| |
| |
| |
james mc.neill whistler.
naar een buste door sir edgar boehm.
| |
| |
| |
Wat van Whistler te Rotterdam,
door Joh. de Meester.
Om den Rotterdamschen Kunstkring ben ik eens, in den nacht, beschimpt door de Rotterdamsche politie.
straatje. (lithografie).
Jan C., bijgenaamd De Vos, Frans Netscher en Willem Royaards hadden een grootsche gedachte gekregen. Royaards lei me de plannen uit. Hij woonde in de Aert - van - Nes-, ik in de Oldenbarneveltstraat, twee ‘dier rechtlijnige nieuwe straten,’ die Van Groeningen tot welsprekendheid voerden op de eerste bladzij van Martha de Bruin. Nu was Royaards er welsprekend. Vier, vijf-, zesmaal voltooiden we, in de nachtelijke stilte, die te Rotterdam zoo balsemend valt over dagelijksche herrie, een slenter om den wiskunstigzekeren vierhoek van de twee genoemde straten met twee nauwer verbindingswegen. Royaards was nog in den goeden Noodlot's- en Lotos'-tijd. Maar de stem, die later het land door zou klinken met Saïdjah en de Kruissprook, was reeds dermate ontwikkeld, dat er plotseling een agent op ons afschoot en barsch met veel vreeselijks dreigde, daar hij onze ruzie ontaard vond in een nachtelijk burengerucht. Dat we vreedzaam liepen te praten over schoone stichtingsplannen, wilde de domme man niet gelooven.
Grootsch was werkelijk het plan! Théophile de Bock, bohémien en goedhartig, had tegenover het lange-jasserig Pulchri een Haagschen Kunstkring gesticht, voor de jongeren in hun werkpakjes; waarom zou men nu niet ook een Rotterdamschen Kunstkring maken? Wat wilde zeggen: een club, societeit, als in Den Haag boven de Passage. Ook Rotterdam had immers een passage, nog triester dan die, waar De Bock in beland was, en eveneens met lokalen te huur. Het domicilie was dus gevonden. Maar pour faire une omelette, il faut des oeufs. Hier had men de pan, maar de eiers ontbraken. Zoo talrijk als kunstenaars in den Haag zijn, zoo schaarsch zijn zij te Rotterdam.... Het wèrd een ‘pan,’ in anderen zin. Zelfs hebben we plechtig ‘secties’ gemaakt, voor de verschillende schoone-kunsten; we hielden deftig vergaderingen... maar de Kunstkring is eerst iets geworden, toen hij niet langer een kunstenaarskring, zonder kunstenaars, trachtte te wezen.
Sedert heeft hij zich krachtig ontwikkeld
| |
| |
aquarel.
als een vereeniging, bestuurd door kunstlievende leeken, onder wie er steeds enkelen zijn, die niet slechts over tijd beschikken, maar die meer altruïstischen ijver kunnen ontwikkelen dan een aan eigen werk overgegeven artiest. Vandaar, dat de geestkracht van ons bestuur meermalen met recht is tot voorbeeld gesteld aan leiders van artiesten-genootschappen.
De Rodin-tentoonstelling, waarover ik indertijd in Elsevier heb mogen schrijven, is van dien lust-tot-aanpakken - koopmans-energie, voor kunst gebruikt - het schoonste resultaat geweest.
Dit jaar had men zich veel voorgesteld van ‘een Whistler-tentoonstelling.’
Londen was daarmee zoo prachtig geslaagd en uit Londen had men hier steun.
Maar... bij een vergelijking met de Rodintentoonstelling kan, wie in kunst waarlijk belang stelt, zich verheugen, omdat het mindere succes bij het pogen om werk van Whistler bijeen te krijgen, kan uitgelegd als een nieuw bewijs, dat de dood een kunstenaar wreekt. Het Kringbestuur heeft voor deze tentoonstelling niet minder moeite gedaan en aan deze tentoonstelling niet minder werk gehad dan voor en aan de Rodin-tentoonstelling. Toch is er van een ‘Whistler-tentoonstelling’ geen sprake kunnen zijn. En dit niet, doordien alle menschen in Engeland en Amerika weigerden hunne Whistler's te zenden naar het land, welks regeering zoo kleinzielig was geweest, de Whistler uit het Rijksmuseum voor de tentoonstelling te Londen te weigeren. Neen, de onvoldoende antwoorden op de uitnoodigingen voor Rotterdam moeten verklaard uit de enorme waarde, welke alles wat van Whistler is, gekregen heeft. Zoo heeft deze tentoonstelling bestaan uit een enkel schilderij, een werk uit de jeugd van den kunstenaar, zestien aquarellen, tien of elf pastels, en een paar honderd etsen en litografieën. De minutieuze zorg, waarmee elk van deze prenten was ingepakt - alle glas met papier beplakt, opdat het, brekend, de prent niet zou schaden - heeft aan het bestuur veel werk gegeven. Maar hoe stonden ze ook geprijsd! Honderd pond voor een ets!... Had dan de heer C. Bakker, de secretaris van de Londensche Whistler-tentoonstelling, gelijk, die in de voorrede van
| |
| |
haven van venetië. (ets).
