Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 16
(1906)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 354]
| |
‘in de schuur.’
| |
[pagina 355]
| |
Suze Bisschop-Robertson,
| |
[pagina 356]
| |
sificatie bijkans onmogelijk en in elk geval moeilijk zullen maken, daar het critisch besef zich in een eindeloosheid van nuanceeringen verliest. Gemakkelijker dan de oorzaken, laten zich in het kort bestek van een essay waarin men zich tot een enkele schildersfiguur - hier die van Suze Bisschop-Robertson - heeft te bepalen, de feiten van die bijna tot een débacle voerende cultus van het alleen-geestelijke aanwijzen. Wel heeft men die eerste gezocht in een overmaat van intellektualiteits-verfijning en picturale overbeschaving, doch dan nog is het gewaagd een neerslachtige conclusie te trekken, daar waar oorzaak en gevolg zich zoo moeilijk van de voorwaarden tot een nieuwe kunstleer, die der later opbloeiende, decoratieve en andere sierkunsten, laten onderscheiden. Elke belangrijke periode van kentering heeft iets van dat koortsachtige, ongebreidelde en onbevredigende der ideëele verlangens gekend. De oorzaak vindt zijn verklaring in den tijd waarin de menschheid uit onklaarheid, duisternis en verwarring zich opmaakt tot het onderzoek en met den geest bewonen van nieuwe ideëele sferen. En opgegroeid tusschen oude overleveringen in, zijn het enkele der úit-stekende figuren, die het eerst op nieuwe horizonten wijzen. ‘naaktfiguurtje’.
Ik ben overtuigd dat een algemeener, begrijpender kennis van die zoo bewogen en interessante periode, welke hier slechts in enkele vage kontoeren was aan te duiden, er veel toe zou bijdragen de populariteit van die groep artiesten waartoe ook Suze Bisschop-Robertson behoort, te vergrooten. Evenals anderen van haar generatie heeft ze langen tijd door de speelsche en wispelturige aandacht der massa veronachtzaamd, het leven van een dier artistieke vereenzaamden geleid, wier werk en streven slechts wordt opgemerkt door enkele gelijkvoelenden en critisch meerzijdig begaafden. De kwaliteiten van haar kunst zijn niet bij uitstek die welke door de massa plegen opgemerkt te worden. De verdieping is daarvoor te veel naar den kant van het psychische bij een schijnbare verwaarloozing van het uiterlijk. Want hoe gaarne men het zich ook als een winst der latere tijden opdringt, het besef bij de meerderheid, van het noodwendige der eenheid van vorm en inhoud, waarvan elk rechtgeaard kunstenaar doordrongen is, is inderdaad nog zeer sporadisch. Er zou een uitvoerige studie toe noodig zijn om na te gaan en vast te stellen welke stroomingen, welke invloeden van uit Zuid- en West-Europa hier het verdere verloop der picturale kunsten bepaalden. Maar als zeker is wel aan te nemen dat in 't algemeen de schilderséruditie welke een noodzakelijk gevolg was der in nagenoeg alle geesteslagen doordringende kunstformules der Haagsche School, | |
[pagina 357]
| |
de vruchtbare bodem is geweest waarop zich menig talent van goeden rang heeft ontwikkeld. Zooals gezegd is dat in Shakespeare's dramatisch zoo vruchtbaren tijd elk tooneelminnend intellekt in staat was een vertoonbaar stuk te schrijven, zoo zou men ook geneigd zijn te gelooven dat ieder min of meer kunstgevoelige, die door omstandigheden of toevalligerwijs geleerd had met zekeren ernst of spelenderwijs het penseel te hanteeren, in staat was een toonbaar schilderij te produceeren dat aan zekere eischen van - 't zij dan schoolsche - voordracht en compositie voldeed. Moe van deze ingeburgerde traditie welke de nieuwe verlangens van een jong geslacht niet bevredigen kon, hebben een aantal zich van die conventie weten los te maken. Is het verrassend te zien hoe dat picturale virtuozendom, dat wij uit de 17e eeuw kennen, zich op moderne wijze min of meer herhaalde - de waardeering voor hen die de glorie van gemakkelijk te bereiken successen hebben prijs gegeven ten bate van een sterker uitgesproken individualiteit, moet in dat besef groeien. Tot die groep schilders behoort Suze Bisschop-Robertson. Wanneer we nagaan wat zij van het Haagsche tonalisme heeft geleerd, dan stuiten we niet op direct voor de hand liggende gevolgtrekkingen. Meer coloriste dan tonaliste, vindt men in haar werk opvallender de kwaliteiten van het impressionisme in het algemeen dan van het Haagsche tonalisme in het bizonder. Daarvoor zijn ook, als gewoonlijk, uit de omstandigheden verklaarbare oorzaken aan te voeren. Wat chronologische bizonderheden mogen dat helpen verduidelijken. ‘aankleeden’.
