| |
| |
[pagina t.o. 33]
[p. t.o. 33] | |
grieksche vazen.
| |
| |
fig. 3. cyprisch vaatwerk. (foto j. bijtel, leiden).
| |
De ceramiek van Griekenland en Italië in het Leidsche Museum van Oudheden
door dr. J.H. Holwerda jr.
Hadden wij een vorige maal gelegenheid hier de Egyptische afdeeling van het Leidsche museum te bespreken, inmiddels was ook de nieuwe opstelling der klassieke ceramiek haar voltooiing genaderd. Ook daarvoor zijn nieuw ingerichte zalen in het museum geopend, waar men in chronologische volgorde de ontwikkeling dier kunst voor zich zien kan en zelf gaven wij in onzen vazencatalogus de verklaring en de beschrijving der verschillende groepen en
fig. 2. mykeensche vazen. (foto j. bijtel, leiden).
stukken. Thans is het onze bedoeling hier een korte geschiedenis dier ceramiek te geven, gelijk de voorwerpen in onze collectie ons die verhalen.
Wie tegenwoordig een historie der Grieksche en Italiaansche ceramiek gaat schrijven mag feitelijk niet, gelijk dat vroeger gewoonlijk gebeurde, zwijgen over wat in de alleroudste tijden in het overige Europa wordt aangetroffen. Ongetwijfeld is er nauwe samenhang tusschen het oudste, dat we in de klassieke landen vinden en het praehistorische vaatwerk in 't overige Europa en verder is ook in verschillende perioden der praehistorie de invloed van een bepaalde groep der klassieke kultuur vooral ook in het vaatwerk duidelijk waarneembaar, terwijl omgekeerd weer in andere tijden de producten van het barbaarsche Europa op het kunsthandwerk der klassieke volken hebben ingewerkt.
Die samenhang moet men vooral goed voor oogen houden. Ook op dit gebied beteekenen de klassieke volkeren veel, zeker verreweg het meest van al hun tijdgenooten,
| |
| |
echter niet alles. Even juist als het verwijt is, vaak gericht tot ouderwetsche historici die onder Oude Geschiedenis slechts die van Grieken en Romeinen verstaan, even onverdedigbaar is het de verklaring der ontwikkeling van dit kunsthandwerk geheel alleen in de klassieke landen te zoeken.
fig. 1. mykeensch vaatwerk. (foto j. bijtel, leiden).
Aan den anderen kant is echter die kunst in de klassieke landen een zoo eigenaardige geworden, werd ze daar ook door de toepassing der schilderkunst op haar producten tot een zoo fijne en heeft als zoodanig ook in latere tijden zoo'n invloed gehad, dat men haar met haar typisch klassiek karakter toch weer in zekeren zin als een geheel kan beschouwen en men haar ook met het volste recht een aparte afdeeling in zijn museum mag inruimen. Zoo zullen wij dan ook, ons speciaal met deze afdeeling bezig houdende, thans in het bizonder het Grieksch-Etrusco-Romeinsche kunsthandwerk bespreken. Als straks de praehistorische afdeeling van het museum gereed is, zal ook beter nog de gelegenheid daar zijn dien geheelen samenhang onder de oogen te zien. Slechts in 't voorbijgaan zullen wij er nu alleen hier en daar op hebben te wijzen.
De vraag naar den aanvang dezer ceramische kunst zal waarschijnlijk voorloopig nog wel onopgelost blijven, hoevele, soms zeer verleidelijke, theoriën over haar ontstaan er ook worden voorgedragen.
Zeker is het dat over de geheele oude wereld in zeer vroege tijden, evenals later nog in het onbeschaafde Europa, een effen gekleurd eenvoudig vaatwerk werd gemaakt in tallooze meest toevallige kleurnuanceeringen. De vormen van dit soort vaatwerk zijn in verschillende streken vrij verschillend, daar echter het museum er slechts een schervencollectie van bezit kunnen we hierover verder zwijgen. Eveneens slechts door scherven vertegenwoordigd zijn de zoo merkwaardige overoude soorten, op welke we in Griekenland voor het eerst de schilderkunst op vazen zien optreden
Wat Creta, Melos en Noord-Griekenland op dit gebied in de laatste jaren hebben aan 't licht gebracht, heeft naar onze meening nog te weinig een vaste plaats in de kunstgeschiedenis gekregen dan dat we er hier veel over zouden mogen zeggen.
fig. 4. cyprisch vaatwerk. (foto j. bijtel, leiden).