den catalogus der Rotterdamsche verzekerde, dat Whistler, ‘met Rembrandt, De Meryon en enkele anderen tot de allergrootste zwart-en-wit-kunstenaars mag gerekend worden’?
* * *
Vooral die vergelijking met Rembrandt heeft aan de sympathie voor deze tentoonstelling kwaad gedaan.
Zijn wij Hollanders te gastvrij? - Ook geestelijk zijn wij altijd een land van doorvoer geweest. En zeker is het hatelijk, bij onze boekhandelaars stapels Frenssen's en Stilgebauer's en Marie Corelli's te zien en naar de exemplaren van Van Looy of Streuvels of Emants te moeten zoeken. Het is waar, dat onze eigen dichters zelden worden gevierd in een reeks recepties, gelijk men pas Verhaeren en jaren geleden zelfs mannetjes als Coppée en Jean Aicard gedaan heeft. Maar hierin is iets begrijpelijks. Toen keizer Wilhelm te Amsterdam was, schoot het volk op den Dam ook anders los dan ieder jaar voor de koningin. En juist van onze schilders wordt de beteekenis wel beseft, al blijft de ervaring van Jozef Israëls, dien men is gaan eerbiedigen, nadat de Engelschman Staats Forbes het voorbeeld had gegeven, een teekenend feit.
Holland's schilderschool is iets zóó ontzaglijks en ook haar heden heeft zóó veel ontzag gewekt, dat wij voor de glorie van een buitenlandschen schilder of teekenaar toch waarachtig niet hoeven beducht te zijn. Zelf roemen wij op prachtige etsers; wij hebben niet enkel Rembrandt gehad; nog hebben wij, ook hierin, meesters. Maar was het, juist daarom, geen dubbel genot, nu de etskunst van Whistler te krijgen? En mocht het op Whistler's debet gesteld, dat de ingenomenheid van een leek zijn naam met dien van Rembrandt noemde?
Het heeft waarlijk kunnen lijken, dat men den doode zijn prijzen misgunde! En deze zeiden immers niets meer, dan dat een in-de-mode-geraakt kunstenaar het maatschappelijk en materieel te Londen of te Parijs beter
| |
| |
heeft dan in Den Haag of te Amsterdam. Wat geen bewijs behoefde.
winkeltje. (lithografie).
* * *
Duret's Histoire de Whistler leert, hoe hard de nu beroemde met ce rude métier de peintre heeft moeten vechten. Al vertegenwoordigde het hier tentoongestelde slechts een zeer klein deel van zijn kunst, in al dit bereikte, juist in dit, was een luchtige zwier, welke aan inspanning niet deed denken. Maar daarom is voor den maker de inspanning er wel degelijk geweest en het eenige schilderij van de tentoonstelling wist hun, die de Whistler uit Amsterdam kennen, niet veel anders te leeren, dan dat le génie n'est qu'une longue patience. Want al heeft dit Before the Mirror Swinburne tot een gedicht bezield:
White rose in red rose-garden
Snowdrops that plead for pardon
Because the hard East blows
Grow not as this face grows from pale to bright;
den schilder stond nog gansch andere ‘groei’ voor den geest; er was hier zeer zeker eenige ‘poetry of sight’; in de ordonnantie van het stuk, de plaatsing van het model, kon men iets van het latere streven herkennen; en als iets verkregens mocht men een enkele kleureforschheid roemen; maar het eigenlijke van den schilder Whistler, van den symfonist, die een gansche tentoonstelling in geel maakte en dan, mondain, snobistisch, maar toch ook wel typisch overdreef, door aan alle bezoeksters een geel boeketje te laten bieden - men vindt het te Amsterdam, hier vond men het niet.