Suze Robertson werd te 's-Gravenhage geboren. Op de teekenacademie aldaar behaalde zij in twee jaar tijds de acte voor middelbaar onderwijs handteekenen. Daar werkte men vrij en gezamentlijk onder leiding van Koelman die, wanneer de Teekenmaatschappij (waartoe Jozef Israëls, Bosboom, de Marissen enz. behoorden) in het gebouw der academie tentoonstelde, over die moderne barbaren, die met alle traditioneele regels den spot schenen te drijven, wel het hoofd placht te schudden, maar die als intellektueel welonderlegd man ook aan zijn leerlingen iets van zijn ruimen kijk meedeelde. Maar tevens | |
[pagina 358]
| |
zal Suze Robertson hier natuurlijk volop gelegenheid hebben gehad met het classisisme dat zelfs nog in onze dagen woedt, kennis te maken. Toen zij als leerares aan de H.B.S. te Rotterdam verbonden was, maakte zij in het gebouw der academie waar de Hagenaars exposeerden, kennis met het werk van P. van der Velden, tot wien zij zich wendde met het verzoek om schilderles, wat deze haar dan ook twee jaar lang, voor zijn vertrek naar Australië, gaf. Van der Velden was een dier schilders die, evenals Albert Neuhuys, toen ter tijde nog de struggle for life op een moeizame wijze had door te maken. En toen hij genoodzaakt was geregeld les te geven en men hem in plaats van zijn eensdeels aan de oud-Hollandsche genre-schilders herinnerende, maar overigens moderner geschilderde, gemoedelijke kroegtafereeltjes, lieve verhaaltjes te illustreeren vroeg, toen bewandelde deze in elk geval franke schilder met zijn kloeke gave techniek, zijn toonvol coloriet en aanleg voor ongedwongen, lustige persoonstypeering, een terrein waarop hij niet thuis behoorde. Wat Suze Robertson van hem geleerd heeft, is uit haar zoo karakteristiek eigen en zooveel moderner werk niet aanstonds op te maken. Haar zullen vooral zijn coloristische neigingen en plastische schildersbegaafdheid aangetrokken hebben, hoewel men, wat bij iemand van zoo uitgesproken individualiteit niet bevreemdt, daarvan in haar latere werk nergens ópvallenden invloed vindt. Later tot leerares in Amsterdam benoemd, werkte zij een tijd lang in vrije uren aan de academie en daar kwam zij met haar individualistische neigingen min of meer in botsing met de intenties van Allebé, die wel niet direct haar leermeester is geweest, maar wiens geest toch het onderwijs aldaar beheerschte. En toen zij wegging heette het dan ook dat al wat door Suze Robertson was ingevoerd zoo spoedig mogelijk vergeten diende te worden. Later heeft zij van dien kant meer erkenning genoten. ‘meisje met kan’.
| |
[pagina 359]
| |
‘oudheidstalletje’.