Zoo zien we op Creta die eigenaardige techniek die op een mat zwart oppervlak roode en witte kleuren aanbrengt, welke techniek men veelal als den voorlooper beschouwt van den eigenaardigen naturalistischen schilderstijl gelijk die op dat eiland vooral voorkomt.
Ook elders worden echter in die alleroudste tijden locale industriën gevonden, die nu eens in matte kleuren, dan weer in eenigszins glimmend vernis figuren, 't zij rechtlijnige 't zij naturalistische, op het oppervlak der vazen aanbrengen. Juist het voorkomen
| |
| |
fig. 5. cyprisch vaatwerk (foto j. bijtel, leiden).
dier verschillende soort verf, mat of glanzend, is zeer gewichtig omdat door de ontdekking van de laatste de vazen-schilderkunst is kunnen worden wat zij geworden is. Betrekkelijk primitief en onoogelijk als toch de matte verffiguren zijn, heeft zich mogelijk op verschillende plaatsen in Griekenland daaruit de kunst van het glanzend vernis ontwikkeld, die op haar beurt de voorloopster is van de zoo schitterende vazenkunst uit den bloeitijd met haar zwart vernis als glanzend metaal
Hoe nu echter de onderlinge verhouding is tusschen dit oude matte en het daaropvolgende en zeker er mede samenhangende glanzende vernis is een nog onopgeloste zaak. Geven dus een groot aantal scherven ook van deze industriën in verschillende deelen van Griekenland een overzicht in het museum, de eigenlijke vazencollectie van geheele stukken die meer dan zuiver wetenschappelijke waarde hebben, begint eerst met de groote meer algemeene kunst-industrie, die we gewoon zijn, naar een van haar centra, de Mykeensche te noemen en die ook nog in haar oudste periode met matte verf heeft gewerkt.
Men weet hoe er, laat ons zeggen tusschen 1800 en 1000 vóór Chr., in Griekenland een zeer eigenaardige beschaving heeft gebloeid, de Mykeensche, die ook door den stijl van haar kunsthandwerk een zoo eigen karakter draagt en meer dan men vaak vermoedt invloed heeft uitgeoefend op het verdere, veel barbaarschere Europa. Ook het vaatwerk van deze periode heeft zijn eigen typische ornamentiek en vormen. De eerste is veelal ontleend aan de natuur, men ziet er gestyleerde zeedieren, bladeren en spiralen of wel de versiering bestaat uit de horizontale banden, waarmee het stuk, op de pottebakkers-schijf rondgedraaid, van zelf door het er tegen aanhouden van een nat penseel beschilderd wordt. Van al deze ornamenten geven onze groepen Mykeensche vazen (fig. 1 en 2) een voorbeeld. Ook de grilligheid der vormen kan men daarop waarnemen; zoo ziet men de typisch Mykeensche beugelkan Fig. 1 (a en b) en de skyphos (c), de uit een eenigszins later deel van deze periode stammende amphorasoort (fig. 2) en de grovere kommen Fig. 1 (d - g) uit den tijd dat de Mykeensche periode reeds zijn verval nadert. Het typische karakter dezer Mykeensche vazenkunst blijkt dus duidelijk uit de hier afgebeelde exemplaren uit het museum.
fig. 6. dipylonvaatwerk (foto j. pijtel, leiden).
