Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 16
(1906)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 391]
| |
Agnano, door Hugo Cool.Gaan wij thans over tot de beschrijving der opgegraven beeldhouwwerken. De Venus van Agnano is eene vrouwefiguur van levensgroote gestalte. Het hoofd draagt een diadeem, het haar is gescheiden in twee lokken, die over de schouders liggen. Met haar linkerhand houdt zij een kleed vast, dat beneden de lendenen achter om haar heen en over den beneden rechterarm geslagen is. Dit kleed vertoont bij de rechterhand en beneden eenige franje. Aan hare linkerzijde als attribuut een dolfijn, wegduikend in eenige golven. Het linkerbeen is iets meer naar voren geplaatst en licht gebogen. De geheele figuur heeft een houding alsof zij op het punt is het water in te gaan en haar kleed laat glippen. De bovenste zwarte lijn in den hals en die beneden de borsten zijn geen breuken, zooals men eerst uit de photografie geneigd is te meenen, maar dan zouden toch ook allicht de armen de voortzetting ervan vertoonen, 't zijn onderdeelen eener touwconstructie om de wel gebroken deelen bij elkaar te houden. Een volkomen overeenkomstig beeld werd tot dusver nergens door ons gevonden, een tweetal nabijkomende willen wij vermelden. Eenigszins het spiegelbeeld van deze Venus, wat de gestalte betreft is de Venere Anadiomene, te Syracuse. Daaraan ontbreekt helaas het hoofd en bij de schouders zijn geen lokkenresten, zoodat het kapsel anders geweest moet zijn dan dat van de Venus van Agnano. Hier, te Syracuse, komt het rechterbeen meer vooruit aan de knie en is meer gebogen, terwijl de linkerhand het kleed vasthoudt, evenwel de vingers gestrekt, zoodat zij het kleed slechts zacht door drukking tegenhouden. Het is dan ook iets verder afgezakt dan dat van de Venus van Agnano, die het hare krachtiger vasthoudt. Het kleed bolt bij de Venus van Syracuse naar achteren, alsof de wind erin blaast. Franje zagen wij er niet aan. De vrouwfiguur zelf schijnt ons een iets rijpere schoonheid. Verder is er overeenkomst van attribuut, de dolfijn; die te Syracuse is iets beter bewaard gebleven dan die te Agnano, maar de golven ontbreken, zij kunnen er echter wel geweest zijn, daar een moderne aanvulling voor steun hier blijkbaar iets ontbrekends vervangt.
venus van agnanoGa naar voetnoot*).
Den dolfijn als Venusattribuut heeft ook de beroemde Venus der Medici in de Uffici galerij te Florence. Hier spelen nog een paar kleine cupido's met vin en staart op den dolfijn, terwijl ook eenige golfaanduiding aanwezig is en zonderling genoeg achter den dolfijn nog een boomstam staat. Dergelijken dolfijn met cupidootjes gaf men ook | |
[pagina 392]
| |
den Augustus uit 't Braccio nuovo (Vat.) als attribuut! Verder komt de dolfijn herhaaldelijk als Venusattribuut voor, ook zelfstandig met een cupidootje erop, en ook in latere eeuwen.
mercurius van agnano.