Toen ter tijde had de Haagsche School al waardeering gevonden. Breitner, Bauer, de Zwart, in haar tradities gevormd, waren al kloek aan den arbeid. Suze Robertson's kunst wortelt in de kenteringsperiode die op den volbloei van het impressionisme volgde. En met Breitner en de Zwart heeft zij soms stellig iets in den stijl gemeen. Zij kwam in dien wilden, verwarden tijd die even aan de oprichting van den Haagschen Kunstkring vooraf ging, die tijd welke zich kenmerkt door den onbevredigenden, onopgelosten strijd tusschen willen en kunnen.
stilleven.
Doch er was in haar, die met de verguizing der Marissen door een wat afgedwaald en in eenzijdigheid zijn kracht zoekend geslacht, niet meeging, te veel van den ingetogen aard der impressionisten die zij bewonderde, om in die algemeene débacle welke ik hier boven in vage kontoeren teekende, mee ten onder te gaan. Zij heeft den val van anderen mee moeten aanzien, en hoewel zij zelf aan alle leerstelligheid waarschijnlijk den brui gaf, zag zij toch zeer goed het onderscheid tusschen évolutionaire en révolutionaire tendenzen. En toch heeft men tegen dien tijd als fond, haar | |
[pagina 360]
| |
werk te zien om het volkomen te kunnen begrijpen, wijl het in zekeren zin en op een bepaald gebied de oplossing geeft van toen ter tijde gestelde psychische problemen. Merkwaardige illustraties van den toen en nog heerschenden geest zijn dan zelfs enkele van haar atelier-interieurs. Wij, van nog lateren tijd zien daarin een liefdevol hechten aan de artistieke allures, de gedachten- en levens-sfeer van dat groot, hel-lichtend, maar kort verleden. Doorvoed met de beginselen der impressionistische en vroeger-eeuwsche tradities, een soort intellektueel-schilderkundige érudits vormende, die oogen hadden voor het mooie, behagelijke der oude uit het volksleven opgebloeide sierkunsten, vond men er behagen in zijn atelier te tooien met een fantastisch allegaartje van artistieke prullen, bibelots, kandelabers, pauweveeren, judaspenningen, perzische sjaals en tapijten, oud tin en koper en al wat een fijne neus uit de eerbiedwaardige rommelzoo van een oud kasteel of uit boerenwoningen wist op te speuren. De Bock dien men, ook wat een in sommige schilderijen opvallend typisch coloriet betreft, in zekere mate een érudit kan noemen, iemand wiens kleurgevoel bij een overigens verrassende oorspronkelijkheid in die enkele keurwerken welke ik bedoel, steunde op de vondsten van anderen, was zulk een precieus, met een merkwaardig, wonderzinnig instinct begaafd verzamelaar. Jongere sierkunstenaars die aan deze neigingen ongetwijfeld het een en ander danken, hebben zich langzamerhand van de suggestie dezer te alleen-picturale interieurs weten los te maken, om den algemeenen smaak in positiever banen te leiden. Het moet allerminst verwonderen dat deze schilderes behagen vindt in al die getuigenissen van fijn vorm- en kleur-gevoel uit een oud verleden en ze samenschikt tot een behagelijk interieur-geheel. Men kan in het afbeelden hiervan een soort stillevenkunst zien, die een wat ruimer arrangement toelaat en tevens de gelegenheid biedt tot bruyanter levensmanifestatie. Want die deftige, toonvolle en van kleur zoo rijpe milieu's die Suze Robertson heeft geschilderd, ademen heel de eigendommelijke artistieke atmosfeer van dien tijd. In dit milieu toch heeft de schilderes voor een goed deel den strijd voor haar ideaal volstreden. En eenmaal doorgedrongen in deze sfeer, zal men ook dadelijk haar verdere intenties kunnen begrijpen. ‘in rust’.