Gedeeltelijk gelijktijdig, gedeeltelijk zelfs nog vóór de Mykeensche beschaving valt de kultuur van het eiland Cyprus, die in zijn nog niet voldoende vastgestelden samenhang met Egypte een van 't overige Griekenland vrij onafhankelijk karakter bewaarde. Deze afdeeling van onze collectie bevat wel mede de oudste stukken der verzameling, waaronder verscheidene zijn, nog uit de hand gevormd, zonder pottebakkersschijf, een uitvinding die althans in ver- | |
| |
scheidene deelen van de oude wereld reeds vóór het jaar 2000 v.Chr. bekend moet zijn geweest. Overigens valt het moeielijk voor de verscheidene Cyprische soorten een eenigszins preciese dateering vast te stellen, juist omdat dit eiland een zoo individueele plaats in de Grieksche kultuur inneemt. Van die soorten gelijk ze in ons museum aanwezig zijn, geven onze afbeeldingen (fig. 3-5) een overzicht. Het boven bedoelde primitieve handwerk wordt vertegenwoordigd door de eigenaardige bolvormige kannetjes, (3a en 4a) welke overigens ook in een zeer primitieve techniek versierd zijn. De figuren zijn eenvoudig ingekrast in het oppervlak en daarna met een witte massa gevuld. Deze versieringswijze, voorkomend ook op het oudste gladde vaatwerk van Griekenland, is de meest gebruikelijke bij alle praehistorische stammen; talloos zijn de ornamentvariaties die hierin in de primitieve ceramiek van Europa voorkomen. De ornamenten die we hier zien, verdienen ook wel bijzonderen aandacht, vooral de spiraal (fig. 3a) een zeer oud ook reeds op het alleroudste vaatwerk van Egypte voorkomend motief. Een tweede eveneens oude Cyprische soort zijn de ook in Egypte veel verspreide bruine, zeer hard gebakken stukken, die metaalwerk nabootsen (3b en 4b,c); ook dubbele of zelfs driedubbele hengselkannetjes komen hierin vaak voor. Tot de beschilderde soorten behoort eindelijk het eigenaardige met
enkele mat paarsche lijnen versierde witte goed gedeeltelijk in eigenaardig primitieve vormen (3c, 4d, 5b) gedeeltelijk diervormen imiteerende (3d, c, 5a, c); we zien er koeien, schapen en duiven in die waarschijnlijk als weinig kostbaar offer moeten hebben gediend voor hen die geen werkelijk dier betalen konden. Zoo biedt ons feitelijk dit eiland Cyprus een veel primitiever kunsthandwerk dan Griekenland in den Mykeenschen tijd.
fig. 7. dipylonvaatwerk (foto j. bijtel, leiden).
Keeren we echter naar dit land terug en bedenken we ons hoe op den bloeitijd der Mykeensche kultuur een tijdperk van groot verval gevolgd is, veroorzaakt door den inval van nieuwe barbaarsche stammen in Griekenland. De oude beschaafde bewoners worden onderdrukt of wijken uit, veelal naar de Klein-Aziatische kust en het zoo bloeiende kunsthandwerk vervalt geheel. Hoe dit in Klein-Azië vooral een sluimerbestaan heeft gevoerd om eerst later als herboren te ontwaken zullen we straks zien. Nu willen we een groep vaatwerk bespreken van zeer eigenaardigen
fig. 8. geometrische amphora. (foto j. bijtel, leiden.)
| |
| |
fig. 11. na-geometrische stijlen. (foto j. bijtel, leiden).
stijl, gelijk die zich na de periode van diep verval over de geheele Grieksche wereld laat vinden, de geometrische soort. De collectie die het Leidsch museum hiervan bezit heeft bepaald vermaardheid gekregen, omdat Conze, de ontdekker van dezen stijl in Griekenland, zijn waarnemingen in de eerste plaats in 't Louvre en in Leiden heeft gedaan. Deze geometrische stijl zou men een natuurlijke kunstuiting kunnen noemen; hij ontwikkelt zich als vanzelf bij een primitief volk, we zien hem optreden bij volken die geheel onafhankelijk van elkaar zijn, ja we zouden haast kunnen zeggen ieder onzer heeft in zijn kinderjaren zoo geteekend, als hij met een potlood in de hand eenvoudige figuurtjes zette uit lijntjes en cirkeltjes of gedeelten ervan gecombineerd. Ligt dus in dergelijke eenvoudige lijnteekeningetjes zijn eigenlijk karakter, waar hij dier- of menschfiguren
fig. 10. thera-amphora. (foto j. bijtel, leiden).
wil afbeelden, daar heerschen in die figuren dezelfde rechtlijnige, hoekige, kortom geometrische motieven. Om tot onze groep vaatwerk terug te keeren, daar wordt het oppervlak der stukken in dien stijl beschilderd, vaak is het geheel met zulke figuren in groote regelmaat gesteld, overdekt. Bijna geheel Griekenland heeft eenmaal deze primitieve kunst bezeten, haar hoogste ontwikkeling vond zij echter in de 7 de eeuw in het prachtige Dipylonvaatwerk van Athene. Onze afbeeldingen 6 en 7 geven een overzicht van eenige van de in het museum voorhandene Dipylonstukken, genoemd naar het kerkhof van dien naam te Athene, waar zij vooral zijn opgegraven. Over de versieringswijze behoeven we na wat boven gezegd is niet meer te spreken. Behalve hierdoor worden we echter getroffen door de sierlijkheid van vormen van dit vaatwerk. De gracieuse, metaalvormen nabootsende, kannetjes, de kommen, de schalen met haar eigenaardig bandoor en de toiletdoos, zwaar van vorm, met primitieve paardjes als handvat op den deksel, deze allen zijn typen speciaal eigen aan deze kunstuiting. Van dezen teekenstijl op figuren toegepast, geven ons het best een denkbeeld de scherven van een kolossale grafvaas, waarop een begrafenisstoet is afgebeeld. We zien er den wagen door stijve paardjes getrokken, de mannen met hun schilden en op de andere de klagende vrouwen met de handen op het hoofd, allen geteekend als geometrisch ornament.
