| |
| |
| |
De gelukkige familie, roman van een gezin,
door Herman Robbers.
Dertiende hoofdstuk.
Theo alleen had genóten, dien zomer-in-stad, hij had gelééfd, heviger, ruimer en innerlijk dieper dan ooit te voren... Uren kende hij nu van een wijd, hoog-zwellend geluk, zooals hij niet wist dat er kon bestaan!...
Wat waren hierbij vergeleken zijn vroegere flirterijen, zijn avontuurtjes en kalverliefdes!... 't Kinderachtige getrippel achter de wiegende rokjes van zoo'n dametje aan, van zoo'n nufje dat zich aanbidden laat met airtjes van coquette!... Ba! Niets was het geweest, niets,... nauwelijks de moeite waard om er nog even aan te denken!... En toch, hoe verlaten had hij zich gevoeld toen Ada haar gunstjes op een ander overdroeg, hoe diep gekrenkt toen Agnes zich alleen maar wat met hem bleek te amuseeren!... Bespottelijk!... Wát hadden ze hem gegeven, die twee, en al die andere van vroeger?... Niets dan wat dartele lonkjes en lachjes, streelinkjes van zijn ijdelheid, en... nou ja, Adatje soms wel eens een zoentje - van tijd tot tijd - och ja, och-och!...
Terwijl nú, Anna, zijn lieve Anna, z'n vrouw..., álles gaf ze hem, álles! Buiten haar had hij niets meer noodig. 't Was een groote, al-omvattende, en zulk een heerlijk-rustige liefdes-verhouding geworden tusschen hen. Van jaloezie kon geen sprake zijn. Zij hing hem aan, met haar oogen, haar lippen..., haar heele lichaam - zij wás van hem, gansch-en-al, zonder voorbehoud. Als hij haar in zijn armen hield..., dan bestond er - dat was zoo zienlijk, zoo klaar! - buiten hun tweeën niets voor Anna... En ook voor hem niet!... Want hij joeg 't uit z'n hoofd, al dat andere, al dat van vroeger altijd... distinctie, litteratuur.... Hij wilde, wílde zich geven, zich wég-geven, heelemaal!..., zich heerlijk bezitten laten!...
En werkelijk, dikwijls, in elkaars oogen kijkend, elkanders warmte gevoelend, vergaten deze beiden de zoo zeer verschillende misère van hun dagelijksch bestaan, en waren gelukkig!...
Hoe groot, vást, volkomen onberedeneerd was haar vertrouwen op hem! Hij begreep het vaak zelf niet. Zoo luchtigjes waren ze het toch begonnen, hun vrijerijtje!... Hij tenminste!...
Eerst had hij niet-veel-meer dan een triomf gevoeld, een helle vreugde, dat dít hem gelukt was, hem, den verlitteratuurden zwakkeling, met een meisje als zij, uit die wilde sferen!... En flinker, vrijer, mannelijk steviger, had hij zich op voelen leven... Niet meer het verfijnde, overbeschaafde heertje, dat enkel misschien nog eenigen indruk kon maken op een dametje van hetzelfde soort, neen, een frisch-krachtige jonge-man, waar een meisje als Anna op kon verlieven!...
Heerlijk was dat...
Maar toen, als zij aldoor onstuimiger werd, en teerder, liever, zacht-aanhankelijker nog tegelijk, als tevens hij, haar gedurig meer ziende, inniger en vollediger ziende, haar heviger, dieper begon te begeeren - en zij was willig, liet alles gebeuren -, kwam langzaam een ander geluks-gevoel opdoemen en groeien in hem, liefde, in liefde-verbondenzijn, en 't mannelijk besef, verantwoordelijkheid...
Hij deinsde er eerst wel met iets van angst voor terug, met een donkere klopping, een vaag tegen-op-zien, benauwend...
Wat ging er van worden?...
Hij voelde dat hij haar hóuden wou, haar niet meer verliezen. Maar hoe kon dat gaan?... Haar trouwen?.., Je trouwde niet met zoo'n meisje!... God nee! zijn ouders, mama vooral..., en Ru en Louise..., de meisjes, de heele familie trouwens, hun rijke, deftige vrinden... hoe zouden ze dát verdragen!... Hij had er geen voorstelling van, kon er niet aan denken. Alles werd troebel, waas-blank in zijn hoofd, wanneer hij maar even met z'n gedachten dien kant op ging...
