Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 17
(1907)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
De herleving der kleinkunsten
| |
[pagina 386]
| |
glijden der eeuwen is wijdscher dan ons klein begrip. Tevreden hebben wij te wezen en gelukkig met deze allereerste teekenen van zich vernieuwend leven. En zonder ‘modern’ of ‘origineel’ of ‘buitengewoon’ te willen zijn hebben wij, 't zij als werkers, 't zij als beschouwers, alleen naar de stem van onze meest pure waarheidsbegeerte te luisteren.
fig. 1. sprei met versierde naden. van de dames van reesema en nierstrasz, te oosterbeek.
Als de zomer in zijn rijpe glorie staat, dan merkt gij de ook dàn hier en ginder ontspruitende zaailingetjes niet. Maar als de winter nog alom regeert, en uw hunkerend verlangen naar de teederte der lente, u in beschutte voor of groef een eerstelingetje van het herrijzende leven vinden doet, dan juicht gij van plezier. Zoo zal het wel, voor hen die na ons komen, een meelijwekkend gepeuter schijnen, ons vlijtige gewurm, - ons klein maar blij gespeel met het weinige levensmooi van dezen haast zonloozen tijd. - Maar voor wie vóór ons waren, zijn wij rijk. Want daar is in ons, met ons en door ons een nieuwe periode begonnen, die ook nu, zooals altijd, frischheid, spontane klaarheid, naïeve oppervlakkigheid en kinderlijke onbeholpenheid in zich vereenigt. Echter zijn de verschillende factoren die de bloei eens stijls te zamen brengt, nog meest gescheiden. - Zoo de haast rhythmelooze natuur-imitatie, en de bijna kunstelooze geometrische vormenbouw. - Zoo het streven naar groote knapheid in de uitvoering, en het bijna alle technische vaardigheid negeerende uitdrukken van doel en beteekenis. Laat vluchtig uw aandacht gaan over de verschillende afbeeldingen die bij dit artikel behooren. Met een oogopslag bemerkt gij, hoezeer zij verschillen. En wij willen daarom trachten eene beschouwingswijze te formuleeren, die als leiddraad kan dienen in dit labyrint van vormen en technieken.Ga naar voetnoot*)
In het vorig artikel werd reeds de opmerking gemaakt, dat etymologisch de beteekenis | |
[pagina 387]
| |
van het woord borduren zijn kan: randen maken. Dit begrip, waarmede bij nadere vaststelling van ons inzicht kan worden rekening gehouden, is echter onvoldoende als uitgangspunt, omdat het ons omtrent materiaal, instrument en techniek in het onzekere laat. Het woord naaldkunst, hoewel veel minder gebruikt, kan ons doel beter dienen, omdat zich daarmede terstond de verschillende voorstellingen associeeren, die te zamen het gebied der borduurkunst bij benadering bepalen. Bij benadering, want bij het denken aan het gebruikte instrument: de naald; het te be-werken materiaal: de stof of lap; en het te ver-werken materiaal: de draad, voelen wij nog het gemis aan een grens tusschen naald-kunst of borduren en naald-arbeid (naaien en stikken).Ga naar voetnoot*)
fig. 2. sprei met versierde naden. van de dames van reesema en nierstrasz, te oosterbeek.
Op geen enkel gebied van menschelijke werkzaamheid is die grens tusschen kunst en arbeid met volkomen stelligheid neer te zetten, zoodat wij met het geleidelijk in elkaar overgaan dezer beide begrippen hebben rekening te houden. De arbeid heet van lageren rang, en de kunst kan dus ook een hoogere vorm van arbeid worden genoemd. - En elke volmaking van den arbeid: kunst? Volgens welke waardebepaling? - Volgens deze, dat de waardeering van den arbeid in de eerste plaats berust bij het begrip, dat begrijpend, betastend, geleidelijk werkt, - en dat de waardeering van kunst hoofdzakelijk de taak is van het gevoel, dat omgrijpend, omvattend, spontaan fungeert. Waar dus de volmaking van den arbeid leidt tot een vorm, die door het gevoel van den competenten beschouwer spontaan kan worden aanvaard, daar verheft de arbeid zich tot het peil der kunst, en geeft kunstgenòt. Zal volgens deze beschouwingswijze een houthakker, een stratemaker of een metselaar, die zijn werk harmonisch verricht, ook kunstenaar moeten genoemd worden, evengoed als de pottebakker, de wever, de borduurder, op zijn gebied? Daar kan niets tegen zijn, mits men ook hier de natuurlijke gradaties, de kwestie van het lager of hooger in rangorde staan in het oog houde, en welke rangorde zich regelt naar den geestelijken inhoud van het werk. De geestelijke werkzaamheid waarmee een houthakker toe kan, stelt men niet hoog. Toch | |
[pagina 388]
| |
komt reeds bij deze soort van arbeid een beginsel naar voren, dat ook bij kunst van den hoogsten rang onmisbaar blijft; - de rhythmiek, gepersonifieerd in den stokvisch-beuker, den ‘voorzanger’ bij zwaar hijschwerk, - geaccentueerd in de marschmuziek en het geklinkklank der bamboestaafjes die de Indische weefster aan haar getouw hangt. De rhythmiek doorweeft de gansche natuur; - zij is in het golvend water, in de kristallen wereld en in den plantengroei, zij is ook in alles wat natuurlijk - d.w.z. in overeenstemming met de natuur - ontstaan, gemaakt of geworden, in tegenstelling met wat gezocht, gekunsteld, gewrongen is. Ook de rhythmiek kan weer eenvoudig of samengesteld, van lager of van hooger orde zijn. Zoo kan de gestikte naad tusschen twee lappen, wanneer dat werk goed gedaan is, niet anders dan rhythmisch wezen. En zij kan tegelijk niet anders zijn dan schoon, wanneer de regelmaat der steken slechts sterk genoeg de aandacht trekt. Die schoonheid staat echter nog niet op een hooger plan dan de muziek op de Turksche trom. De aandacht gaat wel willig mee, maar de geest voelt zich al spoedig genegeerd, en trekt daarom ook de aandacht terug Toch moet juist de schoonheid van dezen graad in veel gevallen een eisch van het werk worden genoemd. - Als de geest, waar heen die zich ook wendt, aan alle kanten wordt beziggehouden, geboeid, gesjord en geketend, dan ‘raakt hij de kluts kwijt.’ We weten trouwens, dat de gekkenhuizen een goed deel hunner populatie danken aan de warwinkeligheid onzer ‘moderne’ interieurs. - Het is daarom noodig van elk ding dat men maakt, de portée die het heeft of hebben mag ten opzichte van het geheel, niet uit het oog te verliezen. Immers voor den arbeid der rangschikking en ordening van het ensemble als interieur of als kleeding met bijkomstigheden, gelden dezelfde eischen van rhythmiek en harmonie als voor elk deel in 't bijzonder. - En verschillende technieken, waaronder de naaldkunst zeker niet in de laatste plaats, leenen zich maar al te gemakkelijk tot het incarneeren van opgeschroefde schoonheidsvisioenen, waardoor de vervaardiger zich dikwijls verleiden laat, met zijn werk de aandacht te vragen, ook daar waar dit vragen op het evenwicht zoekend gevoel een hinderlijken indruk maken moet. Een schoonheidsfase van minder lagen rang dan, b.v., deze geaccentueerde naad, kan ontstaan als de geestelijke inhoud van het werk, in de beteekenis van: begrip van bouw en functie, in de taal van het gevoel wordt vastgelegd. Dit kan bij borduurwerk gebeuren, o.m. door het rhythmisch motief van den geprononceerden stiksteek te laten uitgroeien tot een harmonische lijnenstructuur van rijker georganiseerde eenheid, door eene modulatie van de stekenrij als vormgevend beginsel. Zie fig. 1 en 2. Zoo groeit ornament. Het is in de sfeer van het door menschen gemaakte, wat de bloemen zijn bij den plantengroei, n.l. geëvolueerde onmisbaarheden.Ga naar voetnoot*) Als gij met ouden van dagen of met fossielen van geest over versiering aan 't praten komt, dan denken zij aan den acanthuskrul. En als de eene of andere lezer hierover schampertjes glimlacht, dan is er een kans van tien tegen een dat hij in zijn binnenste zegt: ornament stileer je zelf immers naar de natuur. Toch kan ook dit inzicht nog zeer gebrekkig blijken. ‘Want ornament in zijn eenvoudigsten vorm, en genomen in zijn abstracte technische beteekenis, zonder symboliek of imitatie van natuurlijke vormen, is anders niet dan een reeks van wisselingen in den bouw en de verhoudingen van lijnen, wisselingen verwekt of bepaald door de eischen van plaats, voorwerp en grondstof.’Ga naar voetnoot†) En Berlage zegt in een artikel over De Bazel in Elseviers Maandschrift van Aug. '06: ‘Het lineaire, geometrisch gestyleerde ornament vertegenwoordigt een hoogeren kunstvorm omdat het ontwerpen daarvan een scheppingsdaad vereischt, terwijl het vrije ornament slechts een nabootsing vordert van aan de natuur ontleende vormen.’ In deze beide uitspraken is de idee vast- | |
[pagina 389]
| |
gelegd, dat ornament niet alleen kan, maar ook moet wezen een lijnen-combinatie die in haar bouw en samenstelling verband houdt met het geörneerde voorwerp.
fig. 3. kussen, versierd met witte banden, van mej. lina, borduurster van het atelier voor decoratieve kunst ‘het huis’, te amsterdam.
Om dit goed te begrijpen, moet men er aan denken dat elk ding tweeërlei bouw heeftGa naar voetnoot*). - De materieele bouw of makelij, en de geestelijke bouw of vorm en vorm-struktuur. Dit blijkt duidelijk, als men denkt aan de velerlei vormen die een toga, overkleed of mantel hebben kan, terwijl zij toch alle op dezelfde manier kunnen zijn gemaakt. - Ook kan men, om een ander voorbeeld te nemen, denken aan zeven vrouwerokken, elk van zeven banen, dus op dezelfde wijze, gemaakt of gebouwd. - Toch kunnen die rokken een zeer verschillenden snit vertoonen, dus verschillend zijn gevormd, ook al zijn zij gemaakt voor dezelfde draagster. Die bouw of makelij noem ik den materieelen faktor, - den vorm en de vorm-verschillen en -eigenaardigheden noem ik den geestelijken faktor. Ik zal er op deze plaats niet op in gaan, te bespreken in welke verhoudingen de geest, of het beredeneerd begrip, en het gevoel of het onberedeneerd begrip, daarbij weer tot elkander kunnen staan. Het zij voldoende er op te wijzen dat het innig verband van deze beide soorten van bouw door het ornament kan worden uitgesproken op een wijze, die het gevoel verstaat. En dit uitspreken of uitdrukken van dat verband kan gebeuren door het ornament te laten voortgroeien èn uit de manier waarop het geörneerde ding gemaakt is, èn uit den vorm of de vormen die het heeft, a.g. waaruit het, in geestelijken zin, bestaat.
fig. 4. gordijn, gemaakt door mej. lina, borduurster van het atelier ‘het huis’ te amsterdam.
Hoe die groei uit het maaksel ontstaan kan is reeds gezegd. - En uit den vorm kan zij voortkomen door een - (al of niet langs geometrischen weg verkregen) - indeeling in meetkunstig-met-den-hoofdvorm-verwante afdeelingen, die dan den grondslag vormen voor de modulatiën van het constructieve ornament. Het aan de samenstellende elementen op deze wijze ontbloeide, geometrisch ornament, kan voorts op eveneens volkomen natuurlijke | |
[pagina 390]
| |
manier door gedachten-associatie vergroeien met het herinneringsbeeld van de eene of andere natuurvorm. Zoo kan, bij het gemoduleerde steken-rhythme van den naad, de gedachte aan twee door elkaar gewonden plantenstengels met blaadjes of bloempjes worden opgewekt. Of aan een reeks insecten die elkaar bij de pootjes vasthouden. e.d.g. - Door dit koppelen van voorstellingen, dit invoegen van een ‘motief,’ dat de uitdrukking der gedachte ondersteunt of versterkt, krijgt het werk alweer een rijker geestelijken inhoud, die echter (het is reeds gezegd) aan den verfijnden smaak al spoedig het gevoel van een zeker ‘des Guten zu viel’ kan geven en den indruk maken van aanstellerigheid of poenigheid
fig. 5. versierd kindermanteltje, van het atelier ‘m. verweij’ te amsterdam.
En deze indruk wordt zeer stellig gewekt wanneer daar een tekort is aan beheerschingskracht, die haar middel vindt in het styleeren, - d.w.z. tot stijl, tot eenheid of harmonie met het voorwerp brengen van de ter versiering aangebrachte vormen.
fig. 6. versierde zoomstiksels door de dames van reesema en nierstrasz te oosterbeek.