Een beschrijving te geven van elk van het groote aantal dezer stukken onzer museum collectie is natuurlijk ondoenlijk. Liever willen we nog een paar zeer zeldzame, kolossale stukken bespreken afkomstig van de Grieksche eilanden en waarschijnlijk reeds uit een iets lateren tijd. Zoo de voor deze
| |
| |
groep zeer typische amphorenvorm (fig. 8) met zijn hoogen hals en eigenaardig dubbel oor, welks lijnen, zeker gewild, den vorm van een neus met de beide wenkbrauwen vertoont, of de kolossale krater (fig. 9a) een zeer zeldzaam prachtstuk. Beider oppervlak is geheel met regelmatige geometrische figuurtjes bezet en zeer rijk is de variatie in ornamenten hier binnen de grenzen van dezen stijl aangebracht, waaronder vooral de verschillende geometrisch geteekende dierfiguurtjes bijzonder merkwaardig zijn. Andere zeer zeldzame stukken behooren weer tot een afzonderlijke onderafdeeling die men Thera-ceramiek noemt: het is de groote amphora (fig. 10) met zijn eenigszins gedrongen vorm en eenvoudige geometrische ornementen op het grauwgele oppervlak en het kleine in dezelfde techniek eenvoudig versierde amphoortje met de typische vogelfiguur (fig. 9b).
fig. 12. na-geometrische stijlen. (foto j. bijtel, leiden).
Aan deze voorbeelden ziet men den grooten rijkdom van dezen kunststijl in Griekenland. Niet minder merkwaardig zijn echter de stukken die doen zien, hoe zich naast dezen zuiver geometrischen stijl in andere gedeelten van de Grieksche wereld een natuurstijl had ontwikkeld, gelijk we straks zullen zien, gedeeltelijk nog onder invloed van de oude Mykeensche kunst en hoe nu deze natuurstijl zich in de geometrische kunst komt mengen om straks deze
fig. 9. geometrische en na-geometrische vazen. (foto j. bijtel, leiden)
| |
| |
laatste geheel te verdringen. Een zeer mooi voorbeeld hiervan biedt ons het zeer zeldzame groote stuk, afb. 9c, eveneens van de eilanden afkomstig, dat overigens geheel aan de boven besproken groote vazen doet denken, doch tusschen de geometrische figuren de groote afbeelding van een dier vertoont, gelijk het geheel aan een van Azië afhankelijke naturalistische kunst toebehoort. Ook de veel grovere z.g. Boeotische soorten als de typische schaal en het kleine amphoortje (afb. 11a en 12a) vertoonen diezelfde eigenaardigheid, een mengsel van geometrische en natuurornamenten.
fig. 15. italisch vaatwerk. (foto j. bijtel, leiden).
Ook in Italië heeft die geometrische stijl gewerkt niet alleen door een zeer sterk import dat spoedig imitatie vond, maar ook door het ontstaan van eenige zeer typische Zuid-Italiaansche soorten (afb. 11b, c en 12b, c), wier vormen uitmunten door een hoogst eigenaardige grilligheid en waarvan de ornamenten weer een mengsel vertoonen, op zeer bijzondere wijze gecombineerd, van motieven ontleend aan geometrische kunst en natuur. Die grilligheid van vormen danken we voor een groot deel aan invloeden uit Italië zelf. Het wordt dus tijd dat we daar een oogenblik onze aandacht heenwenden.
fig. 13. italische urn. (foto j. bijtel, leiden).
De oudste tijden van Italie liggen wat dit kunsthandwerk betreft nog meer in het duister bijna dan die van Griekenland. We ontmoeten er sporadisch allerlei vormen die gedeeltelijk met het vormenmateriaal der praehistorie van Europa samenhangen. Daar wij echter op dit gebied nog maar zeer weinig met zekerheid zouden kunnen zeggen en het museum ook geen materiaal hiervoor bezit - het deelt dit lot met zeer vele andere musea - doen we het beste hierover te zwijgen om onze aandacht te bepalen tot de rijke collectie die we van het volk der Italiërs bezitten, dat vooral in Noord- en Midden-Italie heeft gewoond en waaraan ook de paalwoningen hebben behoord die in zoo grooten getale nog in Italië zijn weergevonden.
fig. 14. italische urn. (foto j. bijtel, leiden).