Hoe zou hij, Theo, de fijne Theo, de superieure..., óóit met zoo-iets aan durven komen?...
Maar dán?... Wat dán?.. - Het geheim
| |
| |
houden, stiekum met haar blijven omgaan, blijven leven in vrije liefde!... Jawel! Zoo lang als dat ging! Het zou immers zeker worden gemerkt!... God, en dan tóch! Kon hij haar in zoo'n omgeving laten, als thuis, bij den af-gezenuwde moeder, haar dóór laten ploeteren, dóór laten sloven in diensten.., dulden dat ze gescholden, gesnauwd werd... en afgejakkerd... Zij? - o, hij wist het - zíj dacht daar nooit veel over na!... Maar 't hinderde, ergerde, pijnde hem, bijna dagelijks.. Als een lafheid voelde hij 't vaak!...
Dus... trouwen?
O, het gebeurde wel meer!...
Hij wist er verscheidene, zoogenaamd goeie-families, in Amsterdam, waarvan zoons getrouwd waren ‘onder hun stand’, met hun ‘maintenées’..., zooals dan de menschen zeiden... Ze waren gewoonlijk wel héél wat ouder dan hij, die zoons..., en meestal hadden ze, vóór hun trouwen, jaren lang zwáár gelééfd... Toch gaf het, geregeld bijna, schandaal in zoo'n goede familie, ging het, haast altijd, gepaard met de hoogste ruzie, en brouille, met ouders, zusters, broers en de rest... Vooral met getrouwde vrienden en kennissen... De ongetrouwden, die namen het meestal zoo nauw niet, werd dan gezegd... Die bleven ‘er komen’... En 't werd hun volstrekt niet kwalijk genomen!... Integendeel! Ze moesten er overal veel van vertellen: wat of het wel was voor een mensch, die vrouw, en hoe of het er toeging... Daar werd dan gezellig over gekletst, en gelachen... Op de societeit, in café's, in de trein naar Bussum... Op de ‘jours’ der mevrouwen vooral.
Ja, eigenlijk werd zoo'n schandaal - buiten den naasten familie- en vriendenkring om - wel min of meer interessant gevonden....
De mannen, die zoo iets dorsten te doen, werden er heimelijk om... gewaardeerd....
Och, hij wist er ook immers zoo alles van, hij, de lézer Theo!... In litteratuur was het niets ongewoons, zoo'n huwelijk!... In de fransche vooral niet. Daar stoorde zich bijna niemand ooit aan familie, ten minste geen jonge mannen!... De liefde, de hartstocht, was souverein....
Alleen, ze trouwden er meestal niet, in de fransche boeken... Ze lééfden er samen, in 't openbaar zelfs vaak.... Een ‘collage’ werd dat genoemd.... Maar ze trouwden niet....
Samen gaan wonen, niet trouwen... Ja.... Dat was óók een weg.... Je aan niemand storen!... Vrij zijn, breken met iedereen en met alles!... Het denkbeeld trok aan, maakte opgewonden.... Hij liep er soms dagen mee rond... en met allerlei plannen....
Maar plotseling dan weer, meest 's avonds laat, als hij thuis kwam, - ver in den nacht was het soms, als hij Anna had thuisgebracht, en daarna nog iemand ontmoet - in de stilte van gang en trap... kreeg hij dat oude gevoel terug... van verraad te plegen. Dan leken hem die, geen kwaad bewuste, te-slapen-liggende vader en moeder zoo vreemd nabij... en zoo gróót in zijn ziel.... Zachtjes gaande hun donkere deuren langs dacht hij aan hen, en aan Jeanne en Noortje, met innigheid....
