| |
| |
| |
‘OPGAANDE MAAN’
SCHILDERIJ
GEMEENTE MUSEUM
AMSTERDAM
| |
| |
| |
A. Stengelin,
door Ph. Zilcken.
Van alle schilders die hun artistiek leven geheel hebben gewijd aan het weergeven van het hollandsche landschap, van onze rivieren, dorpen, hei- of strandgezichten, polders en plassen, is er wel geen enkele, die in Nederland zoo weinig bekend is als Stengelin, alhoewel hij sedert lang geregeld de helft van het jaar hier doorbrengt.
Alphonse Stengelin, van Zwitsersche afkomst, werd in 1852 geboren te Lyon, de stad vanwaar ook Vollon en Meissonnier kwamen, en de in den laatsten tijd eerst vermaard geworden Seignemartin, de te vroeg gestorven brillante colorist, die in het voetspoor liep van Monticelli.
In zijn geboorte-stad werkte Stengelin reeds op jeugdigen leeftijd onder leiding van den Directeur der Ecole des Beaux-Arts, Guichard, een leerling van Eugène Delacroix, tegelijk met Seignemartin, die zijn vriend werd, maar op zeven-en-twintigjarigen leeftijd kwam te sterven. Fleury Chenu, een schilder die aan nevelachtige, mistige lichteffecten en aan sneeuwlandschappen de voorkeur gaf, deed, evenals Cabane, een in Provence zeer bekend portretschilder, zijn invloed gelden op Stengelin.
Misschien zijn de bij Lyon vrij dikwijls voorkomende dunne nevels, die aan die streek sommige stemmingen van een Hollandsch landschap geven, niet zonder invloed geweest op vele schilders dier stad, die door de Hol-
| |
| |
laaghalen (drenthe)
teekening
Museum Mesdag
landsche meesters bizonder aangetrokken werden en in het fraaie stedelijk museum in de eerste plaats stilstonden voor de werken van Ruijsdael, Hobbema, Van Goyen, Van de Velde, Brekelenkamp, Potter, e.a.
Maar niet alleen hier werd Stengelin getroffen door onze oude meesters: ook te Montpellier, Florence, München en in het Louvre-Museum vielen zij hem op, en spraken zij luide tot hem.
Hun werken trokken hem zoo aan, dat hij copieën maakte naar de Van de Velde voor het Museum te Lyon, naar een gezicht op Dordrecht, door Jan van Goijen, in het Louvre, en naar een zeer fraaie Van der Poel, in het bezit van een zijner familieleden, in Provence.
Maar met Rembrandt, wiens Susanna hij te Parijs ook copieerde, met welk werk hij zelfs de goedkeuring verwierf van den romanticus Chenavard, dweept Stengelin. Van zijn begintijd af kende hij diens etswerk door en door, en spoedig bezat hij een groote verzameling photo's naar teekeningen van den genialen meester.
Een feit is het, dat deze invloed onzer oude schilders Stengelin er toe bracht om omstreeks 1876 een eerste reis naar Nederland te ondernemen, met zijn meester Chenu, van welke reis zijn eerste schilderijen uit ons land dagteekenen. Zij werden te Parijs toen reeds opgemerkt, met het gevolg dat het bekende tijdschrift l'Art in 1878 er een van reproduceerde.
Meer dan ooit, na die reis, werd Stengelin geënthousiasmeerd door onze groote oude schilders, hoewel zijn meester Guichard, ook een echt romanticus, van de school van Chenavard, minder voor hen voelde.
Van dien tijd af begon Stengelin geregeld elk jaar geruimen tijd in Holland te vertoeven, beurtelings in Drenthe en te Hardingsveld, Oudekerk, Zevenhuijzen, enz., alsook bij Dordrecht en Gorkum, waar hij een zeilsloep had om op de rivieren te werken.
In die dagen had Stengelin 's winters een atelier te Parijs, bij de Place Pigalle, in die zoo onbedorven schildersbuurt van Montmartre, waar o.a. Puvis de Chavannes, Ben-
| |
| |
‘avond op de noordzee’
schilderij
Eigendom van den Heer Simonson
jamin Constant, Yon, Zuber, e.a., hem kwamen bezoeken. In het Louvre trokken hem nog altijd het meest aan de schilderijen van onze oude landschapschilders; van de stad zelve hield Stengelin niet.