Zoo'n milieu heeft ten slotte niet meer het gezochte, het grillige van een meer toevallig of doelbewust arrangement. Men voelt dat het bewoond is, dat de atmosfeer er eene is met een zekere mate van menschelijkheid vervuld, en dat rechtvaardigt hier ook die impulsieve voordracht, die vooral van innerlijk mouvement getuigt en van een bewogen liefde voor dat haar zoo intiem vertrouwde interieur, waarvan zij mij zeide ook nu nog niet, terwijl haar woning na haar huwelijk met den schilder Richard Bisschop in een andere wijk ligt, te kunnen scheiden. In dit atelier composeert zij haar meer eigenlijke stillevens en schildert zij haar figuren met die martiale levens-expressie die haar eens voor altijd een aparte plaats geven in onze jongere schilderkunst. Hier waagt zij zich aan een genre dat in de Hollandsche kunst min of meer ongewoon is en waar bij wijlen de invloeden van een vreemde niet eigendommelijk Hollandsche | |
[pagina 361]
| |
geestescultuur merkbaar zijn. Maar die invloeden hebben haar niet overheerscht Zij hebben alleen verwante, doch geheel persoonlijke gevoelens wakker geroepen. Men zou deze uitingen de lyrische interpretatie van een waargenomen ziels- of gemoeds-actie kunnen noemen, en hier nadert de felle of meer meewarige aandoenlijkheid dier figurale en mimische expressies somwijlen de sfeer van het pathologische.Ga naar voetnoot*) ‘spinsters’.
Wanneer we naspeuren welke invloeden zij ondergaan heeft, dan zou men voor zoover 't bovenbedoelde reeks betreft, kunnen wijzen op Mancini, elders weer op Millet en de Primitieven. Misschien heeft ook iets van den hijgenden, broeienden ademtocht, van het ongebreidelde verlangen, de sensitivistische verrukking welke door sommige van Van Gogh's werken siddert, haar bij het streven naar een nieuwe, eigen levensynthese beroerd. En dan kan er als gevolg van haar Schotsche afkomst herinnerd worden aan dat delicate, bijna decoratieve kleurgevoel, dat niet het minst behagen vond in de soepelige lichaamsblankheid der rosharigen, die ook zij meer dan eens met voorkeur te schilderen schijnt. Mancini, de laat begrepen schilder bij wien soms achter den momenteelen schijn, het geblikker en geschater van felle kleuren, het grimmig levensleed verholen lacht, Whistler die elke toonkleur wist door te voeren en te verdiepen tot een verfijnd psychische beteekenis, dat zijn de verscheiden aangelegde vertegenwoordigers van een kunst waaraan zij meer door haar aard en voordracht, dan naar wezen verwant is. Geheel in tegenstelling met de universeele kunstenaarsaanleg der middeleeuwers, van wie zij naar eigen overtuiging vermeenen veel geleerd te hebben, zijn er in de nieuwere kunst een aantal artistieke naturen geweest, wier individualisme zich op sterke wijze ontwikkelde en die er zich toe aangetrokken gevoelden niet het leven in zijn algemeenheid, maar in zijn verbizonderingen uit te beelden. Ver van het gewoel der wereld in eigen vereenzaming teruggetrokken, boeide hen een verschijning uit de eindelooze reeks, die vanuit hun geestelijke onbewustheid kwam opdoemen. Laat het proces zich eenvoudiger voltrokken hebben. Nemen we aan dat deze schilderes een zeker onderwerp bekoorde en dat zij zich tot het schilderen daarvan zette. Het schokkend impressionabele (zie het gereproduceerde kinderkopje) in zoo'n geval, de plotse den toeschouwer hevig aangrijpende manifestatie van diep en fel psychisch leven, wijzen er op dat, vóor dat de schilderes tot een dergelijk resultaat kon komen, zich een psychologisch proces moet voltrokken hebben en dat toevallig de tastbare verschijning van het model den immaterieelen schijn der idee dekte. Bij groote schilders als Rembrandt, Daumier of Millet is dat nooit anders geweest. Alleen is bij den een het transformatie-vermogen sterker dan bij den ander, of wel het eene moment sterker dan het andere, terwijl bij Rembrandt b.v. wat dit betreft het evenwicht gewoonlijk opmerkelijk is. Bij de minder sterk geëquilibreerde moderne | |
[pagina 362]
| |
naturen overweegt gemeenlijk het psychische en datzelfde geeft aan enkele van Suze Bisschop-Robertson's impulsief neergeborstelde figuurstukken dat ietwat mystische, bijna hallucinaire karakter dat men alleen maar bij de meer diep aangelegde naturen vindt. Haar figuurstukken en interieurs zou men in twee klassen kunnen indeelen: die waarin de subjectieve visie en die waarin de momenteel natuurlijke levensexpressie overheerscht. Die werken van haar, waarin de beide uitersten in harmonische eenheid samensmelten, zijn de meest preferabele, maar ze zijn, evenals in elk kunstgenre, zeldzaam. Ze zijn zoo zeldzaam, dat, om eens twee onvergelijkelijke voorbeelden te noemen, terwijl in Rembrandt's Nachtwacht de strijd tusschen die twee uitersten woedt en heerscht, deze pas in de Staalmeesters op een overtuigende en bevredigende wijze bevochten wordt. Van Suze Bisschop-Robertson ken ik een important werk waarin dat gebeurt, het is het groote stilleven waarvan men hier tusschen den tekst een reproductie vindt.