Dan ook, er was één bezwaar, dat leek, vooral in den nuchteren ochtend, ontzáglijk, onoverkomenlijk haast: hoe zouden ze 't aanleggen; hoe te komen aan geld genoeg voor woning, eten en kleeren?... Theo probeerde soms weer te studeeren, met driftige haast... Het lukte hem nooit.... Het ging eenmaal niet meer!... Ook college-loopen gaf niets.... Hij kon zijn gedachten niet concentreeren. geen aandacht-bepalen, was veel te gejaagd, te nerveus, en te droomenvol.... Wat nu dan te doen?... Uitscheiden er mee?... 'n Gesjeesde student!... Nou goed, maar wat dan?... Aan een krant zien te komen.... Of op een kantoor?...
Vaag-moedeloos zat hij dikwijls neer, in gepieker aan plannen.., bedacht er heel mooie..., verwierp ze weer allemaal, fantaseerde... en merkte, met spijt, hoe hij had geluierd....
Maar ten slotte altijd kwam zij, zijn Anna, hem levenssterk voor den geest, moest hij aan haar-alleen denken, werd hij van haar als vervuld - telkens opnieuw. Dan zag hij haar oogen, voelde haar mond, op den zijnen, haar gloeiende wang... en den warmen druk van haar lijf....
| |
| |
En het juichte in hem!... Een mán was hij, ouder, maar sterker geworden!... Wat kwam het er alles op aan, hoe het ging, hij had haar toch!...
Toen kwam de ontdekking... Niet plotseling.... Ze was al herhaaldelijk duizelig, misselijkachtig geweest.... Maar nu deed zich een ander teeken voor, meer-en-meer zékerheid was er... Ze vertelde 't hem, angstig, gejaagd... en - toen ze merkte hoe hij ook ontstelde - in-eens in tranen....
't Was 's avonds, in hun gewone café-tje; tegen den muur, in een hoekje, zaten ze samen; hij met zijn arm om haar heen, in het bijna-donker.
‘Och-god, seg, ventie, hoe mot dat nou?... Wat selle-me doen?...’
Ook Theo was er eerst van in de war. Wel had hij dikwijls aan die mogelijkheid gedacht, maar zich het geval nooit zuiver voorgesteld, er zich nooit in-gedacht.... Nou ja, wie dan leeft, die dan zorgt, dát loopt nog wel los misschien.., had hij zich altijd gepaaid. Er waren immers huwelijken genoeg, die altijd kinderloos bleven, waarom zouden zij dan nu juist... en al zoo gauw.... In boeken, nu ja, in boeken is het in den regel dadelijk zoo!... Schrijvers schijnen dat noodig te vinden om 't geval erger, tragischer te maken!... Maar... in de werkelijkheid?... Wel nee!...
En tóch, waarachtig, nu wás het dan werkelijkheid, dringende werkelijkheid!... 't Overviel hem.... Hij bromde een langen vloek voor zich heen....
Terwijl Anna, tegen zijn schouder geleund, diep snikte.
Dan, bijna plotseling, herstelde hij zich, zette zich rechter op, en vaster drukkend haar tegen zich aan, zoende hij teertjes het voorhoofdsvel tusschen 't dunharige kroesjesgekriebel, beklopte liefkoozend haar zij en heup, met z'n rechterhand, die hij ver om haar heen hield geslagen.
‘Kom, An... zeg... huil nou niet zoo... ben je mal... moet je daarom huilen?... 't Komt wel terecht, hoor!... We hebben toch immers nog allen tijd!... Acht maanden!... M'n-god-nog-toe!... Kunnen we best in getrouwd zijn.... Wees maar gerust, 'k zal er wel wat op vinden!... Vertrouw maar op mij hoor, lieveling, schat, hè?... Vrouwtje... engeltje... moedertje mijn... hè?... Kom nou, wees maar niet angstig!...’
‘Och-god, ja, seg, maar... as se 't nou merken!... Ik weet waarachtig geen raad!... Die Jans bij jelie doet toch al altijd soo.... God! Och-god!...’
‘Ze zullen 't niet merken... Tenminste niet vóór dat ze 't mógen merken!’
‘Ja maar... wat wil-je dan doen?... Met je ma, seg!... 'k Ben toch zoo vreeselijk bang!... Och-god nee, nee, ik mot weg!... 'k Ga, hoor, met één November.... Jesis, ik durf niet langer....’