Hoewel hij wel vindt dat Parijs mooie aspecten heeft in blank, zilverig licht, kan hij in zulk een stad niet aarden, omdat de straatdrukte en het groote stadsleven hem hinderen, en dáár meer dan ooit een sterk verlangen bij hem opkomt naar landelijkheid en ruime, wegdoezelende horizonten.
Het is een vreemd en onverklaarbaar verschijnsel, dat zich van sommige kunstenaars, hetzij schilders of schrijvers, een eigenaardig gevoel van ‘nostalgie’ meester maakt, een heimwee naar landen of tijden die schijnbaar niets gemeen hebben met hun geboorteland of tijdsomstandigheden.
Dit verschijnsel, al komt het niet zoo vaak voor, is toch zeer zuiver omlijnd en van een zeer bepaald karakter.
In hun Journal spreken de Goncourts er over met Th. Gautier, die dit ‘exotisme’ een ziekte noemt; onder de tijdgenooten die aan deze ‘ziekte’ leden noemt hij op: Flaubert met zijn verlangen naar het oude Carthago: zichzelf met zijn ‘sehnen’ naar het Egypte der Pharao's; de Goncourt's met hun hartstocht voor de 18de eeuw.
In meerdere of mindere mate toont zich dit verschijnsel bij land- en tijdgenooten als Alma Tadema of Bauer.
De ‘nostalgie’, die Stengelin naar Holland trekt is wel te vergelijken met die van Tadema voor Rome, van Bauer voor het Oosten. Immers Bauer, nog maar leerling aan de Akademie, had reeds dien onweerstaanbaren drang om naar Oostersche landen te gaan; reeds toen maakte hij voornamelijk composities uit de Duizend en Eene Nacht, die al geheel het karakter hadden van zijn later werk, nadat hij Constantinopel, Caïro of Hindoestan had bezocht.
| |
| |
Gemakkelijk verklaarbaar is deze bizondere trek niet; hij laat evenwel zien hoe de gedachte van sommige artisten uit hun omgeving wordt weggerukt, zoodat hun werk dan in het geheel niets meer te maken heeft met den ‘invloed van het midden.’
Gedurende al de jaren, die Stengelin te onzent doorbracht, heeft hij zeer weinig kennissen gemaakt. Hij gaat geheel op in zijn werk, en leeft vrij eenzaam, een weinig ‘sauvage’ van karakter, zooals hij zelf zegt.
Bij uitzondering maakte hij kennis met Lodewijk Mulder, met wien hij door tusschenkomst van een Lyonneesche familie in relatie werd gesteld; door dezen schrijver, die ook volstrekt niet onverdienstelijk schildert, leerde hij Julius van de Sande Bakhuijzen kennen, die een zijner beste vrienden werd. Wanneer ik nu noem: Israëls, de familie Mesdag, Dr.
Bredius, met wien hij in aanraking kwam naar aanleiding van zijn geschenk aan het Mauritshuis van een schilderij ‘Jachthonden’ door Verschuring, en Blommers en Toorop, dan kan ongeveer het kleine lijstje zijner bekenden buiten Frankrijk gesloten worden, wat weinig is, wanneer men in aanmerking neemt, dat hij sedert bijna dertig jaren geregeld ons land langdurig heeft bezocht.
‘kanaaltje bij hoogeveen’
lithographie
Stengelin woont gedurende een gedeelte van het jaar - voornamelijk in den nazomer en in het begin van den winter, te Ecully, dicht bij Lyon. Lyon is een groote, niet mooie, geelachtig grauwe stad. Maar 's morgens zijn er prachtige mist-effekten, omdat uit het Rhône- en Saône-dal veel dampen opstijgen, die het grauwe der muren in blanke tinten omhullen en aan het geheel een geheimzinnigen, en dán mooien toon geven.
Steeds klimmende, langs hooge tuinmuren, op kronkelende bergwegen bereikt men Ecully, een kleine gemeente, hoog op heuvelen gelegen.
Een ruim, van natuurlijken steen gebouwd huis, omgeven door een grooten tuin, en wij zijn bij den talentvollen schilder, die tevens een ongemeen welwillend en goedhartig mensch is, eigenschappen welke zich eveneens en zeer sterk vertoonen bij een broer van hem, wiens leven geheel opgaat in het bewijzen van weldaden, en het bezoeken van armen en ongelukkigen.
Het landhuis, zoodra men is binnengekomen, toont den kunstsmaak van den bewoner. Reeds langs de trappen zijn de wanden behangen met schilderijen en teekeningen.
Trouwens de woning in haar geheel is een klein museum.