Zooals wij reeds zeiden wordt de Venus van Syracuse een ‘Venere Anadiomene’ genoemd en zou men dus ook de Venus van Agnano zoo kunnen noemen, evenwel lijkt Anadiomene (oprijzend), dus uit de golven rijzend ons niet erg gelukkig gekozen. Wij zouden dan n.l. kunnen meenen eene voorstelling te hebben van de geboorte van Venus, uit het schuim der golven, een gedachte schoon genoeg om in marmer uitgedrukt te worden, maar dat zij dan zoo spoedig dien mantel gevonden zou hebben lijkt twijfelachtig, waarom wij meer de opvatting deelen, dat zij op het punt is te water te gaan. Een derde Venus, die echter in schoonheid verre bij de beide genoemde achter staat, maar om een bijzondere overeenkomst in het dragen van het kleed hier vermeld moet worden, bevindt zich in het museum van het Vatikaan te Rome, in den achtzijdigen hof, voor een nis, midden tusschen het kabinet van den Perseus van Canova en den Antonius (Mercurius) van Belvédère. Zij kon behoudens haar attribuut eene copie zijn van de Venus van Agnano. Het hoofd is aanwezig, maar mist bijzonder schoone trekken, misschien is de herstelling hier niet gelukkig geweest, althans wat den neus betreft. Het hoofdhaar is gescheiden en draagt evenzeer een diadeem, maar de lokken liggen niet op, maar vallen vóór over de schouders. Het kleed wordt bijna evenzoo opgehouden als door de Venus van Agnano en over den linkerarm geslagen; het is iets verder gezakt, zoodat wij hier een stadium hebben, gelegen tusschen die van de kleeden der beide eerste Venusbeelden. Merkwaardigerwijze komt hiermee overeen, dat de vingers der hand, die het kleed vasthoudt, uitgestrekt zijn, maar de duim nog achter het kleed ligt, terwijl te Syracuse ook de duim te voorschijn komt en de vingers vrij gestrekt zijn, te Agnano de duim achter het kleed ligt en de vier overige vingers op de pink na gekromd zijn. Bovendien spreekt ook het iets verder gezakt zijn van het kleed te Rome uit den meer uitwaarts gebogen linkerarm. Deze is op dezelfde plaats voor de hand afgebroken. De franje van het kleed is aan deze zijde aanwezig. Een klein verschil bestaat nog hierin, dat het kleed bij de Venus van Agnano het rechterbeen onbedekt laat, terwijl dit bij die van het Vatikaan bedekt is en alleen de voet er onder te voorschijn treedt. Als attribuut heeft zij een amor, die op een kleine verhevenheid staat. Het geheel mist de gratie die het beeld van Agnano zoo aantrekkelijk maakt. Zij draagt het onderschrift: ‘Veneri Felici Sacrum, Saliuslia Hedpedus D.D.’ De musea te Rome bevatten nog verscheidene beelden, die aan genoemde Venusbeelden herinneren, de meeste aan die van Syracuse, wat het kleed betreft. Ten slotte vermelden wij nog een Venus uit den tuin der Medicisvilla te Rome, die het kleed ophoudt | |
[pagina 393]
| |
als die te Agnano en als die van het Vatikaan, maar met de linkerhand en over de rechterarm geslagen. Het minder fraaie van de figuur zelf heeft men blijkbaar getracht te vergoeden door wat meer franje aan het kleed. Het beeld dat na de Venus in de eerste plaats beschouwing waard is, is een Mercurius met een kleinen Bacchus en een ram als attribuut. Mercurius mist helaas het hoofd; vleugels aan de voeten zijn nooit aanwezig geweest (ofschoon er, zooals juister is, verschillende Mercuriusbeelden bestaan waar de vleugels aan de sandalen zitten, zijn er toch ook met de vleugels direkt aan de voeten). Daarentegen heeft hij zijn staf met de beide slangen in de linkerhand en zijn mantel behoorlijk vastgeknoopt als iedere andere Mercurius. De rechterhand steunt op een boomstam, geen ongewoon verschijnsel, en draagt een kleinen Bacchus, die de rechterhand naar hem uitstrekt en er Hermes' schouder mede raakt, terwijl Bacchus met de linkerhand een druiventros vastgeklemd houdt. Als attribuut is genoemde ram aanwezig, die nieuwsgierig opkijkt, wat er gaande is. Ofschoon wij ook een nauwkeurig op dit gelijkend beeld nergens zagenGa naar voetnoot*), hebben wij hier toch een geliefkoosd onderwerp, n.l. eene grootere figuur spelend met een kleinere.
venus met den wapenrok van mars.
