- het plaatselijk belicht touwwerk, dat slap hing, doordat 't snelle schip den zachten wind geheel òp-stoomde.
Daarna liep ik nog wat heen en weder, keek even bij den roerganger en nam mijn geliefkoosde houding tegen de voorrailing weer aan, om stil genoeglijk puffend aan mijn pijpje nogmaals uit te spieden in de wijde ruimte voor mij, nu nog donker, en te wachten op den witten maneschemer, die komen ging....
Beneden voor de brug schoof de spitse grijze driehoek van de bakstent over 't nog donkere water.
Naar boven ziende, bemerkte ik hoe in de hoogere bovenluchten, de wolken-nevels langzaam aan wegtrokken en nu open kwam een wijd grillig-belijnd gat in de laag-hangende nevelgordijnen en ik daardoor inkeek de lichtlooze oneindigheid met de flonkerende lichtpuntjes van sterren.
Ik bemerkte hoe langzamerhand de maan hooger boven de kim was gekomen, want niet meer zag ik tusschen de donker-grauwe wolken diep-fluweelig-blauw zwart met helder diamanten-gespikkel. Nu werd 't doorzweefd van heel raag-dof zilverwaas, dat blauw-zwart parelgrijzig maakte en het helle flonkeren der stille hemellichten verdofte tot zwakjes lichten.
En terwijl helderder en helderder deze parel-blauwe nachtlucht werd, werden ijler en ijler de laaghangende nevelen, zoodat grooter en grooter en grooter werd dat brok nachtlucht.
Ik spiedde weer voor mij uit, liet mijn oogen dwalen langs de kim, die scherper en scherper geteekend werd, want donker bleef de zee daar veruit, terwijl ook de westerwolken zachtjes werden doorzweefd van 't koele maneblank. En terwijl onverstoorbaar de minuten voorbijgingen, klom rustig zeker de maan op langs den hoogen hemelkoepel, onzichtbaar nog steeds door de wolkenmassa's, welke voortdurend ijler werden, en aannamen grillig gerekte wolkgestalten.... Tot eindelijk, schijnbaar-plots, zonder geleidelijken overgang, de maan tusschen een paar wolkenbanken, hoog achter 't schip, rustig stond te glanzen in een stuk effen lucht.
Nu waren zeer licht-schemerend de westerwolken en was zeer scherp de kim, hoewel toch ook een vage zilverglanzing over 't grijs zwarte watervlak lag. En de kustbergen donkerden niet meer, maar leken blauw-zilverige nevelgestalten, onzeker nu van lijn, doordat 't mane-blank was komen glijden langs hun hellingen en kruinen.
Ik keek achter mij, over de tenten heen, en zag nu hoe 't zogwater een licht-wemelende zilvervloeiing was, of 't schip zijn langen weg van af de kim teekende met vloeibaar zilver. Dat kwam door de maan, die recht achter 't schip stond en den lichtenden kant naar mij toe deed trillen.
Niet lang zou dit duren echter, want boven de maan dreven weer wolken-streepen, en wollige-opkoppingen, zilverig de onderzijden, loodkleurig blonken de bovenzijden.
Een oogenblik stond ik in stille bewondering te kijken, hoe fijn al die grillige teekeningen in de lucht, teer door slechts aangegeven-worden met zilver-wit en grijzig-zwart.
Geheele, stille perspectieven van zilverige vijvers en meren, met grillig bogende, donkere oevers waren boven elkaar als fijn Japansch, zilver-op-zwart lakwerk.
Schijnbaar beweegloos dit alles en toch o zoo onmerkbaar veranderend van aspect.
En onverstoorbaar klom steeds de maan, niet meer helder-lichtende, zuiver-scherp-uitgesneden schijf, maar verdoffend en omgeven door een lichtend aureool... tot zij eindelijk zelf niets meer was dan een lichtend nevelvlekje en weer schoof achter een wolkenbank.
Ik brak mijn bekoring en nam weer mijn plaats tegen de voorrailing in.
Schuin beneden mij zag ik opnieuw 't boegwater langs boord bruisen, maar zeer helderwit nu, en niet meer met die zacht-groene zee-lichting.
Even spiedde ik weer voor mij uit, maar nog steeds was er niets in zicht.
Daar begon 't boegschuim te zilver-sprankelen, en werd 't lichter om mij heen. Blijkbaar was de maan weer doorgekomen en nu was 't schuim sprankelend zilver, lichtend zilver, met als metale vonken, de opspettende druppels. Fijntjes donker-parelende was de zee zoo, met 't bruisend festijn van dat lucht-schuimende witte zilver met de helle glinsteringen, waar even gladder was 't water.