Niet lang geleden mocht ik hier eens een dag doorbrengen, terugkomende van het Zuiden. Het was najaar, en hoewel in Provence de thermometer dagelijks ruim 20 graden warmte aanwees, was het, in deze hoog gelegen bergstreek, reeds zoo koud dat in alle vertrekken vlammende houtblokken fantastische lichtstralen wierpen op de reeds in schemering wegdoezelende wanden. Tot mijn verwondering zag ik in mijn eenvoudige, huiselijke logeerkamer, een aantal groote photografiën naar Ruysdael, Van Goijen, Hobbema, Paulus Potter, Berchem, Van de Velde, e.a. die in het flikkerende licht, dat telkens uit den haard opkwam, een half reeël-aspect kregen.
| |
| |
‘ONDERGAANDE ZON’ SCHILDERIJ
eigendom van mevrouw chalamet
| |
| |
‘zonstraal op zee’
schilderij
Museum van Carcassonne
zoodat ik niet meer precies de gewaarwording had in Midden-Frankrijk te zijn, maar mij soms waande ergens langs onze Hollandsche rivieren....
Toen ik met den huiselijken familie-kring was gaan aanzitten, wachtte mij een nieuwe verrassing: naast de laatste Figaro lllustrè en andere geïllustreerde bladen lag, zoo bescheiden maar hier bijna aandoenlijk voor een landgenoot, de Provinciale Drentsche en Asser Courant....
De tuin die het huis omgeeft is een echte schilderstuin; naast enkele bioemperken, die trouwens minder de aandacht trekken, zijn natuurlijk gegroepeerde boomen, zorgvuldig vrij gelaten in hun groei, tot ergernis van tuinlieden, zelfs niet ontdaan van hun dood hout! Prachtige berken, wier gerimpelde zwart-en-witte stammen hier meer de aandacht trekken dan rozen-bedden, hooge beuken en andere boomen zijn de grootste aantrekkingspunten, als het ware
| |
| |
‘herfstlandschap’
schilderij
Meseum van Marseille
‘modellen’ voor den schilder, die dan ook in dezen tuin vaak schilderde.
Zóó is een zijner doeken in het Museum van Avignon niets anders dan een pad langs deze berkengroep.
Van af een klein terras ziet men een groote uitgestrektheid; naar het Oosten, over Lyon, bij zeer helder weder zelfs tot aan den Mont-Blanc; en wanneer de zon ondergaat profileeren zich in paarsachtige nevelen in het Westen de silhouetten van den Mont-Doré tegen het avondlicht. Maar deze effekten trekken Stengelin niet aan. Hij verlangt meer naar de intimiteit van ons zoo zuiver harmonieerend landschap, of - bij gebrek aan dit, naar die der vlakten van la Bresse.
Deze streek, niet heel ver van Lyon gelegen, heeft veel van sommige streken van Nederland; talrijke moerassen maken er de lucht dampig, vooral in het najaar; en groote boomen, evenals in Drenthe, niet vlak naast elkander gegroeid, teekenen zich ook hier af, bijna geïsoleerd, tegen de grijze, dunne, wolken- | |
| |
massaas, waartusschen de zon tracht door te breken. Hier is ook veel waterwild, evenals in onze meren nabij Leiden, en ziet men reigers, ganzen en eenden vliegen, terwijl ook, op den drassigen grond, vaak herderinnen een kleine kudde... varkens begeleiden.
Wanneer het najaar is gekomen, - Stengelin vertoeft te Ecully ongeveer van Juli tot Februari, - dan gaat hij naar la Bresse, en daar vindt hij weer terug de charme van het wazige, van het onbestemde, van het zacht wegdoezelende landschap, van het mooie zwart der stammen en takken, met hier en daar wat gouden of purperen bladeren.
Zoo wordt voor Stengelin, bij gebrek aan het origineel, la Bresse een surrogaat van Nederland!
In een hoek van den tuin verrijst een vrij hoog gebouw, waarin zich drie ateliers bevinden.
De twee, beneden, zijn de eigenlijke werkplaatsen van den schilder: hier ziet men tallooze studies en schetsen van Katwijk aan Zee, de Koog, Hooghalen, en zooveel andere plaatsen nog. Niets dan studies verbreken den cel-achtigen eenvoud van deze vertrekken; het zijn wel de plaatsen, aangewezen voor een rusteloozen, hoewel kalmen, arbeid, voor overpeinzingen en mijmeringen, die den geest verplaatsen heel ver van de plaats waar men zich bevindt.