De gevoelige werker doet dit alweer vanzelf. In hem leeft het rhythme en het begrip van den arbeid te sterk, dan dat hij zich zal laten verlokken, daarvan terwille van een kinderlijk of kinderachtig nabootsingsverlangen af te wijken. Hij brengt de gedachtebeelden, die zijn borduring hem ingeeft, in strenge overeenstemming met de wijze waarop zij worden gemaakt, en met de vormen, het materiaal, den bouw en de verhoudingen van het versierde ding. Het vormgevend motief kan bovendien, naast of behalve het samengevat begrip der makelij en van den vorm, - en van het verband tusschen deze beide, - ook een of ander denkbeeld tot uitdrukking brengen, dat, los van de materieele en geestelijke struktuur van het voorwerp, verband houdt met zijn beteekenis of zijn gebruik. Zoo kan, om een voorbeeld te noemen, de priesterlijke stola voorstellingen bevatten, die in hun decoratief effect de vrije of puur uitbeeldende kunst naderen, omdat bij zulk een gewaad de symbolische beteekenis van meer gewicht dan de verzinnelijking der makelij geacht moet worden. En eindelijk is het, ook uit aesthetisch oogpunt, bestaanbaar, op een stoelrug, een sofakussen e.d.g. een monogram, een familiewapen of een symbolische voorstelling te borduren, mits daarbij het harmonisch vormverband tusschen zulk een afbeelding en het voorwerp benevens het effekt bepalend karakter van de gebruikte techniek geen schade lijden. Over de kleuren is thans nog niets gezegd, | |
[pagina 391]
| |
niet omdat zij als onbelangrijke bijkomstigheid kunnen genegeerd worden - (want een mooi borduursel kan, in andere kleuren uitgevoerd, buitengewoon leelijk zijn) - maar omdat een praatje ‘in's Graue hinein’ zonder voorbeelden weinig doel zou treffen.
fig. 8. nachtzak, van de dames van reesema en nierstrasz, te oosterbeek.
* * *
Van de naadborduring zijn in fig. 1 en 2 een paar zeer goede voorbeelden gereproduceerd en vervaardigd door de dames Van Reesema en Nierstrasz te Oosterbeek. Er is kans, dat deze of gene dit werk toch wat àl te eenvoudig zal noemen, en ik wil er daarom bij vermelden, dat genoemde dames ook wel van soepeler vormgeving en meer verfijnde techniek gebruik maken, al laat ik daarvan heden niets zien. Doch ook dit werk is reeds zeer bijzonder - bijzonder juist om dien eenvoud, die absolute oprechtheid welke alle effektbejag schuwt en in echtheid en degelijkheid zijn eenige kracht zoekt... en vindt. No. 1 is een witte katoenen sprei van dweilenstof. Van dweilenstof? Waarom? Omdat in dit simpel fabrikaat nog die pure waarheidszin is bewaard gebleven, die bij het onechte en gemaniereerde schoonheidsbejag van het moderne commercialisme slechts nu en dan per toeval het leven redt. De breedte of liever de smalte van het weefsel maakte het noodig, drie banen aan elkander te zetten en de groenzijden steken, waarmee dit gedaan is, zijn in den vorm van twee elkaar kruisende zigzaglijnen, te gelijk hoofdmotier en uitgangspunt van de ornamentatie geworden. De grenzen of kanten der banen zijn gemarkeerd door aan weerszijden van dien naad een donkerder (geel) gekleurden draad in den weefsteek door de lap te halen. Daarnaast weer de enkele zigzag, nu alleen als sierlijn gebruikt; en vervolgens nog een meer vage lijn geel, thans gevormd door een borduurdraad schroefsgewijs om een scheringbundel heen te leggen, zoodat die wit-en-geel geringeld lijkt. In no. 2 (weer een sprei), hetzelfde beginsel van naadversiering, doch hier met een extra charme door de manier, waarop daarbij van de eigenaardigheden van het weefsel is partij getrokken, waardoor het geheele borduursel er als het ware bovenop ligt, en er aan den achterkant niets van te zien is. Men kan overigens zóó gemakkelijk het beloop der draden volgen, dat alle toelichting overbodig is.
fig. 7. versierde zoomstiksels, door de dames van reesema en nierstrasz, te oosterbeek.
‘Maar is dat nu borduren?’ Ja, waarde dame, maar van een soort die te royaal, te frisch voor de handen uwer handwerkjes-makende-theetantes is.’ Wat blief? - Wat uw tantes maken toch veel aardiger borduurwerk?’ ‘Niet over te praten met u. - Tijdschrift dicht doen en “La prière d'une vierge” op de piano spelen.’ Nu heeft men wel zoo nu en dan tegen deze borduursters gezegd: ‘Maar waarom kijkt gij niet wat meer naar de natuur?’ bedoelende dat het ‘toch vroolijker staan’ zou, als er wat meer ‘van die gestileerde blaadjes | |
[pagina 392]
| |
fig. 9. versierd kussen (voorkant), door mevr. j.a. hana-heintges, te amsterdam.