Uit paalwoningen zelf zijn het uit den aard der zaak slechts scherven die onze collectie bezit, meer om hun structuur dan om hun vorm belangrijk. Ze zijn gebakken uit zeer grove klei vermengd met vrij groote stukjes steen die het slappe materiaal in elkaar moesten houden. Op dezelfde wijze gevormd doch wat fijner is het vaatwerk uit de necropolen van hetzelfde volk. In hoeverre praehistorische stammen in Europa deze techniek ook uit deze streken hebben leeren kennen, gelijk ze er hun bronsbewerking voor een groot ge-
| |
| |
fig. 16. etrurisch vaatwerk. (foto j. bijtel, leiden).
| |
| |
deelte aan te danken hebben is nog moeielijk uit te maken. Zeker is het echter dat zoowel het materiaal als verschillende vormen, die we hier in Noord-Italië aantreffen, weergevonden worden bij de primitieve bewoners van Midden-Europa. Vooral de zoo hoogst eigenaardige urnvorm (fig. 13, 14, 15a), zeer gelijk ook aan de vroeg-Etrurische urn - de verhouding tusschen deze Italiërs en de vroeg Etrurische beschaving is trouwens ook nog niet voldoende vastgesteld - heeft zeker in de z.g. Hallstadt-kultuur die in den loop der eeuwen vóór Chr. groote verbreiding over Europa gehad heeft, navolging gevonden. Behalve deze urn uit hetzelfde onvaste mengsel gebakken, is vooral de drinkschaal met zijn eigenaardig halvemaanvormig oor een zeer typische vorm van dit soort vaatwerk geweest. (afb. 15b).
fig. 17. protocorinthische vaasjes. (foto j. bijtel, leiden).
Groot is verder de ontwikkeling der ceramiek geweest bij het zoo wonderlijke volk der Etruscers, wier afkomst en taal ons nog steeds onbekend zijn gebleven, doch die een zeer belangrijke beschaving bezeten hebben. Hun vaatwerk vervaardigden zij ook nog uit hetzelfde soort materiaal als de Italiërs, eerst later gingen ze de fijnere ongemengde pottebakkersklei gebruiken. Wat hun producten steeds een zoo bizonder eigenaardig karakter verleent, is dat ze er steeds op uit zijn de vormen van metalen vaatwerk in hun klei weer te geven. Ook de kleur van het metalen vaatwerk wordt gezocht; zoo wordt het roodachtige koper nagebootst door de vaas met een mengsel van was en ijzer-oxyde te overgieten, hetwelk door het bakken rood wordt. Vooral groote vaten met typische aan den metaalstijl ontleende ribbels en uitsteeksels of eigenaardige metaal-ooren worden er in gevormd. (afb. 16 a d). Het sterkst is echter de productie geweest van het zwarte vaatwerk, het bekende Buchero nero, dat in den rook gesmoord en daarna glad gepolijst weder precies op metaal gelijkt. Ook de scherpe eigenaardige vormen zijn geheel aan den metaalstijl ontleend, terwijl ook de wijze van versiering geheel gelijkt op de verschillende versieringswijzen van metaal. Zoo worden er in de eerste plaats figuurtjes ingedrukt als ware het gedreven metaalwerk (fig. 16e-f) of wel fijne inkrassingen geven graveerwerk weer (g) terwijl ten slotte bolle opgelegde relieffiguren gegoten metaalvormen imiteeren (h-j). Wanneer men dan ook onze afbeelding waarop de verschillende soorten vertegenwoordigd zijn, beziet, zal men werkelijk meenen metalen vaatwerk voor oogen te hebben.
fig. 19. corinthisch vaatwerk. (foto j. bijtel, leiden).