‘Wacht nou maar, wacht nou!... Met één November?... Dat 's al de volgende week.... Nou, 'k zal wel zien.... Laat mij maar 'is even begaan.... Toe, hou je nou rustig..., lieveling, dot!... Kom!... D'r is toch voorlóópig nog niets te merken?... Welnou!...’
Theo was plotseling vast besloten. Hij moest dan in-eens nu maar. Het thuis vertellen, er over praten, en dat hij met Anna wou trouwen ook. O! 't zou natuurlijk een herrie geven, verschrikkelijk!... Een breuk misschien.... In Godsnaam!... Hij voelde zich stérk daartegen.... Hij hield van zijn Anna, o, nu nog meer, nog veel teerder!... 't Was als een vreemd-heerlijk angstgevoel, in zijn borst, god! zoo groot was 't in-eens, zóó'n bezitting: háár, en een kindje.... Een kindje!... Ze zouden een kind hebben samen, een zoon misschien, net als Ru!... Híj een zoon!... 't Was een trotsch gevoel!... Zoo zou hij dan toch iets gedaan, eindelijk iets voortgebracht hebben!... Hij, Theo, de slappeling!...
Haar zei hij nog niets van zijn plan.... Moest er eerst nog meer over denken....
Maar onder 't naar huis gaan, alleen, liep hij 't aldoor nog in zich aan te sterken, zich meer-en-meer er voor op te winden.... Nu ging het beginnen!... Het nieuwe leven, vol werk en zorg, maar vrij en gelukkig!... Hij zou wel wat vinden!... Hij zou naar de Bries gaan. Ja! Daan zou hem helpen. O, zeker!... Stom en ruw was hij destijds
| |
| |
geweest tegen Daan!... Goeie Daan!... Maar neen, die zou geen rancune hebben!... Daan zou hem stellig wat kunnen bezorgen, iets aan een krant bijvoorbeeld - Theo voelde zich plotsling bij uitstek geschikt voor de journalistiek. - Het zou gaan, hij zou slagen, 't werd goed, het werd mooi!... O, wat een slap, flauw, kinderachtig ventje was hij vroeger geweest!... Maar die tijd was nu voorbij, voorgoed voorbij! Mán voelde hij zich, in-eens, ouder, veel ouder, verstandiger, wijzer!... Mán en váder!...
Tot zulk een roes van krachtigen mannemoed en werk-lust wond hij zich op, dat hij al bijna niet meer telde het eerste noodige: er thuis over spreken, met pa en ma..., dat hij daar overheen keek!...
Maar toen hij er ál dichter bij kwam, toen hij eindelijk op hun gracht liep en de stoep van ‘thuis’ weer zag..., toen kwam die eerste beroerde noodzakelijkheid hem als een doffe beknelling naar de keel.... Zijn beenen werden in-eens als slappige zware dingen, moeilijk te verzetten. Hij zei zich, dat het in elk geval nog niet oogenblikkelijk hoefde te gebeuren.... Waarom?... Het was trouwens al laat nu, iedereen zou naar bed zijn, hij kon er eerst, morgenochtend in bed bijvoorbeeld, nog eens rustig over nadenken....
Intusschen - dadelijk toen hij binnen en terwijl hij bezig was de voordeur op 't nachtslot te doen - bemerkte Theo dat ze toch nog niét allemaal naar bed waren. De deur van de zaal stond open. Daar binnen brandde nog hoog-op licht. En hij hoorde stemmen, gedempt....
Bevangen van lichten schrik liep hij door.
‘Zóó? U nog op?’ Hij zag zijn vader aan de tafel zitten en tegenover hem Jeanne, en schrok nu nog wat erger, want zij zaten er werkeloos en met bezorgde gezichten.
Zijn vader knikte. ‘Ja, we hebben een heele geschiedenis gehad van-avond. ...Je weet, mama voelde zich aan tafel al niet erg lekker’ - Theo herinnerde 't zich als met een schok, hij had er geen oogenblik verder aan gedacht! -, ‘nou, ze wou toch met alle geweld even na' Loe.... Jammer!... Ze is d'r erg akelig vandaan gekomen, doodmoe, hijgende, bezweet... koortsig blijkbaar... en hier-in-huis is ze in-eens van d'r stokje geraakt... op een stoel in mekaar gezakt....’