Wat men hier vond, waren o.a. prachten van kleine krijt-teekeningen met kleur, figuurtjes als Venus, La Jeunesse, Le Ruban, of als Violet and Gold, Blue and Violet gecatalogiseerd; dingetjes van een volkomen afgewerktheid, heerlijke gestaltetjes, maar gedaan zóó licht en fijn; getooid met kleurtjes, zóó wonder-voornaam; geboren uit een poetry of sight, zóó innig, dat zij tegelijk zeer reëel en zoo onwerkelijk als mooie zeepbellen waren; door hun meesterschap van vorm, hoe schijnbaar makkelijk verkregen, een werkelijkheid van mooie naakte menschjes gaven, maar deze werkelijkheid geheel onder- | |
| |
geschikt hielden aan de stemming van een immaterieel schoonheidsgevoel. Welk een teere, fijne gracie! Elke teekening was in een bepaalden toon gehouden. Hier was 't figuurtje groen omsluierd met een even er bij passend turkoois lint of bloempje. Daar in 't goud met schitterend rood. Daar weer grauw met lila.
En wie dit gemaakt heeft, is koel genoemd! Ja, hij was, schoon van onzen tijd, bijvoorbeeld niet een socialist. Ook hij had zijn tour d'ivoire. Zooals het een tijd lang mode geweest is, ruw bohémiensch te doen, en, wat bl..., met nog een paar vloeken, van een artiest volstrekt niet te vergen, niet te dùlden dat hij een mensch als een ander zou zijn; zoo is het later, toen o.a. ook de halsboorden een nieuwen vorm gekregen hadden, mode geworden, den mond vol te hebben van gemeenschapskunst Om zoo'n ‘beginsel’ wordt dan kunst van een anderen geest verworpen! Nadat Maurice Barrès, de ‘nationalist’ geworden auteur van Sous l'oeil des Barbares, onlangs door Melchior de Vogüé als academielid was verwelkomd, schreef de publicist Nozière: ‘M. de Vogüé a conclu en souhaitant que M. Barrès échappât, comme l'Ariel de Shakespeare, à l'influence du grossier Caliban
amsterdam. waterreflex. (ets).
et qu'il abandonnât les terres basses de la politique pour planer dans les hauteurs de la pensée pure. C'est un voeu que nous formons tous. Depuis quelques années on a montré un injuste mépris pour la fameuse tour d'ivoire dans laquelle, naguère, s'enfermaient obstinément les lettrés. Cette construction ne me paraît pas si ridicule. J'ai ressenti une réelle tristesse en voyant l'ami de Bérenice rédiger des articles violents et dénués d'élégance, l'écrivain qui railla le député Leveau signer des affiches brutales’.
Och ja, die zeden der tour d'ivoire waren waarlijk niet zoo kwaad. De kunstenaar, zuiver vakman, werkman, in het zweet zijns aanschijns het werk volmakend. Zoo wilden 't, hoofden van een kunst-tijdperk, de Goncourts. En den invloed van dien Franschen tijd vinden wij in wat geen koelheid was, maar jaloersche liefde voor 't métier, bij Whistler.
Hem te verwijten, dat hij den boom slechts gebruikte om op een tak zijn lied te zingen: dat een huis, een straat, een gracht, een haven, een stad - niet door hem in volle, fijne karakteristiek werd teruggegeven, maar hem diende om een schoonheidsmotief te verschaffen, is precies even nuttig en billijk
| |
| |
en verstandig, als in de bij te misprijzen, dat ze uitsluitend neerstrijkt op een bloem om er honig uit te halen. Whistler was mondain en modern, verdeeld tusschen Parijs en Londen, hij reisde veel en 't kon hem niet schelen: - liep hij te Venetië? te Londen? te Amsterdam? - Never mind, maar dat winkeltje, zich weerspiegelend in een gracht; die ranke bruggeboog over breed water; die onafzienbare kade aan het watervlak met de slanke silhouetjes van hier een boot en daar iets anders - welke prachtige motiefjes! ‘Etsen, flaneeren’ - Whistler flaneerde in dubbelen zin. En hoevéél heeft hij thuisgebracht! O, voor den eigenaar van het winkeltje of van een historischen gevel, was het om des duivels te worden. Want niets leek minder op een afbeelding dan de fragmentarische vormen, welke Whistler, alles er af denkend, wat niet meewerkte tot schoonheid, van het gebouw onthield, noteerde. Niet om het gebouw, maar enkel en alleen om het brok moois, dat hij er aan gezien had, was het den flaneur te doen. In de reeds genoemde voorrede heeft de heer Bakker het aardig gezegd: ‘De natuur was Whistler's leermeesteres en zijne waakzaamheid hield zijn geest steeds voor nieuwe lessen van haar geopend. Maar zelfs tegenover haar kon hij zijne onafhankelijkheid niet prijs geven. Ze gaf zooveel, dat hij niet mooi vond en waarmee hij niet te doen wilde hebben, dat hij soms geneigd was haar als een groote bemoeial te beschouwen.’ Ganschelijk niet ter verrijking onzer kennis, van ons begrip van het leven, werkte Whistler. Maar dat hij, die portretten ‘symfonieën in die of die kleur,’ soms nog met een nummer er bij, noemde; de natuur, den mensch, het innerlijke, onzienlijke, toch wel degelijk eerde, liefhad en gretig weergaf als óók - schoonheid: een der schoonste schatten van het Luxembourg-museum te Parijs strekt ten bewijze:
Whistler's portret van zijn Moeder.