‘molen bij giessenoudkerk’
lithographie
Hier dan ook, na een pooze, is men niet meer bij Lyon, maar in de meest schilderachtige plaatsen van Nederland; hier zweven onze rijke, afwisselende en atmospherische luchten ons voorbij. Stengelin, zeer terecht, heeft veel studie gemaakt van luchten, ook in dit opzicht volgende het voetspoor van Ruysdael.
Eens, toen ik hem vroeg of hij zich niet erg eenzaam gevoelde na weken en weken van zijn gezin gescheiden te zijn geweest, ergens in een verloren achterhoekje, met geen ander gezelschap dan enkele boeren, - toen antwoordde hij mij: mais je converse avec les ciels.... En dit is waar; hij bestudeert voortdurend de wolkenmassaas die voorbij trekken, hetzij dat hij ze schildert, teekent, of observeert. Daarom is hem niets onaangenamer, ‘assommant’ zooals hij zegt, dan effen blauwe luchten; daarom staat hij op, midden in den nacht, om het schemerlicht der maan, door de wolken heen brekende, te bestudeeren en in zich op te nemen.
Het bovenste atelier is zeer groot en tamelijk leeg. Hier zagen wij aan den wand slechts enkele voltooide werken, en, op een ezel, heel aan 't einde, verrassend in hooge mate, een enorm doek.
Toen Rodin in Holland was, en in Den Haag zijne bewondering uitte voor de schilderijen van Rembrandt in het Rijksmuseum, toen zeide hij, dat, voor de Nachtwacht, en voor de Staalmeesters vooral, het hem geweest was: comme si je recevais un coup en pleine poitrine, doelende op den machtigen, geweldigen indruk die deze meesterwerken op hem hadden gemaakt.
Niet in verhouding tot deze gewaarwording maar toch wel analoog, was de indruk, -
| |
| |
die mij bij gebleven is, - ontvangen bij het binnentreden van dit atelier.
Het zeer groote schilderij ‘Omstreken van Laaghalen’, dat aan het einde staat, is een der allerbeste werken van Stengelin, en zeker een zijner meest omvangrijke, vele vierkante meters groot.
Zijne zoo doorwerkte, opgevoerde en toch delicaat gebleven teekening in het Museum-Mesdag, geeft hetzelfde onderwerp: eenige boerenwoningen in Drenthe omgeven met enkele boomen, waarbij een herder met wat schapen.
aan de rotte
lithographie
Het effekt is rustig; een helderblanke grijze dag; de lichte, zilverige lucht transponeert het geheele landschap in een fijnen toon, en in hooge mate treffend was het voor mij, juist komende uit het zonnige Zuiden waar ik weken vertoefd had, dezen bepaald machtigen indruk te krijgen van een echt hollandsch effect, zeer compleet en harmonisch uitgesproken.
Dit belangrijke doek, wellicht het meesterstuk van Stengelin, was op den Salon te Parijs in 1887, maar na den dood van zijn vader, op diens verzoek, bleef het staan in dat atelier, waar het rust als in een mausoleum, slechts voor zeer enkelen te zien.
Stengelin heeft zijn voorliefde voor ons land niet alleen in zijn werken getoond; tengevolge van zijn langdurige verblijven in Nederland is hij onze taal bijna volkomen machtig geworden, hoewel een eigenaardig accent hem is bijgebleven. Maar lezen kan hij alles, en toen er sprake van was dit opstel in Elsevier's Maandschrift uit te geven, hoorde ik van de Directie, tot mijn trouwens niet zóó groote verwondering, dat hij tot de allereerste en meest trouwe inteckenaren op dit tijdschrift behoorde.
Maar óók in de keuze der schilderijen die hij verzamelt toont zich zijn smaak voor veel wat Hollandsch is.
Ik zeide zooeven, dat reeds bij het binnenkomen van het huis, de gangen en trappen den smaak van den bewoner toonen; komt men in de vertrekken, dan ziet men de wanden bedekt met kunstwerken, met méér, zorgvuldig en smaakvol uitgekozen Hollandsche schilderijen, dan men wellicht elders in heel Frankrijk zou kunnen vinden.
Reeds dadelijk treft een rijk-harmonisch stilleven van Mevrouw Mesdag van Houten, (tulpen en vruchten in gloedvolle kleuren), dat een deftige houding heeft naast brillatite werken in hetzelfde genre door Fransche schilders als Martin en Canarve.