‘Ajakkes!... God, hoe gek!... Niets voor ma!’
‘Nee..., het is vreeselijk vreemd’, zei Jeanne strak-ernstig.
‘Nou’, ging Croes voort, ‘wij 'r natuurlijk bij gebracht, hè, en te bed, en om de dokter gestuurd.... Die is ook dad'lijk gekomen.... Heeft er 't hart en de borst beluisterd.... Enne... Nou!... Hij kon er nog niks van zeggen... komt morgenochtend terug.... Vond het ook vreemd, heel vreemd!...
Ja!... Wat denkt u zelf?...
Ik?... 'k Weet niet!... Iets aan 't hart misschien.... 'k Geloof eigenlijk dat Huigens een beetje bang was voor longontsteking.... Dat kán zoo aanpakken!...’
‘Kom, maar pa, hoe zou ma daar nou in-eens aan komen!’ opperde Jeanne op eenigszins wreveligen toon.
Theo veegde zich, met z'n zijden zakdoekje, 't zweet van 't voorhoofd. God!... mama... wat zou dat in-eens zijn, waar zou dat op uitloopen.... Hij was ongerust.... En toch voelde hij ook iets als een heimelijke blijdschap omdat het nu zeker in de eerste dagen onmogelijk zijn zou over zijn eigen... omstandigheden... te praten....
‘Je bent warm’, zei z'n vader nog, met even een vaag-onderzoekenden blik.
‘Tja!... Ik heb hard geloopen!... 't Is zacht in de lucht....’
‘Vin-je? Zóó!... Ik vond het bliksems koud.... Maar kom, zeg, gaan jelui nou na' bed!... Jeaantje.... Kom!... 't Is laat!...’
‘Ja pa... maarre... wat vindt u... zou ik niet liever wat opblijven nog... voor ma’, vroeg het meisje.
‘Hè?... Wel nee, waarachtig niet, dat 's nou heelemaal niet noodig!... Ik ben toch op dezelfde kamer!’ Croes lachte even, stond op, gaf Jeanne een goedig klopje.... Ze kreeg er wat vochtige oogen van.... ‘Ga jij maar gauw naar je nestje hoor, slaap lekker!... Kom jongens!... Nacht Thé!...’
Ze gingen naar boven, Croes ook.
Op zijn slaapkamer gekomen draaide hij 't gaslicht daar - voorzichtig-langzaam - wat hoo- | |
| |
ger.... Emma sliep, met een hoog-rood gezicht, achterover, de mond wat open, licht hijgend.... Croes bleef eerst even naar haar staan kijken, stil, boog zich dan over haar heen, en stopte de dekens wat vaster in, waarbij ze hem plotseling aanzag met starenden blik. ‘Zoo - zoo - hè - rustig maar vrouwtje - zoo - mooi zoo’ bromde hij zachtjes kalmeerend. Dan sloot ze de oogen weer, slikte een paar maal, lag nu inderdaad een weinig rustiger. ‘Ze is ziek, hard ziek,’ zei Jan, fluisterend.... En hij kon er nog niet toe komen om ook naar z'n bed te gaan, bleef nog een tijd op de stoel naast haar hoofdeinde zitten, luisterende, naar Emma's - soms even licht piepende - ademhaling, en tobberig soezende....
Hij was ongerust... Overdreven, zei hij zich zelf.... 't Kwam zeker doordat hij in den laatsten tijd zooveel misère had doorgemaakt, in zaken, en door die bevalling van Loe.... Emma was sterk en gezond.... Al wáren het dan de longen.., ze zou er wel dóór komen....
Zijn vrouwtje!... Vreemd... haar zoo plotseling ziek te zien liggen... Zij... altijd zoo ree... en zoo stevig en blozend.... Ja, van de vreemdheid, het ongewone,... daar kon het ook wel van komen, dat hij wat angstig was.... Toch, van zich afzetten kon hij het niet.... Toen hij eindelijk opstond, besloten nu, om zich ook toch maar uit te kleeden, erg langzaam begon.., was 't met een, telkens weer even, stil, adem-ingehouden, luisteren, en naar haar kijken, strak....