en zoo’ in aangebracht werden. Maar die dat bedoelt, moet liever tegen haar zeggen: ‘Bekijk de natuur nu eens wat minder serieus’, want het is juist door die strak volgehouden, ernstige, zelfs microscopische studies naar planten en dieren, dat zij er toe gekomen zijn, haar werk zoo logisch en redegevend als een blad, bloem of vlinder gebouwd is, in elkaar te zetten. Laat mij echter heel zachtjes iets tegen u zeggen: - Oppervlakkige en ook gestileerde namaak - (die al evengoed oppervlakkig kan zijn) - Japansche lijnenzwier en Renaissance vormenweelde, zijn als even zoovele ezelsbruggetjes naar het rijk der schoonheid te beschouwen. Zij zijn zoo zonder eenige moeite te apprecieeren door een iegelijk, die niet van top tot teen tot de onontwikkelden behoort. Zooals ook een kind het mooie van een bloem geniet, zonder nadenken over of inzicht in die pracht van bouw en ornamentale doelmatigheid, die aan den volgroeiden beschouwer zulk een groot genot verschaft. Maar wie bij wijze van spreken één centimeter diep door de oppervlakte ziet, voelt een glimp van deernis voor de gemakzuchtigen en de tragen van geest, die de domme kleurenglorie van een Perzisch tapijt of van een Javaansche sarong verkiezen boven de eigennatuurlijkheid der hier besproken borduringen. Eenige goede voorbeelden van randversieringen vindt ge in de afbeeldingen 3, 4, 5, 6 en 7. Het kussen, no. 3, is gemaakt door mej. Lina, borduurster van de firma ‘Het Huis’ te Amsterdam. (Mejuffrouw Lina werkt in alle genres; ze maakt ook dingen, die zelfs de piano-dame ‘beelderig’ zou vinden, en die ik niet leelijk noem). Dit voorbeeld vormt een overgangstype van naad- tot rand borduursel. Men ziet terstond hoe het gemaakt is. Breede witte banden zijn op het groene liberty-linnen genaaid, en met een wollen steek zijn die naden geaccentueerd. Dit werk is minder echt en waar, dan de spreien van straks, omdat het eigenlijke naaisel verborgen is, en de versiering de naden alleen duidelijk doet spreken. Een tweede voorbeeld van randversiering, door dezelfde borduurster, vindt gij in het gordijn, no. 4. Een vlechting van witte en groene veterbanden op en door een fond van bruin liberty-linnen, aangevuld door naaldwerk in witte en groene wol, en van onderen eindigend in een geknoopte witte franje van dikke wollen draden. En als laatste en beste in dit genre toon ik u in fig. 5 een kindermanteltje van de firma M. Verwey te Amsterdam. Of dit manteltje als kleedingstuk bij alle bewegingen evengoed voldoen zal, weet ik niet, maar de opgave, versierde-randen te maken, is hierbij in elk geval op zeer logische en artistieke wijze opgelost. De kraag-versiering is vooral goed om de manier, waarop zij uitstraalt van | |
[pagina 393]
| |
den hals, en om de speelsch harmonische en juiste verdeeling van licht en donker. Het is gemaakt van blauw laken, en uit de hand geborduurd met bruine en witte zijde. De bruine kettingsteek had ook even goed machinaal kunnen uitgevoerd zijn, waardoor dit voorbeeld tevens te beschouwen is als een aanwijzing voor artistiek gebruik van de borduur-machine. - Eén voorbehoud. - Bij nauwkeurige beschouwing ziet men dat een paar lijnen van de kraagversiering in den voorkant doodloopen. Dit is een zwakheid, die vermeden had moeten worden. De figuren 6 en 7, een paar sierlijke zoomstiksels, van de dames Van Reesema en Nierstrasz, spreken voor zichzelf.
Thans drie voorbeelden, waarbij in geometrische orneering het begrip van bouw en functie is uitgedrukt. Het eerst weer een werkstuk van de dames Van Reesema en Nierstrasz. Een nachtzak (no 8) gemaakt van grof linnen, en versierd door er eenige draden uit te halen en daarvoor in de plaats drie zijden koorden in te vlechten, welke aldus, door de idee van omvatting duidelijk te doen spreken, de functie verduidelijken. Eenvoudiger kan het niet, maar het is heel wat mooier, dan er in onbeholpen sierletters ‘slaap wel’ of ‘rust zacht’ op te ‘merken’. Figuren 9 en 10 zijn voor- en achterkant van een kussen, gemaakt van een groene, grof-linnen vierkante lap, die overhoeks om het paarse voering- of onderkussen is geslagen, en van achteren met een siersteek in lichtgroene zijde dichtgenaaid. De strooken van uithaalwerk vormen een ornamentatie van omvattende banden, die elkaar op de kanten kruisen en
fig. 10. versierd kussen (achterkant), door mevr. j.a. hana-heintges, te amsterdam.
de idee van bijeenhouden tot uitdrukking brengen. Bij deze versiering is geen sprake geweest van een ‘ontwerp’, in den zin van teekening, van te voren pasklaar gemaakt op papier. In die ontwerperij blijft, - hoeveel aardigs en moois wij er ook aan te danken hebben, toch altijd nog veel onzuivers, als gevolg van de onwezenlijkheid van zulke teekeningen. Het gaat boven het menschelijk voorstellingsvermogen, om van het hanteeren van papier, potlood en penseel dezelfde vormgevende indrukken te krijgen als van het werken met geweven stof, naald en draad. De maakster van dat kussen b.v. bedenkt haar werk altijd met behulp van het materiaal zelf, en nooit door met geheel andere ingredienten, die goed beschouwd met de zaak niets te maken hebben, een vormcombinatie samen te stellen, waaraan zij dan bij het echte werk zou gebonden zijn. Ook Mejuffrouw Verwey deelde mij mede, dat ze van de ontwerperij waar zij een tijdlang heel veel in gezien had hoe langer hoe meer terug kwam, en tot het inzicht | |
[pagina 394]
| |
gekomen te zijn, dat eenvoud en bescheidenheid wel in de meeste gevallen als hoofddeugden van het ornament moeten beschouwd worden.
fig. 11. boodschappenzak, gemaakt op het atelier m. verwey, te amsterdam.
Zij zeide o.a.: ‘De meisjes en moeders, die dit eenvoudige werk begrijpen, hebben niet veel geschoolde fantasie noodig om zulke versieringen met kleine variaties in kleur en teekening, doelmatig en degelijk toe te passen’. En daar moet het heen, want het is, wel beschouwd, al te mal, het heel gewone werk dat hier besproken wordt, als iets bijzonders te laten zien. Zóó moet en kan het... over hoeveel jaar? door iedere vrouw begrepen en gedaan worden. Volkskunst? ‘Vor dieser Trennung’ (van ontwerper en uitvoerder) ‘waren auch unsere Aeltermütter zwar keine Mitglieder der Akademie der schönen Künste, noch Album-sammlerinnen noch hörten sie ästhetische Vorträge, aber sie wussten sich selber Rath, handelte sich's um die Zeichnung zu einer Stickerei. Hier sitzt der Knoten’.Ga naar voetnoot*) De werk- of boodschappenzak van afb. 11, is bij mej. Verwey vervaardigd, en gemaakt van grijs linnen, versierd met blauw veterband, dat met oranje zijde in zig-zag-steek is opgehecht. De zak heeft van onderen geen naad, aan de zijkanten natuurlijk wel. Men ziet hoe eenvoudig ook hier de versiering weer is aangebracht. Hier is de rhythmiek van den arbeid gegeven in dubbelen zin; - als vastlegging van de regelmatige handbeweging fungeert het stiksel van de blauwe bandjes, en deze bandjes zelf verduidelijken en vergemakkelijken door hun aanwezigheid en door hun regelmatige en juiste plaatsing den arbeid dien het voorwerp te verrichten heeft. De blokjes op de kruispunten dezer bandjes zeggen ons, dat de borduurster die ze hechtte, hier even werd opgehouden, - het naaldeprik-geduikel is daar ook even gevarieerd en de platte steken zijn tot met beslistheid hun plaats kiezende, en hun positie begrijpende vierkantjes saamgedrongen, terwijl de blokjes daaromheen getuigen van een zichvermeien der borduurster in deze wisseling-van-werk, ook rust genoemd, daarmee tevens de rust- en uitgangspunten scheppend, welke hier door de houvast-zoekende aandacht worden gevraagd. Zoo dekken functie, makelij en techniek elkaar volkomen, en het consequentie-vragend verstand voelt zich bevredigd door de wijze waarop de sierende bandjes van boven aan de ringen geknoopt zijn, die dienen om den zak aan te dragen en hem dicht te halen, terwijl diezelfde bandjes, gekruist door soortgelijke, van onderen de plaats van het zwaarste werk markeeren en versterken. Mooi, zegt gij, dat sluit als een bus, maar dan een bus waar de zwier en de chic toch blijkbaar buiten blijven. En gelijk hebt gij. En ik noem het gelukkig. Daarom zal ik uw opmerking nog eens extra aandikken | |
[pagina 395]
| |
met een woord van Berlage: ‘Het ontstaan van vele werken van architektuur en gebruikskunst zonder of met zeer geringe versiering, bewijst slechts dat een nieuwe periode van zakelijk werken is ingeluid. Het is slechts de schrille reactie tegen de volstrekte ondoordachtheid van de versiering in een vervlogen tijdperk.’Ga naar voetnoot*) Het land is pas geploegd, en het zijn de eerste groeiseltjes die nu naar boven komen. Daar zijn er echter bij, die al zeer spoedig bloeien; en de borduurkunst is er daar een van. De drie volgende voorbeelden kunnen ook reeds als verder ontplooide bloesem beschouwd worden.