figuurstudie. (lithografie).
* * *
Ik heb u gezegd, dat Rotterdam geenszins ‘Whistler,’ maar slechts ‘wat van Whistler’ heeft te zien gekregen. Hiervan krijgt gij nu nog geenszins het mooiste en belangrijkste: van een aantal prenten en teekeningen, welke Elsevier's redacteur en ik gaarne hadden gereproduceerd gezien, moest het Kring-bestuur, op bevel der eigenaressen of eigenaars, den fotograaf een kiek verbieden.
Maar Whistler's bevalligheid straalt u toch hier tegen. Zoomin als zijn gevoeligheid ooit
| |
| |
iets van sentimentaliteit kon krijgen, daalt de charme in zijn werk tot een u-willen-bekoren: het is alles de voor zich zelf bestaande, natuurlijke schoonheid van den aristocraat; het is een zwier, die altijd maat houdt, gelijk de van nature wel-opgevoede zoon van goeden huize doet in bewegingen en manieren; het is een luchtigheid, door zwaren arbeid verkregen, maar die ù geen moeite doet blijken; het is zeer subtiel, maar nooit puëriel; zelfs tegenstellingen, als van fijn licht en donkere zwaarte, schijnen verzacht, opdat er toch niets schaterends en druks zou zijn in wat steeds de kunst hem was: harmonie.
vrouwenfiguur. (ets).
Er is een Whistler van blijkende degelijkheid, van in impeccabele gaafheid rustig zich openbarende kracht. Dezen heeft men inderdaad te Rotterdam niet kunnen bewonderen. Maar de Whistler van voorname fijnheid heeft zich hier wel geopenbaard. In de krijtteekeningen, in aquarellen, in etsen en lito's. - Gij kent het verschil tusschen de woorden gourmand en gourmet. Een kunstenaar, die als een gourmand alle schoonheid naar zich toe weet te halen en te verduwen, wordt meestal gemakkelijker begrepen of althans eerder, gretiger bewonderd dan de kunstenaar-fijnproever, gelijkende op den mensch, die liever niet zou eten om zich te verzadigen, enkel uit verzotheid op dat, heel zijn wezen vervullende, zinnegenot, van te voldoen aan zijn ver-ontwikkelden smaak.
Théodore Duret, die zich werkelijk een critique d'avant-garde mocht noemen, heeft over de techniek van Whistler, over het kundige, vernuftige, fijn-gevondene, fijn-gevoelde en knap-bewerkstelligde in Whistler's kleuren-wisselingen, in zijn werken met de verraderlijke waterverf, met één woord over de knapheid van den schilder uitvoerig en met overtuigende kennis-van-zaken geschreven. Doch - was ik hier niet aan beknoptheid gebonden: - liever dan zinsneden over deze deugden, vertaalde ik een bladzij, waar, bij de uiterste juistheid-van-toon, de gevoels-kieschkeurigheid wordt geroemd, waarmede alles is gekozen en samengesteld. Er is bij Whistler een stijl-verfijning, welke merkwaardigerwijs door academici, wie het steeds om stijl te doen is, niet of eerst zeer laat is erkend. Whistler, in veel een voorganger, heeft ook vroeg medegevoeld het decoratieve streven onzer dagen en getoond dat de zorgen van den schilder verder mogen of moeten gaan dan de buitenwanden der lijst. Zijn lievelingswoord
| |
| |
arrangements zegt in dezen genoeg. Zijn werken zelf waren arrangementen, symfonieën, harmonieën: - ‘in’ groen, ‘in’ grijs, ‘in’ blauw en zilver, ‘in’ blauw en goud, ‘in’ zwart en goud, ‘in’ zwart... en altijd uit de werkelijkheid, maar deze vereenvoudigd, uit deze het kenmerkende genomen, als een Liebig. De stad, de straat, het huis, de winkelpui, de markt, de haven; het strand en de zee; de vlakte en landschapshoekjes; lichteffecten, bijvoorbeeld van huizen met kunstlicht, dat spiegelt in water. De meest verschillende gegevens konden dienen tot zijne arrangements. Vaak ‘doen’ deze vreemd: het is een hooghartige zonderlingheid, hierdoor voornaam, doordat alle ‘épateer’-lust, alle streven u te verbluffen er even vreemd aan is als de gedachte ù te bekoren. Al spoedig keert in uwe gedachten de aanvankelijke verwondering zich tegen u zelf. Gij léért begrijpen en bewondert. Gij herkent, gij zijt overtuigd van de juistheid, gij voelt u staan voor de werkelijkheid, welke alleenlijk onalledaagsch is, schoon het werk u vaak, bij beter beschouwen, uiterst-eenvoudig blijkt.