stilleven. interieur; atelier-kijkje.
Stellig heeft ook haar het leven in een aantal zijner verscheiden vormen geboeid. Behalve stillevens en figuurstukken, schilderde zij interieurs, enkele landschappen, waaronder herfstavondméditaties en enkele buitenhuisgevalletjes. In deze laatsten heeft haar hartstocht voor kleur zich wel het felst uitgesproken. Een wit huismuurtje, het blauw of groen en geel van blinden, het gloeiende rood van daken en daarbij een vrouwenfiguurtje in schaduw op een binnenplaatsje, en dit alles onder de felle blaking van een door de zwaar blauwe lucht cirkelende zon, dat alles saamgevoegd, saamgeborsteld tot een infernale impressie van kleur... ziedaar iets wat opvallend tegen de traditioneele opvatting indruischt. Anders weer dan deze kleurvolle reeks, zijn die enkele achterbuurtslopjes, waar in massale rijzing, de grauwe dreigend naar elkaar toewijkende huismuren den indruk verwekken van imposante architectuur. Ook hier is de kijk geheel nieuw en eigen. Hoezeer zij hier ook mag afwijken van het principe der oud-Hollandsche School die zooiets argeloozer placht aan te zien en het met koesterende aandacht tot in détails zocht af te beelden, zoodat ook het geval zelf iets bij uitstek boeiends verkreeg, hoezeer dat princiep door een groot deel der impressionistische school schijnt verlaten...., men zal na redelijke gevoelsoverweging moeten toegeven dat ook dit nieuwe principe, dat állereerst van den totaal-indruk en de ideeële expressie uitgaat, recht van bestaan heeft. Er hangt in 't Museum Mesdag een schilderstuk van Décamps, honden in de felle gloeiing der zon bij hun kot, met afgekloven beenderen voor zich als de macabere restanten van een | |
[pagina 363]
| |
moordadig maal, terwijl ginds tegen een vaalwitte muur een varken zich den borsteligen rug schuurt. Dit is de meest nuchtere realiteit die men zich kan denken. En toch geloof ik dat geen helsch spectacle, geen inferno in staat is feller aan te grijpen dan de moordadige zonnedagstilte welke hier heerscht. Ik haal dit meesterwerk der Fransche School aan om er aan te herinneren, dat onder de schijnbare alledaagschheid van een geval, een diepe aangrijpende intentie kan steken. Van Gogh, de onbegrepen schilder in zijn Brabantschen tijd heeft in zijn Aardappeleters mogelijk nog dieper geraakt, en hoe moet het iemand te moede worden in het besef van de onberekenbare waarde van zulke standaardwerken wanneer hij bemerkt hoe tam de impressionistische traditie in een geesteloos produceeren van binnenhuisgevalletjes etc. welke een zoo levendige exporthandel in 't leven riep, verloopt.
slapend meisje.