Ieder zal zich wel een dergelijk beeld kunnen herinneren. Noemen wij de Venus en Amor uit het Museum Borghèse No. CLXXVII in zaal V en No. 29 in het Braccio Nuovo van het Vatikaansche Museum Chiarmonti, waar een kleine Bacchus zit op den schouder en naar een druiventros grijpt, nu niet door een Hermes, maar door een Satyr afgehouden. Dan komen een paar beelden, die bij elkaar behooren, een Venus en een Mars, die, naar men mij opmerkte, een spel spelen. Zij hebben nl. de attributen verwisseld. De beelden zijn niet levensgroot, beide zijn van dezelfde afmetingen, hetgeen niet uit de photo's op te maken is, maar die moesten van verschillende afstanden genomen worden, niet met de gunstigste belichting, terwijl wij door de lokale omstandigheden ook niet in staat waren voor een behoorlijken donkeren achtergrond te zorgen. Venus heeft, zooals wij zeiden, de attributen van Mars, wij zien nl. den wapenrok, die haar toch te zwaar viel om aan te trekken, maar wel nam zij zijn pijlenkoker; zoo iets kende zij reeds. Haar lokken vallen over de schouders, de linker bovenarm draagt een armband, niets ongewoons. En Mars? Misschien is 't het Venuskleed, dat hij luchtig over den linkerschouder geworpen heeft, terwijl hij zelf poseert als fluitspeler uit een idylle met Amor aan zijn linkerzijde. Arme Amor, hem resten nog slechts een paar armstompjes en de gebroken vleugeltjes zullen hem niet meer naar Venus terug kunnen doen vliegen, waardoor een ook elders meermalen afgebeeld lieflijk tafereeltje zou ontstaan. Jammer ook dat de hoofden ontbreken. De tot dusver genoemde beelden bevinden zich in het oude Bourbonsche jacht- | |
[pagina 394]
| |
huisje te Agnano. In de particuliere woning van Dr. Schneer te Napels zijn nog een tweetal bij de opgraving genoemde koppen, de vrouwenkop en een kleinen satyrkop. De vrouwenkop is waarschijnlijk een portret; dit schijnt zelfs wel zeker, daar, zooals men mij opmerkte, de beide gelaatshelften niet volkomen symmetrisch zijn. De gelaatsuitdrukking is streng. Het feit dat hier een portret gevonden is, duidt min of meer op het bestaan van het gebouw in den keizertijd, daar toen eerst het portret als uiting van Romeinsche kunst ontstond.
vrouweportret.
Behalve de beelden werden nog een waschkom gevonden, op de Venus-photo gedeeltelijk zichtbaar. Wij achten het ook mogelijk, dat het een bak is om meel in te malen. Dan het in zaal II geplaatste Venusaltaar met aan eene zijde in relief een kruik, een altaar zooals er zooveel staan in het Palentijnsche museum te Rome.
mars met het kleed van venus.
Behalve de voorwerpen uit marmer werden te voorschijn gebracht, uit terracotta: kruikjes en platte olielampjes, glaswerk, nl. glazen muurbedekkingen en overblijfselen van een zeer merkwaardige glazen vaas; de mondopening staat nl. in verbinding met het lichaam door een hals, die uit 5 tegen elkaar liggende pijpen bestaat. Zoo'n vaas werd nergens meer gezien; nabij komt een zalfflesch (gevonden te Hagen a/d. Mosel) uit het Germ. Museum te Nürnberg en een ‘quadruple vase for holding antimony’ uit Palestina (Br. Museum). Het glaswerk irriseert fraai, maar heeft deze eigenschap waarschijnlijk eerst in den loop der eeuwen verkregen. Dergelijk glaswerk ziet men in de musea te Palermo, Napels Rome e.a. Ook heeft men een massa kleine mozaïeksteentjes gevonden, kleiner dan die van het gewone vloermozaïek, maar zooals ze tegenwoordig nog in de Turksche moskeeën gebezigd worden, en die waarschijnlijk afkomstig zijn van wandmozaïeken.
satyrkop.
Verder zijn gevonden een in steen gesneden ruiterbeeldje, een ring, koperen krammen, een spiraalveer, een naald, een waarschijnlijk tandheelkundig instrument en een menigte munten, die door professor Patroni gedetermineerd werden als te zijn uit het Byzantijnsche Keizerrijk, van Justinus I en Justinianus, van Augustus onder Tiberius geslagen, van Massenzio en uit latere tijden. Deze voorwerpen bewaart Dr. Schneer in zijne woning te Napels.