fig. 12. ‘smyrna’-borduurwerk van mej. lina, borduurster van het atelier van dec. kunst ‘het huis’, te amsterdam.
Afb. 12 is een z.g. ‘Smyrna’-borduursel voor een voetenbankje, en staat hier als voorbeeld van het logisch gebouwde meetkunstig ornament. De kleuren, geel, groen, grijs en blauw, ze harmonieeren uitstekend. In den afsluitrand domineert de zwaarste kleur, in het midden de lichtste. Door de richtingen van het weefsel in de hoofdlijnen van het ornament vast te houden, en geen andere richtingen te gebruiken, dan die welke de weefseldraden onder gelijke hoeken kruisen, is te gelijk eenvoud van samenstelling en zuiverheid van stijl verkregen. De motieven-vorming en kleurverdeeling werken hier sterk toe mee. Zie bijv. het zigzags- of naadsgewijze ineengrijpen van licht en donker langs den kant, verder het gezamenlijk uitgroeien der hoofdmotieven uit het midden, waardoor het geheel zoo'n aspekt van prettige stevigte krijgt. Het is goed werk, en het is mooi. Toch moet gij niet denken dat men, door op deze manier te werken, zich vanzelf boven de ‘would be’ styleerders of zelfs boven de ‘krullenmakers’ verheft. Het is arbeiden in een bepaalden geest, maar niet zich verheffen tot een bepaalde hoogte, al maakt het geometrisch begrepen orneeren een stijging naar grooter hoogte mogelijk. Het kraagje, fig. 13, van het atelier - Verwey, een voorbeeld van meetkunstig ornament gecombineerd met natuurmotief en uitgevoerd met gele zijde op builgaas, is jammer genoeg, lang niet zoo goed of zoo zuiver van opvatting. Het allereerste wat ons hindert, is dat het ornament niet zooals bij het manteltje, uitstraalt van den hals, maar van den onderkant van het kraagje naar boven groeit. En om voorts maar meteen met alle ongerechtigheden der compositie af te rekenen, zoodat wij met een gerust geweten het mooie dat dan nog ruimschoots overblijft, apprecieeren kunnen, willen wij er in de eerste plaats op letten dat het vervagingsmotiefje, | |
[pagina 396]
| |
de beurtelings korte en lange steek, tegen den inderdaad anders wat te krachtig sprekenden breeden buitencontoer gezet, hier in dezen vorm toch niet bestaanbaar is, omdat het onwaar en onaesthetisch aandoet, daarop onmiddellijk weer een vrij zware lijn te zien volgen. - Het zigzagje, aan één kant door die lijn begrensd, is overigens op zich zelf uitstekend op zijn plaats, en hier met juist overleg tusschen twee lijnen gezet, waardoor het zijn eigen gebied krijgt en het harmonie-hiaat tusschen zigzag en bogenrij minder onlogisch aandoet. Maar dat dit randje na een half sierlijken ommezwaai versmoort, en dat nog wel juist bij de keel der draagster, tegen de halslijn, doet pijnlijk aan.... De bogenreeks, met het teer daaruit oprankend stijgings-motiefje, en de zwevende bloempjes daartusschen, vormen samen een subtiel geheel. Daarna weer een harde lijn, die de verzwevende aandacht een onzachten tik geeft, als wil ze zeggen: let op, hier begint het hoofd.
fig. 13. kraagversiering van het atelier: ‘m. verwey’, te amsterdam.