Suze Robertson behoort tot degenen die tegen dit bedrijf front hebben gemaakt. Van haar interieurs, waaronder nu en dan ook een intiem, diep-tonig geschilderd, huiselijk tafereeltje voorkomt, doemt in mijn herinnering naar voren een aardappelschillende vrouw, zittende bij een ruw houten tafel aan 't venster met als tweede plan een gangetje of overloop met enkele zonnige lichtspelingen. Bij onbevangen aandacht vindt men ook hier een aantal der gewone binnenhuis-kwaliteiten. De rustige bezigheid van het rimpelige, tanige besje met haar wit mutsje op, dat in die zoevende, zware binnenhuisstilte zoo voelbaar haar leventje leeft, is goed geobserveerd. De bouw van het gegeven is hecht en stevig, elke penseelstreep is ten slotte verantwoord, nergens duf en saai en het geheel beeft en gloedt in dien gedempt sonoren toon van licht en schaduw welke het doordringt, terwijl de enkele lichttintelingen de egaalheid der stemming wat verbreken. Treffender van actie is nog de zich bij 't vensterlicht aankleedende boerenvrouw met haar licht jakje. Dat pakt aanstonds als raak, men voelt de totale verdieptheid dier vrouw in haar bezigheid, terwijl het binnenvallende licht het teekenende van die actie nog verscherpt. Houdt hiertegen nu een der u welbekende traditioneele binnenhuisgevalletjes, ik bedoel niet van de goeden, zooals Neuhuys, Israels, Mauve of Bosboom, maar van hun decadenten en ge zult de grootere zwaarheid voelen van dezen geest, die op iets van dieper, en misschien duisterder beteekenis uittoog dan 't vinden van een enkel schilderachtig sujet en die van zoo'n bezigheid dadelijk iets maakte dat u bindt door het beteekenisvolle dier doodgewone daad. Het geheel is wat ruiger, | |
[pagina 364]
| |
mogelijk zelfs wat rauwer geschilderd dan men 't nu gaarne wil. Maar er is hier dan ook iets anders dan 't gewone aan de orde. Het ongemeene, van het traditioneele afwijkende treedt sterker naar voren in de figuurstukken. Hier is - zonderen we enkele modelstudies uit - de psychische expressie overheerschend. Een teekening als ‘In Gedachten’ zou men als overgang kunnen beschouwen tot deze reeks. Hoewel zoo'n vlot gewasschen teekening door het domineerende der kleur het eerst opvalt, blijkt toch bij nauwkeuriger observatie, dat die kleurtotaliteit ten slotte toch niet het einddoel was. De bij den aanzet vloeiende verfmassa is zorgzaam beheerscht, in de teekening ging het bindende samenstel niet verloren en in dat vlottende geheel bloeit, zuiver geaccentueerd, de in dat meisjeskopje uitgesproken, actie en gelaatsuitdrukking bepalende gedachte op. ‘het witte huis’.
Gedecideerder van lijn, uitvoeriger gedetailleerd en plastisch vaster van bouw, is het ‘Slapende Meisje’. Men behoeft niet veel in de wereld der schilderkunst rondgekeken te hebben om te zien dat hier invloed van Mancini te constateeren is. Maar het overigens geheel in eigen trant geboetseerde kopje is er niet minder om. Zorgzaam, mooi en gevoelig van ronding in fijn genuanceerde overgangen van licht naar donker is het gelaat geschilderd, en rustig steekt het af tegen het ruig geborstelde fond. Het is gedompeld in de sfeer der burgelijke milieu's, zónder veel schilderachtige omhaal, een gewoon levens-geval met aandacht aangekeken en met liefde voor breede realistiek behandeld. Aangrijpender en doordringender van analyse is nog een teekening die eveneens een slapend meisje met op den linker schouder neerzinkend hoofd laat zien en boeiender in elk geval een studiekop in krijt. Met een nerveuze drift bijna, is dit vrouwenkopje op het papier geworpen, en méer dan enkele zielsexpressie, is het gemoeds-expressie geworden. Een teekening geheel met gevoel doorademd; de hand groefde onder directe impuls dat fijn genuanceerde geheel van ragge aandoeningen, die aan het bijna martiale kopje met de fluweelig donker brandende vlekken der oogen daarin, een weemoedige expressie geven, in enkele krasse, soms weer half uitgewischte lijnen op het papier, en ik ken geen meer onder suggestie brengende uiting van dit in jong Holland merkwaardige talent, of het moest die geschilderde naakte meisjesfiguur zijn, waarvan de expressie bij al het fragiele dat zoo'n teer leventje ademt, toch tevens nog iets nijpenders heeft. Daar rijst tegen een tonig licht fond ineens, met die schokkende impressionabiliteit, waarop ik hierboven doelde, het martiale, | |