Wij spraken reeds uitvoerig bij het geschiedkundig overzicht over de zgn. Stufe di S. Germano. Deze bestaan tegenwoordig nog. Aan de aarde ontstroomen warme, vrij droge dampen, omtrent welker samen- | |
[pagina 395]
| |
stelling wel enkele opgaven bestaan en waaruit blijkt dat zij ook in mindere of meerdere mate koolzuur en zwavelwaterstof bevatten. Over de uitstroomingspunten nu zijn deze zgn. ‘stufen’ gebouwd, een reeks in elkaar loopende kamertjes, waarin men dan achtereenvolgens de temperaturen van 38°, 42°, 54°, 65° en 73° C. kan genieten en de weldadige gevolgen, als reeds door Da Eboli bezongen. Tegenwoordig is men bezig deze stufen, die in den laatsten tijd niet gebruikt werden, te herstellen en uit te breiden, ten einde ze weer te benutten. Niet alle warme dampen zijn zoo gevangen, ook buiten de stufen laat de aarde ze los, en als men er in den bodem graaft vindt men er zwavelkristallen en andere zouten zooals er ook in de stufen zelf worden afgescheiden. Bovendien kan men op den straatweg eene plek opmerken, nabij de stufen, die altijd droog is. Ook na de zwaarste regens, als de geheele weg nog nat is, ziet men deze witte droge vlek, een bewijs dat ook daaronder de aarde zooveel warmer is. Bovendien zagen wij reeds hoe de Romeinen de warme dampen ook in hun bouwwerken benutten. Ook ontstroomt de aarde op twee punten bijzonder veel koolzuur, waar men een kleine ingraving gemaakt heeft en huisjes over gebouwd. Dit zijn dan de Grotta del Cane of Hondsgrot en de Grotta del Morto, de laatste vroeger ook Ammoniakgrot genoemd. Daar het zwaarder is dan de lucht vult het koolzuur het beneden gedeelte der beide grotten en kan men een paar treden omlaag gaan, zonder iets ervan gewaar te worden. Een fakkel verraadt dadelijk de grens van lucht en koolzuur doordat zij onmiddellijk uitdooft, wanneer zij in de lucht aangestoken, zoover naar beneden gebracht wordt, dat zij in de koolzuurlaag komt, eene proef, die even duidelijk en minder gruwzaam is dan het laten bezwijmen van een hond in het koòlzuur van welk experiment de naam ‘hondsgrot’ afkomstig is.
in de ruïnen van agnano; de nis (d) op den achtergrond draagt nog een gedeelte van hare bekleeding.
Wanneer men zelf met het hoofd een oogenblik in het koolzuur onderduikt, bemerkt men de prikkeling in den neus, maar niet zoo sterk als die van ammoniakgas zou zijn. Waarschijnlijk heeft men toch om deze gewaarwording de grotta del Morto lang ammoniakgrot genoemd, want, ofschoon het altijd mogelijk is, dat hier in vroegeren tijd ammoniak inplaats van koolzuur gestroomd heeft, er bestaat geen bewijs van. Wanneer de hoeveelheid voldoende blijkt, ware dit koolzuur ook te verdichten. Behalve de genoemde gas- en dampbronnen komen in het terrein van Agnano een groote menigte mineraalwaterbronnen te voorschijn, die te zamen bijna 7 millioen liter per dag moeten leveren. Vooral aan de zuidelijke zijde zijn deze bronnen het overvloedigst en wanneer men 's avonds, als alle geluiden van den dag gaan zwijgen, zulk een avond, waarin men bij ons de koeien hoort grazen, staat te midden van deze bronnen, ziet men aan alle zijden witte nevels omhoog stijgen en hoort men de murmelend borrelende geluiden, die het beste zijn te vergelijken bij de geluiden, die de kinderen maken bij het zeepbellen blazen, wanneer zij den kop van | |
[pagina 396]
| |
de pijp onder het sop houden en dan de lucht door het water blazen; inderdaad vormen de ontwijkende bellen soms ook heele schuimmassaas.
jachthuisje der bourbons, binnen agnano, waar de beelden bewaard worden.