Hiermede hebben we de typisch Italische vazensoorten beschouwd; wat zich verder daar ontwikkelde stond zoo onder invloed van Griekenland, dat we het niet afzonderlijk behoeven te bespreken. In Griekenland dan zagen we naast de groote ontwikkeling der geometrische kunst de geheel in verval geraakte Mykeensche ceramiek vooral aan de kusten van Klein-Azië voortbestaan. Slechts betrekkelijk weinig exemplaren uit deze kunstperiode zijn in ons bezit, al zijn de hoofdsoorten vertegenwoordigd. Eigenaardig is het echter hoe die kunst zich langzamer- | |
| |
hand meer verheft, vooral onder invloed van de kunst van Klein-Azië zelf, waaraan vooral te danken zijn de zoo talrijke dierfiguren, waarmee deze Ionische periode, gelijk men haar meestal noemt, bij voorkeur haar vaatwerk beschildert. Hiermee zien we dus vooral de geschilderde figuur op het vaatwerk optreden in zwart min of meer glimmend vernis daarop aangebracht; het is het begin der z.g. zwartfigurige vazenkunst. Zijn de exemplaren dezer Ionische kunst in het algemeen zeer zeldzaam, in ons museum zou die schakel in de kunstgeschiedenis bijna ontbreken, ware het niet in het bezit van eenige groote terra-cotta sarcophagen, die precies in denzelfden stijl beschilderd zijn. Op deze z.g. Clazomeensche sarcophagen ziet men de rijke ornamentiek en de figuren, 't zij in omtrekteekening, 't zij geheel zwart geschilderd, optreden, gelijk ze ook op zulke vazen worden aangetroffen.
fig. 18. chalcidische (a en b) en corinthisch-attische vazen. (foto j. bijtel, leiden).
In het Europeesche Griekenland zelf krijgt men dan ook tal van fabrieken die meer en meer dien zwartfigurigen stijl gaan overnemen. Men ziet er de z g. Protocorinthische vazensoort ontstaan met zijn bizonder fijne scherpe vormen (fig. 17) wier fabriek mogelijk te zoeken is in de stad Chalcis op Euboea, die ook de zoo prachtig fijngeteekende maar natuurlijk nog archaïsche soort der Chalcidische vazen heeft geproduceerd, welke, hoogst zeldzaam als ze is, toch door twee mooie exemplaren in onze collectie wordt vertegenwoordigd; op de groote amphora (fig. 18a) zijn dansscenes van Satyrs en Maenaden afgebeeld en zien we onder de verdere ornamenten de bekende lotos- en palmetranden, terwijl op het sierlijke drinkschaaltje, (fig. 18b) de kylix, aan de sagen ontleende scenes van gewapende helden zijn voorgesteld.
Verwant met het Protocorinthische dat we boven noemden, is de Corinthische groep met de vele, vooral in Boeotie geproduceerde namaken ervan (fig. 19 en 20). Men herkent dit vaatwerk dadelijk aan zijn typische vormen van skyphos, (19b,c) aryballos, (20b,e,f) bombylios (20e,d) of kylix (19a) maar vooral ook aan het bizonder krachtig optreden der dierfriezen, gelijk we zagen, aan Aziatischen invloed ontleend. Daarbij hadden deze vazen- | |
| |
schilders blijkbaar grooten afkeer van ijle ornamenteering, vandaar dat elk open plekje met een rozet of ander figuurtje is gevuld. Bij de oudste stukken zijn de dieren plomp en stijf (vgl. 19b,c) doch meer en meer verlevendigt zich de teekening (vgl. 19a); toch is zij op deze stukken nog bijna uitsluitend ornamentteekening gebleven; het afbeelden van bepaalde voorstellingen van menschelijke figuren in actie komt wel voor, vooral op latere stukken, doch is betrekkelijk zeldzaam.
fig. 20. corinthisch vaatwerk. (foto j. bijtel, leiden).
Al deze kunststroomingen nu, waarvan we boven een oppervlakkig overzicht gaven, concentreeren zich als 't ware in het laatst van de 7e en vooral in de 6e eeuw in Athene. Daar ziet men dan eerst sterk onder invloed van Ionische of Corinthische kunst de z.g. Corinthisch-Attische soort ontstaan, die betrekkelijk zeer zeldzaam, in ons museum door eenige mooie stukken wordt vertegenwoordigd. Zien we op deze stukken nog dierfriezen optreden, ook de teekening is stijf en primitief. Een zeer mooi voorbeeld is onze afbeelding (18c) waar we den strijd van Theseus met het monster den Minotauros zien voorgesteld. In het midden bevindt zich de strijdende groep en aan weerskanten zitten en staan de bekende personen als Deianeira en Minos en verschillende goden. Typisch is het stijve van houding, beweging en gebaren De namen der personen staan er in inscriptie bij.
(Wordt vervolgd.)
|
|