[pagina 365]
| |
vreemd starende kopje naar voren. Dit is niet het gewone impressionistische, dit is de visie geheven in die geestes-sferen waaraan zich het hallucinaire der grootere geesten als de oude Breughel, Rembrandt en Daumier min of meer verwant toont. Hoe komt 't toch dat dit kopje in de omlijsting van het donkere haar, dat tegen 't zilver-grijze fond vlekt en met zoo felle drift geschilderd schijnt, zoo dat men de aandoening, welke de hand die het penseel voerde bezielde, kan navoelen, terwijl het bronskleurige gelaat even neigt op het blanke lijfje met de rose teêre zwelling der nog niet ontloken borsten... hoe komt 't dat die als vergeestelijkte verschijning ons met een zoo plotse, onverklaarbare ontroering treft, terwijl zooveel andere ongetwijfeld knapper, vaardiger en zelfs niet zonder brio geschilderde figuurstukken ons onaangedaan kunnen laten. Het antwoord ligt, dunkt ons, in de vraag zelf besloten. Het is er mee als met een simpel potje met bloemen of distels van Verster, dat schooner kan zijn dan een officieel erkend en lang gehuldigd meesterwerk... een wetenschap, te voelen en niet aan te leeren. ‘het dorpshoekje’.
Bij al het schijnbaar schetsmatige in werken als deze treft daarin een forsch of meer gevoelig modelé. Met een opmerkelijke plastiek staan de figuren in de luchtomhuldheid en zelfs in het zooeven aangeduide kinderfiguurtje dat eigenlijk niets anders is dan de vertastbaring van een psychisch moment, met iets misschien van den afschijn van het pathologische verwordingsleven der milieu's waaruit de schilders gewoonlijk hun modellen halen, zelfs in dat blij boeiende en tevens tot meewarigheid stemmende kopje is bij alle lust voor stil lichtende kleernuances welke het penseel als streelend tot een smeltende diep-donkere en zilvergrijze tonaliteit verbond, de plastische vormaanduiding niet verwaarloosd. En hier mogen ook enkele dier eenvoudige modelstudies gememoreerd worden, zooals ze er verscheidene schilderde, naakte slanke jonge-meisjesfiguren met ros haar, in warme koesterende tonen met minder vitaliteit gegeven, maar met in hun wat decoratief en toch dieptonig gamma iets van den latenten schijn dier stille levens. Men zou kunnen meenen dat van hieruit naar de sfeer van 't stilleven maar een kleine overgang was. Toch is de geesteshouding van de schilderes hier eene andere. Inderdaad is zij over 't algemeen eene juist tegenovergestelde in de kunst. Maar dat er ondanks dat verschil overeenkomst kan zijn, heeft al sinds lang het overeenkomstige in sommig werk van Rembrandt en van den superieuren oud-Hollandschen stillevenschilder Willem Kalf bewezen. Het zijn de uitersten | |
[pagina 366]
| |
die elkaar raken en reeds bij den aanvang dezer essay wees ik er op dat men bij een karakteristiek van het werk van Suze Bisschop-Robertson had uit te gaan van die intieme atelier-sfeer van waaruit naast die van het figuurschilderen wel het meest geleidelijk een stillevenkunst placht te ontbloeien. Ook hier is de uiting verschillend; nu eens frappant om het bruyante der voordracht die op groote innerlijke bewogenheid wijst, dan weer imponeerend door de diepverzadigde deftige kleurtotaliteit en meer stijlvolle voordracht - welke kwaliteiten men, naast een voor dit temperament wel opmerkelijke artistieke zelfbeheersching vereenigd vindt in dat allerbelangrijkste harer stillevens dat door een vreemde samenloop van omstandigheden een aangewezen plaats in 't Museum Boymans niet vond. De reproductie gaat hierbij en ik behoef dit werk waarvan men de egaal natuurlijke kleur tegen een donker fond wel ongeveer uit de samenstellende deelen zelf kan opmaken, dus niet nader te omschrijven.
het binnenplaatsje.