Dezen indruk maken vooral de portretten. Gij hebt van ‘nocturnes’ hooren spreken en van portretten ‘in’ dien of dien toon. Gij zijt vóór het stuk gekomen met de gedachte iets ongewoons te zien. En zoo doet gij - aanvankelijk. Maar later, in uw herinnering, leeft een zeer scherpe, zeer fijne psychologie, door den artiest u voorgehouden, voorgedragen met een voorname kieschheid, die ge gaarne gelooft, dat deze door de Fransche school gegane Amerikaan aan het Engelsche karakter dankte.
portret van arthur seymond.
Wij hebben hier te Rotterdam een natuurgenot, dat merkwaardigerwijs door schilders wordt veronachtzaamd. Wie op een bovenkamer van het koffiehuis op onzen ‘bult’, het terras aan de rivier, zich zou mogen inrichten als schilder, hadde de meesterstukken op ieder uur van den dag en den nacht vóór zich. Ik denk er me vaak dien geboren Rotterdammer Breitner; ik geloof dat Jacob Maris er een genre zou hebben gevonden, dat bij zijn schoonste zou hebben behoord. Maar ik zie er, bij schemer, bij avond, bij mist, ook telkens reeksen Whistler's. Nocturnes zijn het, in blauw en zilver, in rood en geel, in zwart en goud....
Op de tentoonstelling in den Kring hebben we alle Nocturnes gemist, gelijk het portret van Lady Campbell, de donkerte in gaand, terwijl ze met zenuwachtige beweging den handschoen toeknoopt, het hoofd buigend en omwendend met een beweging van onbeschrijfelijke gratie; gelijk het portret van Duret in rok en met een roze domino ons sprekend van karnavalspret; het portret van Sarasate, met zijn viool
| |
| |
op ons toekomend uit de duisternis; het portret van Carlyle: profiel tegen grijzen muur, het hangt iets voorover, het peinzende hoofd, het leeft, zooals koppen van Rodin leven - een zenuwleven, een in trekkenbewegelijkheid zich uitend zieleleven dat zich niet verbergen kan....
Ach, wel is ons veel onthouden! - Maar wanneer ik denk aan de winkeltjes-aquarellen, aan die evocatie van Scheveningen, aan die goddelijke liefhebberij om met het alleruiterste van luttele stofexpressie de atmosfeer, de stemming: het uiterlijk en de ziel van een strandgezicht ons voor te houden. Of ik herinner mij de volledigheid van een met enkele lijnen geëtste figuur, de kleurenpracht vaak in dat zwart-in-wit, de heerlijke levendigheid in dat lijnengedartel: of het een brok van een huize-gevel of een gansche kade met haven moest geven... dan ben ik voor wat wij wel hier gehad hebben, ook al dankbaar.
Het kan prachtig zijn, in onze vergekomen beschaving ruig-forsch zichzelf te blijven als een krachtstype uit den oertijd. Maar schitterend kan geesteshoogheid eveneens blijken, wanneer men in die beschaving staat, in de ‘serres chaudes’ van onzen tijd, in het vermoeiende hersen-dandysme; wanneer men te Londen bijna even bekend is als de prins van Wales of Gladstone - en men toont, óók, zélfs in zijn kunst, de kenteekenen van dat salon-bestaan; maar men houdt zich in zijn werk dan toch uit de oppervlakkigheid, men legt in zijn arbeid de zielediepte van den monnik, met het gemak van den man-van-de-wereld.
|
|