuur omgeven werd, hebben wij daarvan hier geen spoor kunnen ontdekken. Daarentegen hebben we hier meer omtrent den onderlingen samenhang der gebouwen kunnen vaststellen. We zagen hoe Schuermans bij de villa van Rondenbosch diepe zwarte gaten in den bodem aantrof, door hem ‘fosse à fumier’ genoemd. Nu was dergelijke zwarte grond ook hier aanwezig en waar bij onze moderne opgravingen een dergelijke verkleuring van den grond vaak de eenige gegevens biedt waaruit men het beeld van een vroegere aanleg kan opbouwen, meenen wij ook hier uit die zwarte grond-sporen een geheelen houten aanleg tusschen beide gebouwen te kunnen reconstrueeren. Na verwijdering van de tegenwoordigeteellaag toch vonden we tusschen deze gebouwen in een laag met houtskool en bouwpuin en met scherven doormengden grond, die bij langzame laagsgewijze verwijdering samen bleek te hangen met eenige strooken, waarin die zwarte grond veel dieper in de leem te vervolgen was. Zoo loopt in het verlengde van den linkschen fundamentenreeks van de groote boerderij, op een afstand van eenige meters daar van daan beginnende, een
| |
| |
breede strook grijszwarte grond, welke diep uitgegraven de vulling bleek te zijn van een komvormige greppel van ongeveer tien meter lengte welke eenmaal in de leem was gegraven. Vulling en omringende gele zuivere leem zijn duidelijk zichtbaar op onze afbeelding (pl. 18 beneden). Uit den vorm van dezen greppel, dien men door de verkleurde vulling er uit te nemen dus meer in zijn ouden toestand kon herstellen (pl. 18) en vooral ook uit de zware houtskoolsporen in die vulling bleek duidelijk dat we hier te doen hadden met de overblijfselen van een palissade, eenmaal in eenen diep uitgegraven greppel geplaatst en aan beide zijden met eenen, met steenen en scherven doormengden grond aangestampt en later bij de verwoesting van het gebouw geheel verbrand. Zelfs was in den grond hier en daar (zooals op onze afbeelding 18 beneden, rechts) nog duidelijk de loop van schuine schoorpalen zichtbaar, die de palissade steunden.
Deze greppel, en dus de palissade die er eenmaal in stond, houdt plotseling op. Dan volgt een strook zuivere leem, waarin nooit door menschen gegraven is, waarna plotseling, nog steeds ongeveer in het verlengde van de linksche fundamenten van het groote gebouw, weer een dergelijk palissadegat, doch veel minder lang, zichtbaar is.
pl. 18 (boven). links ondiepe greppel van een balkenlaag, rechts paalgaten (beneden). diepe palissade greppel.
Aan deze laatste palissade sluit zich in den grond een betrekkelijk smalle strook geheel verbrande grond en houtskool aan, welke we op onze afbeelding (14) ongeveer in het midden in eenigszins schuine richting naar het grootste gebouw toe, van links naar rechts, zien loopen. Deze strook was de vulling van 'n veel ondieperen greppel, welken men op onze afbeelding (pl. 18 boven) na verwijdering van den zwarten grond duidelijk zien kan. Gelijk uit het hoekige profiel van dezen greppel, de vulling met houtskool en de afteekening in de zuivere gele leem bleek, heeft hier een
| |
| |
balkenlaag gelegen, die wel niet anders te verklaren is dan als de resten van een houten of leemen muur, welke aan deze zijde de ruimte die aan den achterkant door het groote gebouw en links op onze afbeelding (14) door de straks genoemde palissade wordt begrensd, afsloot. Daar er aan de binnenzijde van dien muur op regelmatigen afstand er van daan eenige plekken in den leem zichtbaar waren, waarin we de resten van vergane palen weervonden en we hier vrij wat pannenpuin aantroffen bestaat de mogelijkheid dat we aan de naar de groote boerderij toegekeerde zijde van den muur een afdak hebben te reconstrueeren.