Wat er voor wonderbaarlijks kan omgaan in de sfeer der stillevenkunst, dat hier ook zelfs bij een schijnbaar zoo prozaïsch en onbruikbaar onderwerp, geheime ziele-problemen kunnen aangeroerd worden, heeft Kalf bewezen in zijn tintelfijne voordracht, zijn smetteloos zuiveren stijl, zijn echte rascultuur, terwijl hij uit de broeihitte eener in zich zelf verzonken verbeelding, de edelste parels wist op te diepen, evenals Floris Verster die het mysterieuze leven der, in de hen omhullende atmosfeer ademende bloemen vertolkte, of een enkel grillig gevormd Chineesch potje met klaprozen en stroobloeien als een magisch wonder, geheimvol wist te doen oplichten van uit den bevenden schemer van een diepkleurig fond. Suze Robertson nadert hier, meer dan in | |
[pagina 367]
| |
haar meestentijds van kleur doorvoede stillevens, de sobere visie, de zuivere voordracht van het bekende stilleven van Millet in 't Museum Mesdag. En hoewel Millet, aarzeloozer, dieper tast - want ook hier is de zware adem van dien geweldigen dramatischen epicus voelbaar - hoewel het aristocratisch ingetogen werk van Kalf en het uitbundige vroege werk van Verster van luisterrijker geheimen vol schijnt, zoo is toch ook hier in den statig breeden vasten bouw van een simpel stilleven-interieur, een dier psychisch picturale problemen welke geen wetenschap vermag te benaderen en een reflectief analytische critiek slechts moeizaam vermag aan te duiden, in een ruige bijkans nergens falende, merkwaardig positieve voordracht en een levenden, den eigen harstocht welbeheerschenden samenvattenden stijl, op een meesterlijke wijze tot oplossing gebracht. Hier staat men voor een der interesantste werken der moderne stillevenkunst; de tonaliteit heeft dat bijna tastbare, dat met rustige gemoedsvolheid doordrongene dat het specifiek Hollandsche palet, hetwelk zijn voortreffelijk kleurgehalte ten eenen deele dankt aan de door tallooze middentonen zoo egaal en toch tevens zoo rijk samengestelde vlottende binnenhuis-atmosfeer, zoo eigenaardig kenmerkt. Hier vindt men niet de opvallendste, maar wel enkele der diepste eigenschappen van dit kunstenaars-talent nagenoeg compleet. Iemand met deze neigingen, zich ontwikkelende in een zoo gevaarvollen tijd met de eigenschappen van een natuur- en cultuurtalent beide, levende in een ander land met een traditie die zich op een minder degelijke basis gevestigd had, zou gevaar geloopen hebben in decadentie te vervallen. Hier hebben die eigenschappen elkaar soms bestreden en kwaad gedaan, soms aangevuld, en het resultaat is ten slotte geweest dat we een opmerkelijke schildersfiguur als een der meest typische representanten van een in de Hollandsche cultuur geheel nieuwe en in de schilderkunst al weer bijna afgesloten periode, zijn rijker geworden. Met die van deze phase, is ook de ontwikkelingsgang van dit talent min of meer bepaald. Op wat Suze Bisschop-Robertson praesteerde heb ik samenvattend in breede aanduidingen gewezen, wat zij verder zal geven zal werk van vermoedelijk rijper en ingetogener dracht zijn, gewoonlijk het eindelijke resultaat van een in hevigen, gevaarvollen strijd gegroeide en staande gebleven overtuiging. |
|