Is dus de compositie zoo'n beetje gehouden in den lappen-deken-stijl, toch komen de fijnheden, hier aangewezen, bijzonder goed tot hun recht door het nobel effekt van de gele zijde op het als een fijn-grijze fond fungeerende gaas. De techniek is overal van een luchtige onberispelijkheid, en de groei- en bloeimotiefjes, toevallig precies overeenkomend met het superieure borduurseltje van Mevr. Dijsselhof, dat straks besproken wordt, zijn tegelijk van den grootsten eenvoud en van den teersten zwier. Wat nú volgt is weer zeer bijzonder. Het is aan de beurt, omdat hierin de geometrische bouw nog maar éven te bespeuren is, en de met groote gevoeligheid gestileerde natuur-imitatie hier onze rustig-beschouwende aandacht vraagt.Ga naar voetnoot*) Ik bedoel afb. 14, een leeswijzer, voor dit doel welwillend afgestaan door de eigenares, Freule J. de Bosch Kemper, met toestemming van de borduurster, Mevrouw W. Dijsselhof Keuchenius. Een heideplantje op een lint. Met welk een groote teederte en subtiele gratie is dat plantje weergegeven. Men kan zich bijna verbeelden, die zwevend oprankende stengeltjes heel zacht te zien bewegen. Het is een liedje van bescheidene levensvreugde, een wijsje van de hei, heel even gerhythmeerd. Men moet het met voorzichtig ingehouden aandacht bekijken van beneden naar omhoog en in het midden even verpoozen, waar de takjes en bloempjes zich tot een hartvorm voegen en waaruit dat fijne leven als met nieuwen lust omhoog rijst.... Als het, naast dit zoo puur-teere schoonheidsbewegen, niet een weinig ruw zou lijken, had ik met graagte hierbij een diagram gegeven (dat door de maakster misschien niet eens gebruikt is), om de zoo nobel en harmonisch gemoduleerde, en tegelijk weer zoo bijna zuiver-naturalistische massaverdeeling te releveeren. Het is met zorgvuldig gewerkte en toch als van zelve gegroeide platte steekjes in bruin, lichtgroen en licht-wijnrood op donkerpaarsen fond gespreid. Kijk er naar met een klein beetje van de haast verheven | |
[pagina 397]
| |
liefde voor de natuur die uit dit borduurseltje spreekt. Het bevat meer teere en toch sterke kunstzin dan menig brallend monument of beroemd schilderij. Ook op het gebied van het streng-gestileerde ornament heeft deze artieste veel zeer ernstige pogingen gedaan, maar al haar werk spreekt en getuigt van datzelfde zich-vermeien in het fijn-uitgewerkte détail. Gedragen door een zeer gecultiveerden smaak en gedistingeerde kleurenkeus, geeft dit haar kunst, ook waar die tekortkomingen heeft, toch altijd een sterk-sympathieken kant. Wij denken aan het bekende kamerscherm met de vergulde lijstjes, den waaier met de versjes enz. Men kan een stuk werk van haar soms urenlang bezien, en toch altijd weer nieuwe schoon en fijnheden ontdekken, ja, alleen door het na te werken, zou men zoo'n borduursel ten volle kunnen waardeeren. Het doet mij leed niet in staat te zijn hier ook nog een voorbeeld te laten zien van de in het begin van dit opstel omschreven vergroeiing van de uit het voorwerp afgeleide harmonische lijnstructuur met eene of andere voorstelling, die verband houdt met doel en gebruik. Ik heb mijn best gedaan, om een in dezen trant versierden handwerkzak van mevrouw Derkinderen - Besier hier afgebeeld te krijgen; hij had, om zijn uitnemende kwaliteiten, voor dit doel zoo goed kunnen dienen. En goede voorbeelden zijn nog zeldzaam.
fig. 14. leeswijzer, door mevr. w. dijsselhof-keuchenius, te haarlem.
Wat er nu voor in de plaats komt, fig. 15, kan niet dienen als remplaçant. Het is een wel typisch, maar lang niet het beste produkt der kunst van mevrouw van Hoytema, die in al haar werk zeer sterk den invloed van den bekenden teekenaar van dien naam vertoont Die paddestoelen kunnen moeilijk een versiering van het kussen worden genoemd. Het ding zou beter en natuurlijker zijn, als ze er niet op stonden. Verband tusschen gebruik, vorm of wat dan ook en borduring, bestaat hier niet. Toch heeft dit werk zijn waarde en kan m.i. als medebouwende faktor van het moderne stijlgeheel niet worden gemist. Van techniek is het breed, vlot en krachtig. De stoere zwier en de suggestieve raakheid van de veel door haar gebruikte, en in Japanschen trant gedane dierfiguren werken in hooge mate decoratief. Het materiaal is, wat kleurwerking en technisch effekt betreft, meestal op z'n voordeeligst aangewend. Het is daarom jammer dat deze artieste | |
[pagina 398]
| |
haar naald te rusten (en te roesten?) heeft gelegd. Wie haar werk op tentoonstellingen heeft gezien, behield dien sterken indruk van frissche sponaneïteit, die hem ook nu nog in staat stelt, het zich tot in kleur- en vormdetail weer voor den geest te halen.
fig. 15. rugkussen voor een leunstoel, met paddestoelen versierd, door mevr. van hoytema.
Vuur- en kamer-schermen, stoelruggen enz. door den teekenaar van Hoytema met even vlot gedane en technisch-welbegrepen als ornamenteel-onbekookte snijfiguren in het houtwerk, omlijst en aangevuld, doen denken aan een half ruwen maar sympathieken jongen, die in zorgeloos gedartel in uw welverzorgden tuin de grasranden vertrapt, om daarna met aardkluiten aan de schoenen en een los, doch met lang niet alledaagschen smaak gegroepeerde bouquet in de hand, parmant weer binnen te stappen.
fig. 17. geborduurd kussen, ontworpen en uitgevoerd door mej. w. polenaar, leerlinge der dag-teeken en kunst-ambachtsschool voor meisjes, te amsterdam.
Aan mijne leerlingen zeg ik natuurlijk, dat men zoo niet werken moet; want dat is mijn schoolmeestersplicht. Maar op deze plaats kan ik gerustelijk vragen: Wat doet het er toe, of een enkele stoelrug eens wat verdecoratiefd wordt, als we daarmee zoo'n frissche lentewind van onbevangen natuurgenot naar binnen krijgen? Ja, als allen altijd zoo werkten, misschien dat ik dan anders sprak. Maar ik voel toch meer voor dit rijke meeleven met wat schoon en aantrekkelijk is, dan voor dat sloom vegeteerende gezeul met het vierkantje, het blaadje met het spiraaltje, of het helaas nog lang niet genoeg beruchte cirkelmotief! Kijk hier niet mal van op, en lees er niet uit, dat ik plotseling en met een onhandig gebaar, mijn oude liefde tracht af te schudden. Ik heb immers aangetoond, dat in soberte en strengheid vooral, het behoud onzer kunst en haar glorie naar buiten gelegen is. Dat uit 't sterkst beheerschte vormverband haar puurste leven groeit.... Maar het ìs nu eenmaal mogelijk, om uit een handvol veeren iets te maken dat wel wat op een vogel lijkt, en dit te plakken op een dameshoed. Het is nu eenmaal mogelijk om van wat lapjes en wat papier, op een wijze die er alle half-kijkers in doet loopen, planten en bloemen na te bootsen en daarmee te vullen een serre. Het is nu, - ja ook dàt is nu eenmaal mogelijk, om wat het diepst begrijpen en het gevoeligst overwegen aan vorm- en lijnenbloeisel der materie schiep, op apenmanier te verkarikaturen tot allerlei botte ploertigheden, die voor den half-garen ‘liefhebber’ als even- | |
[pagina 399]
| |
zooveel robuuste schoonheids-openbaringen gelden. Het is die geest- en benullooze modern-doenderij van zoovele... óók al ‘reform’ dragende en Maeterlinck lezende dames, wier kunstgevoel staat op schoonmaaksterspeil, en die, als het nog mode was, met eenzelfde Piet-Lut-tige vlijt een paar ‘snoezige’ kattekopjes op stramien-pantoffels ‘merken’ zouden,... het is die vitaliteit-looze schoonheids-vervunzing door het plebs van ons kunstleven welke mij soms wenschen doet, dat de menschelijke maag haar drievoudige capaciteit erlangen mochte, opdat er dan ook driemaal zooveel snert- en hutspotkooksters noodig waren.
fig. 16. studie-teekening met ontwerp van een geborduurd kussen, van mej. w. polenaar, te amsterdam.