Zijn vrouwtje!...
Het was wonderlijk zooals de beelden van hun eerste, hun meest intense samenleven, in liefde - zoo lang al geleden - hem nu door 't soezende hoofd joegen. Soms zag hij haar duidelijk als meisje, in dien tuin, met die heerlijke verlegenheid... Dan, plotseling, naast de wieg van Ru, toen hij eens op een middag vroeg thuis was gekomen - dié blijdschap!... En dan weer zooals ze gestaan had, naast hem, in witte zij..., en 'n poosje later, in wit katoen, op z'n knie gezeten, hem zoende, zoende....
Vreemd nu ook dat vage zelfverwijt over zijn - al sinds jaren trouwens - lang niet meer zoo véél en zoo echt-innig met haar samen zijn. Het was hem al zoo gewoon geworden, dat hij... nu ja, van haar hield, heel veel: - maar... als van een dochter... zoo teertjes... zoo gansch niet hartstochtlijk-begeerig meer... och nee..., dat hij eigenlijk altijd, inwendig, wat om haar moest lachen... zoo kinderlijk als ze bleef....
Het was alles eens toch zoo hoog, zoo prachtig, het was hem zoo zalig geweest in dien eersten tijd....
Och ja, de kinderen, de verantwoordelijkheid, de ernst... en het werk toen, het werk!... hij was in een roes geraakt, in een roes van zaken en werk-voldoening..., had altijd op later gehoopt, op later,... wanneer hij misschien toch... eindelijk weer eens... 'n beetje minder te doen, te zorgen zou hebben...
Ze brachten een onrustigen nacht door. Emma werd woeliger, telkens wakker, klaagde dan over benauwdheid; en telkens was Jan er weer uit, om haar even recht-op te heffen, te laten drinken, of enkel maar wat zachtjes toe te spreken, en in te stoppen haar dek....
De dikke dokter kwam den volgenden morgen al om half tien de trap ophijgen. Hij constateerde nu dadelijk de longontsteking. Ze moesten zich intusschen maar niet ongerust maken; mama had een flink gezond gestel -, hè?, nou! is 't nie-waar? - 't zou wel weer losloopen, zeker, wel zeker, maar toch... ja ja, 't was een flinke aanval.... Oppassen, goéd oppassen voor kou, vooral warm in bed houden.... Niet voorzichtig genoeg kon je zijn.... Er moest dag en nacht iemand bij mama blijven....
Jan schaamde zich, dat hij dien vorigen nacht toch nog wat had geslapen.
‘'k Zou maar een verpleegster nemen,’ zei Huigens. ‘Wel nee, kom, maar dokter!..., dat kunnen we zelf nog best af’ protesteerde Jeanne.
‘Goed kind, best hoor, probeer 't maar 'is!...’ Houdt ze niet uit, dacht de dokter.
Maar Jeanne dééd het. Ze wílde! Zij moest het zijn die haar moeder verpleegde! Dien heelen dag en ook 's nachts nog, tot over half vier, bleef ze aan haar bed; ze kibbelde er, telkens op nieuw, driftig fluisterend, met haar vader over, als die haar aflossen kwam;
| |
| |
papa vond het nonsens, vroeg of zij dan met alle geweld ook ziek wou worden. Eindelijk ging ze naar bed, op zijn dringend bevel. Jan waakte de rest van den nacht.
En den volgenden dag ging het evenzoo. Om acht uur 's morgens zat Jeanne er weer. Papa schudde ernstig het hoofd bij haar binnenkomen. ‘Kind, kind! Je ziet toch al zoo bleek!... Ga nog wat liggen.... Laat ik dan Noortje....’
‘Och nee, toe... laat u mij nou’ zei ze bijna smeekend.
Jan moest naar kantoor....