Gelijk op onze afbeeldingen (14) zichtbaar is, sluit het andere eind van dezen muur wederom aan een zeer diep palissadegat aan, hetwelk eenigszins naar het groote gebouw toe ombuigt, zoodat we hier wederom een dergelijke palissade hebben te denken, welke met den bovengenoemden muur en de eerst besproken palissade voor de boerderij een voorhof vormden. Zeer merkwaardig was het nog dat in dien voorhof de grond op eigenaardige wijze gekleurd en als met mestvocht doorsijpeld bleek te zijn, zoodat we hier een grooten mestvaalt schijnen te hebben gehad. Het bestaan van een dergelijken door een houten aanleg omgeven voorhof voor de eigelijke boerderij hebben wij hier, voor zoover ons bekend is, voor het eerst kunnen aantoonen. Men zal op onze afbeelding (14) opmerken dat er ook meer op den voorgrond, tusschen de boven beschreven houten- of leemen muur en het kleinere gebouw, het woonhuis, op verschillende plaatsen zwarte gaten in den grond zichtbaar zijn en op onze afbeelding (18 boven rechts) kan men dergelijke gaten, van hun zwarte vulling ontdaan, waarnemen. Op eenige meters afstand van elkaar vormen deze gaten, van het woonhuis af gezien, rechte lijnen naar rechts en links, aan welken laatsten kant ze daarna ombuigen in aansluiting met den dieperen palissadegreppel. Aangezien deze gaten wederom van palen moeten stammen en deze palen dus op eenigen afstand van elkaar hebben gestaan, zal men zich hier waarschijnlijk een hek of schutting te denken hebben, welke als lichte afsluiting schijnt te hebben gediend voor het stuk grond, mogelijk den tuin, hetwelk vlak voor het kleine gebouw, het woonhuis, aan de naar de boerderij toegekeerde zijde moet hebben gelegen.
pl. 19. schematische reconstructie van het gebouwen-complex der heihofvilla.
Zoo kunnen wij ons dus een zeer goed denkbeeld vormen niet alleen van de beiden eigelijke gebouwen die hier moeten hebben gestaan, maar ook van den aanleg tusschen beiden in, den door palissaden en houten of leemen muur omsloten voorhof der boerderij en de lichtere afsluiting van de ruimte voor het woonhuis, van welk soort aanleg wij hier voor het eerst de aanwezigheid konden constateeren en den aard vaststellen. Dat elders, waar men vroeger vlak bij zulke gebouwen een zoogenaamde ‘fosse à fumier’ of eigenlijk gezegd een onverklaard verschijnsel in den grond aantrof, ook een dergelijke aanleg zal hebben gelegen, in aansluiting met het opgegraven gebouw, lijkt ons
| |
| |
zeker. In alle geval hebben onze opgravingen niet alleen wederom een nieuwen plattengrond eener boerenhoeve, welke blijkens de gevonden fragmenten van aardewerk in het begin van de tweede eeuw na Chr. moet zijn gebouwd en omstreeks het midden van de derde door brand moet zijn verwoest, opgeleverd, maar ze hebben ons tevens bewezen dat waar de inrichting dier hoeven hoe langer hoe eenvoudiger werd, waar zelfs de bijbouw van een apart woonhuis bij die eenvoudige hoeven noodzakelijk werd, men tevens de ruimte tusschen woonhuis en hoeve heeft gebruikt om door een eenvoudigen aanleg in hout een grooten hof te vormen die als het ware tevens de twee gedeelten van het gebouwencomplex weder tot een geheel verbond. Zoo gelooven wij een eenigszins nieuwen kijk te hebben gekregen op inrichting en aanleg van boerenlandhuizen gelijk die in Zuid-Limburg, van welken aanleg ten slotte onze afb. 19 een schematische reconstructieteekening geeft, waarop men duidelijk de verschillende deelen, die het geheel vormen, zal kunnen herkennen.
Wij hopen dat men uit ons bovenstaand opstel zal hebben gezien hoe ook in den bodem van ons vaderland nog tal van geheimen verborgen liggen, welke eenmaal voor den dag gebracht zeker een geheel ander licht zullen doen schijnen over het zoo belangrijke feit, dat de Romeinsche kolonisten voor het eerst in ons land bouwvormen en bouwtechniek brachten, welke feitelijk thans nog het eigendom zijn van dit kunstambacht. Het hooge belang, dat er, zelfs voor de tegenwoordige praktijk, met onderzoekingen als hier beschreven gemoeid is, zullen we wel niet meer behoeven aan te toonen. Hoe meer wij nog uit den bodem zullen kunnen voor den dag brengen, des te meer zal ons bekend worden omtrent leven en werken van die voorgangers, aan wie wij voor onze eigen beschaving zoo veel verschuldigd zijn. Hier is echter behalve wetenschappelijke leiding en de onontbeerlijke technische vaardigheid nog meer noodig en wel iets wat geen rijksinstelling op den duur alleen vermag te verschaffen. Dat zijn de middelen voor dergelijke ondernemingen noodig en vaak waarlijk niet gering. Waar echter zin voor oudheidkunde en kunstgevoel bij ons Nederlandsch publiek reeds zoo vaak is gebleken, daar zijn we overtuigd dat er ook, evengoed als dat in het buitenland het geval is, Nederlandsche particulieren zullen worden gevonden, die niet langer zullen willen dulden dat op den grens van Nederland's residentie of op een van de meest bekoorlijke, meest bezochte plekjes van ons vaderland in Zuid-Limburg, zulke schatten van wetenschap en mogelijk ook van kunst in den bodem blijven rusten.
|
|