Omtrent de samenstelling en de therapeutische waarde van deze bronnen zijn velerlei onderzoekingen gedaan. In een ‘Programma per la creazione e l'esercizio di un grande Stabilimento Termo-Balneare invernale ed estivo in Agnano presso Napoli’ vinden wij het voornaamste wat door die onderzoekingen omtrent de wateren bekend is, en waaruit wij navertellen, dat de verschillende bronnen een zoodanig verscheidene samenstelling hebben, dat op het terrein van Agnano de wateren van Franzensbad, Wiesbaden, Ems, Aken, Vichy, Marienbad en vele andere vertegenwoordigd moeten zijn. Op een relief van Agnano, dat zich in het bureau van de Vereeniging ‘Pro Napoli’ op het Piazza Vittorio te Napels bevindt, is de ligging der bronnen aangegeven, die volgens genoemd boekje op verschillende manier te rangschikken zijn. Men heeft er van zeer warme (64-72° C.) tot koude (18-28° C.) toe, zwavelige en alkalische wateren, warme en koude koolzuurhoudende bronnen en voor bepaalde ziektegevallen aangewezene. Interessant is een ijzer- en koolzuurhoudend water, dat met een temperatuur van 36° te voorschijn treedt; eene uitzondering op den regel, daar deze wateren meest koud zijn. Geven wij het oordeel van den meest bevoegde, n.l. professor dr. Arnoldo Piutti: ‘De conclusie is, dat in het bekken van Agnano zich gelukkigerwijze op onderling korten afstand vereenigd bevinden talrijke en overvloedige minerale wateren, koude en warme, zoowel om te drinken als om in te baden, mineraal slijk van hooge temperatuur, natuurlijke stufen met droge warmte en heilkrachtige gas-uitvloeiingen, en dit samenstel van natuurlijke produkten, die Agnano rijk maken, is in zoo groote hoeveelheid en zoo verscheiden aanwezig, dat het te wenschen is, dat zij zoo spoedig mogelijk ruimschoots aangewend worden voor een therapeutisch doel.’ Dit oordeel werd geschreven in December 1902, en wij kunnen ons afvragen, in hoever is men dan werkelijk bezig geweest om deze milde gaven der natuur tot heil der zieken onder de menschen aan te wenden? Dan moeten wij in de eerste plaats een proef vermelden, die reeds vroeger, n.l. in den zomer van 1889, door dr. Schneer, met medewerking van een 77-tal geneesheeren, genomen werd, en waarbij ieder dezer doktoren zijn behoeftige patiënten naar Agnano zond om de nog zeer primitief ingerichte baden te gebruiken, onder toezicht van de doktoren Schneer en Gauthier. Iedere 10 dagen werden de patiënten door hun respektieve geneesheeren onderzocht en later, in den winter, werd nog om eene opgave verzocht omtrent den toestand van de belangwekkendste der patiënten. De resultaten zijn in een tabel vereenigd, die men vindt in ‘Primo rendiconto statistico Medico-Chirurgico-Balneare delle Acque e fanghi minerotermali di Agnano’. Wat het water als drinkwater betreft, verscheiden bronnen zijn eenvoudig in een buis gevat, terwijl aan een enkele meer zorg | |
[pagina 397]
| |
is besteed; een huisje is er over gebouwd: ‘Sorgente Apollo’ (vertaald: ‘Apollo-bron’) luidt het opschrift en het water hiervan wordt in flesschen gedaan en zal binnenkort als Apollo-water verschijnen.
apollobron, links dr. g. schneer.
* * *
Zooals reeds vermeld werd, worden de stufen verbouwd. De plannen voor een groot winter- en zomer-kurort zijn nog niet ten uitvoer gebracht. Als deze eenmaal uitgevoerd zullen zijn, zal Agnano een gansch ander aanzien hebben gekregen. Dan zal het zijn geworden, als zoo menig andere badplaats, verre en nabij, dragend éénzelfden stempel van lijden en van mondainiteit. De bronnen, die thans bruisend te voorschijn treden, zullen zwijgen als menschen haar kluisterden. Dan zult gij nuttig zijn, Agnano, nuttig, een woord, waarbij de wildste bloemen in uw hart, als door een nachtvorst zouden verdorren, maar wanneer gij er de diepere beteekenis van verstaat, zult gij er vrede mee hebben. |
|