Het is die absoluut merglooze nieuwigheden-verafgoderij, die zich met intens-dégoûtante gretigheid werpt op de ‘moderne’ étalages van borduur- en vooral van behangers-winkels, welke vol liggen met dat teenenverkrampend gemachinaal, waarmee het, zelfs het heiligste verindustrieelende commercialisme, elk huisgezin dat niet van grootmoeder tot zuigeling weerbaar is, in aestetischen zin vergiftigt en verpest. Hoor wederom naar Walter Crane; die heeft z'n tijd en z'n luidjes gekend. Toen de allereerste teekenen van herlevend schoonheids- en waarheids-besef naar de oppervlakte rezen, heeft hij deze tot op de letter vervulde profetie gesproken: ‘Veronderstel, dat er door ernstige kunstenaars of ambachtslieden goede voortbreng- | |
[pagina 400]
| |
selen van gebruikskunst werden gemaakt; dadelijk zou er een vraag komen naar die zaken, als afwisseling van de eentonige monsterlijkheden en den pretentieusen overdaad van den heerschenden smaak, - en het commercialisme zou er zich mee gaan bemoeien. Het zou kunst-huisraad en kunst-stoffen gaan fabriceeren, de ontwerpers gaan bestelen en hunne modellen toepassen voor dingen waar zij niet toe dienen, de markt dan weer over stroomende met wonderlijke travesties en gemartelde misbaksels van slecht gedigereerde vormen, zoodat ten slotte de mindere waar van den goedkoopen winkel nog zou te verkiezen zijn boven dit ontuig.’ ‘Een worghen salder aengaen,
End' een eeuwigh ghesmoock.’
Hier denkt gij ook aan Van Deyssels vloek: ‘Weet gij waarom men voor superieure litteratuur den grootsten lof over heeft en voor iets, dat schijnbaar maar niet werkelijk superieure litteratuur is, nu niet een weinig minder lof maar de felste blaam? - Omdat dit vervalsching is van hetgeen ons het dierbaarst is!’...
* * *
La vertu suprême c'est de savoir que faire. (Maeterlinck). - Wat staat òns nu te doen? De hel tenietdoen, die ons nog omgeeft. - Maar hoe? Om het antwoord op die vraag te kunnen overwegen, willen we van de ontwikkelingslijn der tegenwoordige kunst-evolutie de richting zoeken, om daaruit af te leiden naar welke beloften en eischen der toekomst zij henenwijst. Op ééne waarneming kunnen wij ons reeds bij voorbaat prepareeren, - namelijk op deze, - dat de jonge kunst van nu, niet naar den vorm, maar naar haar innigst wezen, de nazaat zijnde van de groote perioden die haar zijn voorgegaan, in den groei van haar jeugd alle ontwikkelings-phasen vertoonen moet, en zal, die tezamen een chronologisch gegradueerden afschijn vormen van de kunstbegrippen van vroeger tijden. Een afschijn zelfs van de tijden der voor-historische kunsten, - omdat alles wat leeft en groeit en baart, in telkens saamgedrongener vorm den ontwikkelingsgang van het gansche voorgeslacht herhaalt. Dezelfde waarheid welke Darwin ons heeft geleerd aangaande het rijk der dieren, geldt hier voor het rijk der schoonheid.
Richten wij thans onze aandacht naar het als zoodanig kenbaar begin-stadium der kunst van nu, dan hebben wij niet ver achter ons te zien. Dat zelfde: maar hoe? dat ons nu nog bezighoudt, heeft men dertig jaar geleden reeds gevraagd, en toen redding gezocht bij den schilder, die immers het monopolie van de schoonheid had en daarmee tevens voor de eervolle taak was aangewezen, ‘de kunst weer met het aanbacht te verbinden.’ Dat zou dan met elkaar kunst-ambacht worden. Men stichtte ‘teeken’scholen, en men werkte daar naar ‘het antiek.’ Men bestudeerde ‘de vijf bouworden’ men teekende oogen, neuzen, ooren, monden, volledige beelden en, - als men het zoover als tot architect of zoo iets wou brengen, zelfs naakt-model. Is dat zoo mal? - De mensch is van nature geneigd, zichzelven als de bron van alle kennis te beschouwen, en als hij aan 't exploiteeren gaat, begint hij van buiten. Dat ìs menschelijk. En het was goed, omdat het tenminste een aanpak was. Die vasthoudt wint. Dit stadium lijkt mij het best te omschrijven als: oppervlakkigheid van den eersten graad. Het tweede stadium, - de oppervlakkigheid van den tweeden graad. Oude, - (meest renaissance) - kunstvoorwerpen werden nagemaakt. De daarop aangebrachte siervormen, die men voor onberispelijk hield werden verhanseld, en bij wijze van kunst-saus aan de moderne architektuur en ‘kunst’-nijverheid ponds-pondsgewijze toebedeeld. Het is dit geknoei waar (zie pag. 1) Walter Crane over klaagt, - en waar tot voor een jaar of tien alle, en thans nog een deel onzer kunstnijverheidsscholen met hart en ziel het voorbeeld toegeven. En thans - heeft bijna overal natuurstudie de plaats der overgeleverde en afgeleefde | |
[pagina 401]
| |
vormen ingenomen, met dit gevolg,.... dat alles wat los en vast is, wordt beplakt en bestreken, bespijkerd en bedrukt met heel en half ‘gestileerde’ planten met en zonder wortel, dieren met huid en haar, menschen met en zonder chemise, landschappen met ‘bosch en beemd’.Ga naar voetnoot*) Daarnaast wordt nog altijd aan de minutieuse studie der oude vormen, - niet om hun innerlijken zin, want wie zal dien verstaan? - maar om hun uiterlijke schijn, en aan nog heel veel andere onnoozelheden een zeer belangrijk deel van den tijd verdaan. Gij kent het spook dat Holland regeert, het spook der ‘algemeene ontwikkeling!’ - dat nu reeds zoo ontelbaar velen met futlooze lamlendigheid geslagen heeft. Het is de oppervlakkigheid van den derden graad. Een kweeken van ‘ontwerpers’ van papieren kunst, een ‘voorbereiden’ van halfwijze beunhazen, die van de vakken, welke zij zullen komen te verkrachten, zelfs geen flauwe notie hebben. Toch gaan wij reeds over in het vierde stadium - de zich ontwikkelende kunst laat als een uitbottende knop een voor een haar hulsels vallen. De beletselen die haar vollen wasdom in den weg staan, worden stuksgewijze door den arbeid onzer voormannen omvergehaald. Wij denken hier ook met dankbaarheid aan Derkinderen's klemmende ‘Gids’-betoogen tot verbetering van de wanverhoudingen aan de hoogste inrichting van kunst-onderwijs in ons land. Nu thans die kunstenaar aan het hoofd der Rijks-academie staat, kunnen wij - wie weet? wellicht ook den tijd tegemoet zien, dat zelfs de daar tot heden zeker niet te hooggeschatte borduurkunst in de daar bestaande en nog te scheppen ontwikkelings-mogelijkheden zal mogen deelen. Het groot contingent aan vrouwelijke leerlingen, dat er immer haar leiding zoekt, is voor deze hoopvolle gedachte een niet te onderschatten houvast. Doch laat ons niet vooruit loopen op hetgeen de oppervlakkigheid van den vierden graad, zooals zij daar is, ons nog waar te nemen en te overwegen geeft. En waar bestaat zij in? In het maken van papieren kunst nog altijd, doch thans ‘zooveel mogelijk gesteund door, voorzoover de omstandigheden dit toelaten, ook aanraking te zoeken met de praktijk.’ Klinkt dat niet voorzichtig? Ja, ‘zachtjes-aan, dan breekt het lijntje niet.’ Maar het wordt dan tenminste gedaan. Ik heb om hier de resultaten van te toonen, aan verschillende scholen, die op het stuk van borduurkunst wel eenige reputatie hebben het verzoek gericht, mij enkele der beste werkstukken van de leerlingen, ter reproduktie af te staan. Hoe welwillend ook gezindGa naar voetnoot*) heeft men mij geen voorbeelden kunnen zenden, die ik gebruiken kon, zoodat ik mij ten deze moet beperken. Afb. 16 is een studieteekening van eene mijner leerlingen, die voor verschillende lezers geen vreemde kan wezen, mejuffrouw W. Polenaar te Amsterdam. Duidelijk blijkt hoe hier het natuurmotief, de vlinder, - eerst als vormstudie en daarna met het oog op verschillende technieken is ‘gestileerd.’ En voorts, hoe dit motiefje, nadat het zich aldus met den geest der gebruikster vereenzelvigd had, in de eerste plaats verwerkt is tot eenige dessins voor schutblaadjes. De teekenares heeft namelijk de boekversiering als speciale studie gekozen, waarvoor op de school,Ga naar voetnoot†) waar zij haar leiding zocht, ook ruimschoots gelegenheid is, door de lessen in boekbinden en lithografeeren. Echter niet om deze boekversieringen doch om het borduur-ontwerp in den rechter-benedenhoek, werd deze teekening gereproduceerd. De voorstudieën in vorm en techniek, waarvan de teekening er een deel bevat, waren noodig, - om bij het systematisch indeelen van het kussenoppervlak, de lijnen-complicaties zóó te voegen dat het gebruikte motief daaruit op natuurlijke wijze kon voortgroeien. Op natuurlijke wijze, niet in den zin van strookend met den natuur-vorm, althans | |
[pagina 402]
| |
niet in dien zin in de eerste plaats, maar wel in de eerste plaats bedoeld als strookend met den vorm en de natuurlijke vorm-verdeeling van het versierde ding; - en daarnaast, als gelijkwaardig vereischte, ook strookend met het door stof en techniek bepaalde vorm-karakter. De compositie is opgevat als rand-versiering, omdat deze het beste strookt met makelij en gebruik. Door de kleurverdeeling maakt het ornament den indruk van op te groeien uit den naad, en vervaagt naar het midden. De naad zelve is zoo bewerkt, dat deze een duidelijk sprekende afsluiting der ornamentatie vormt. En nu de vijfde oppervlakkigheid, hoe zal die zijn? - Zij zal zich, volgens de logische konsekwentie der geconstateerde ontwikkelings-richting, moeten kenmerken door een meer aan praktijk, en een minder aan schoolsche of bespiegelende studie. De werkzak-Verwey, de nachtzak-Reesema en Nierstrasz e.d.g. behooren daartoe. En noem ik dat nòg oppervlakkigheid? Waarom? Wanneer zullen we dan eindelijk inderdaad tot het diepere wezen der zaak doordringen? Gij voelt het relatieve van deze overwegingen: ‘Als je pas uit de Amstelstad kwam,
Dan zei je: ‘Wat is 't hier toch klein in Edam!’
Maar kwam je weer van Buiksloot,
Dan zei je: ‘Dat Edam is je wat groot.’
Zoo staan de enkelen, die zich het verst door alle oppervlakkigheid hebben heengeslagen, - vergeleken met de neuzen, ooren- en krullen-periode, - thans in het hart van een levende vakbeweging. Doch vergeleken met hetgeen komen zal, als de teekenen niet bedriegen, staan zij nog nauwelijks aan het begin, want: ‘Begrijpt men dezen tijd en al de tijden die er aan vooraf gingen, dan rijst zelfs de zekerheid dat de ontwikkeling van den komenden kunstvorm die van den vorigen in schoonheid zal overtreffen, omdat dan de ontwikkeling van den menschelijken geest een hoogere zal kunnen en moeten zijn.’Ga naar voetnoot*) Optimistisch? - Stout? - Bemoedigend! Het is deze overtuiging, die ondanks alle vuile tegenwerking van het alleen naar rijksdaalders vragende commercialisme, de waarachtige werkers van heden staande houdt. Het is die vaste verwachting, die ondanks alle soms onuitstaanbaar wordend bedil van de zich tot oordeelen bevoegd achtende buitenstaanders die naar ‘den vijfden poot van het schaap’ vragen, hun richting scherp houdt naar hun hooge doel. Het is dit onschokbaar vertrouwen op een toekomst, die goor winstbejag noch benullooze betweters kennen zal, - dat hen die zelve de hoop en het zaad der toekomst zijn, in staat stelt, te midden van de hen omringende en hen telkens verwondende levensontwijding van thans, - hun heilige taak vast te houden en hun moed hoog. En mede vooraan onder hen, die thans met zoo groote volharding streven naar dit ideaal, waarvan zij reeds een begin van verwezenlijking zien, - maar waarvan zij de volledige incarnatie nooit kennen zullen, staan de vrouwen die ik u heb genoemd, en de anderen van wie ik, omdat ik ze toch niet allen ken, niet trachten zal de namen te vermelden. De invloed der naaldkunst is, zooals in het vorige artikel werd aangetoond, altijd groot geweest, de waarde van den arbeid dezer vrouwen mag daarom niet worden onderschat. |
|