Dadelijk al, toen mama zoo ziek thuis kwam, dien akeligen eersten avond, was Jeanne dieppijnlijk geschrokken, had ze een benauwende wroeging gevoeld, omdat ze mama toch had laten gaan, ofschoon ze, toen immers 's middags al, lang niet lekker geweest was. En dat voor zoo een volstrekt onnoodige tocht naar de Vondelstraat! Want Loe werd veel beter, ze zat weer op, bleef enkel nog wat zwak; ook met haar hoofd, haar zenuwgestel, ging 't goed vooruit.... Ze kón het zich maar niet vergeven, Jeanne!... Ze beschuldigde zich van het grofste egoïsme, van liefdeloosheid. Zoo ver was het dus al met haar gekomen?...
Ze had er een schok van gekregen, ze voelde het plotsling geval als een dringende waarschuwing. God! hoe wreed onverschillig, zelfzuchtig leefde ze voort. Ze lette haast niet op haar huisgenooten, ze gaf niet om hen! Alleen om zich zelve dacht ze, om wat ze ondervonden had, om de eigen toekomst, om wat ze moest doen als ze niet zou trouwen!... Alsof niet haar plicht voor de hand lag!... Alsof ze zich thuis niet nuttig kon maken, een hulp voor haar ouders zijn, die dan toch al menschen-op-leeftijd werden!...
Mama vooral had ze schandlijk verwaarloosd, al jaren lang!... O, dat ze het nu pas voelde. nu ma daar lag!... Goeie, lieve mama!.., De nare nuf die ze was geworden! Vermeden had ze haar moeder, haast dagelijks, lomp en koud was ze met haar geweest!... Omdat ze geen lust had in praten, in prettig-gezelschap zijn, en in het huishoudelijke werk, dat mama, en nog altijd met zooveel ambitie, volhield te doen. Was dat dan zoo erg, zoo vernederend soms? Was zij dan van beter slag dan mama?... En ze ergerde zich nog gewoonlijk, wanneer mama zich beklaagde, dat ze zóó weinig hád aan haar oudste dochter.., in 't huishouden bijna niets en ook haast geen gezelligheid meer, sinds die fransche lessen.... Dan werd ze 'r nog bits tegen in!...
Die Gonne ook, met haar mooie praatjes!...
Maar ze wist zich beslist op het keerpunt nu, ze voelde het diep: deze ziekte van ma werd voor haar het begin van een beter leven. Opofferen zou ze zich voortaan.... Zich wijden.... Ja, 't liefst had ze zelf een gezin gehad.., maar... och, als dat dan niet kon, nóóit zou kunnen.., er waren toch altijd menschen genoeg om haar heen aan wie ze zich wijden, zich geven mocht!... Ja, mócht... want dat alleen gaf geluk!... Wat had je aan al die kennis?... Afschaffen zou ze die fransche lessen.... Ze was er toch niet voor geschikt.... Moest ze later haar kost eens verdienen..., welnou, dan werd ze maar huishoudster!...
En Jeanne voelde zich als gedragen door haar besluit!
Flink wou ze beginnen; niemand anders dan zij zou mama verplegen - papa alleen mocht haar aflossen, 's nachts -, maar aan Noortje zou ze 't nooit overlaten - dat kind, dat nog enkel aan jongens dacht! -, ook aan Theo nooit...; die had er trouwens nog niet om gevraagd, - Theo was afgetrokken en stil, zag bleek en bezorgd, scheen een zekere angst voor het ziekbed te hebben, Jeanne begreep niet: wat had hij, die jongen? Maar goed zoo, ze had hem niet noodig!...
Ru kwam een paar maal per dag informeeren, bracht dure bloemen en vruchten mee, maar tijd had hij nooit....
Neen, Jeanne alleen zou haar moeder verzorgen. Ze wóú het en zóú het!... Papa mocht haar aflossen... nu en dan. Maar ook anders geen mensch!... Ze snauwde er Noortje zoo hard om af, dat het meisje verschrikt naar haar kamertje liep, daar ging zitten huilen. - Och-god! Wat was alles toch naar tegenwoordig; niemand meer die van haar hield! -
Jeanne had dadelijk spijt.... Waarom snauwde ze zoo?... Spijt, altijd spijt!...
(Wordt vervolgd).
|
|