Dan vallen op: een nettenboetster van Artz, een Nunspeetsche boerin van Willy Martens, twee studies door Julius van de Sande Bakhuijzen, en een paar landschappen van diens vriend Lodewijk Mulder; verder een fraaie, expressieve schets van Blommers, een onstuimige zee door Mesdag, en zeer gelukkig gekozen doeken van Willy Sluijter, Willem en Albert Roelofs, Akkeringa, en nog andere landgenooten.
Al deze werken maken een zeer goed figuur naast een prachtige ‘meisjeskop’ door Roll; een der belangrijkste doeken van den sympathieken landschapschilder Rapin; naast werken van Brun, den orientalist, van Benjamin Constant, Cabane en van den Lyonnees Bourgeois.
| |
| |
‘maas te dordrecht’
schilderij
Museum te Avignen.
Ik noem terloops maar enkele namen op, want het huis is vol kunstwerken: in elke kamer hangen schilderijen, schetsen of teekeningen.
Jammer was 't, toen ik deze collectie mocht zien, dat juist een aantal werken van Seignemartin afwezig waren.
Deze overleden vriend van Stengelin, waarover ik aan het begin van dit opstel reeds sprak, wordt in den laatsten tijd in zijn geboortestad naar waarde geschat en in het museum van Lyon wordt nu een aparte zaal voor zijn werken ingericht.
Een genot was het ook hier, na het eten, in het zachte lamplicht, een groot aantal fraaie etsen te genieten, in uitmuntende proefdrukken meestal. Zoo defileerde voor mij het elegante et teere ‘oeuvre’ van Duez; talrijke en zeer mooie proeven van Appian, Jeanniot, Helleu, Lalanne, Jongkind, Witsen, Storm van 's Gravesande, en zooveel anderen nog.
Stengelin is een ‘solitaire’, niet menschenschuw of menschenhater, maar, iemand die, ondanks de banden die hem aan zijn talrijk gezin innig binden, zich voor zijn werk gaarne opsluit, isoleert, ver van elk gerucht of leven.
Dáárom staat zijn atelier te Ecully geheel afgelegen in een uithoek van zijn tuin, waar bijna geen enkel geluid hem kan bereiken. Daarom onttrekt hij zich, zij het niet zonder inwendigen strijd, aan zijn huiselijken kring, om plotseling, in ééns door, zonder ergens op te houden, den afstand van Lyon naar Hooghalen af te leggen. In ééns wordt hij dan verplaatst, zonder eenige afleiding te hebben, van zijn atelier, in dat hoogst primitieve, maar zoo schilderachtige Drenthsch dorp, waar het dan koud en mistig is, maar mooi.
Te Hooghalen komt hij sedert meer dan twintig jaren elk jaar eenige maanden doorbrengen, evenals te Katwijk aan Zee. Daar woont hij altijd bij dezelfde boeren die de kleine herberg besturen. Hij is vol lof over die vriendelijke menschen, die alles voor hem over hebben.
Hier, evenals te Katwijk, heeft hij een
| |
| |
‘drentsch gehucht met schapen’
schilderij
Eigendom van de Heer G. Petit
gemakkelijk te verplaatsen atelier, een soort slede, waarop een vierkant hokje in den vorm van een coupé, van voren open. Daarin gezeten trotseert hij koude en wind en werkt hij in het slechtste weer steeds trouw naar de natuur. Maar hij heeft hier ook een schuur, als atelier ingericht, waarin hij zijn schilderijen doorwerkt, terwijl, ook binnen, koeien, zoo noodig, voor hem poseeren.
Met merkwaardigen ijver studeert Stengelin altijd even hard. Zijne nauwgezetheid is groot, wanneer hij uiterst uitvoerig met de pen teekeningen maakt naar groote, ingewikkelde boomgroepen; zoodoende tracht hij het intieme leven van wat hij schildert te doorgronden. Maar naast deze studies weer maakt hij vluchtige schetsen van voorbijgaande effecten, vlugge impressies van snelverdwijnende momenten.
Tegen Februari, wanneer het uit- en binnenzeilen der bommen aan het Katwijksche strand een groote levendigheid geeft, trekt hij daarheen, en weldra komt zijn familie zich bij hem aansluiten, want dáar bewoont hij een villa op het duin, vlak bij de kerk gelegen. Dan brengt hij zijn dagen door aan het strand, in zijn verplaatsbaar atelier gezeten, wel bekend bij de Katwijker visschers, en zijn onvermoeide ijver doet hem alle mogelijke aspecten van het strandleven bestudeeren. Dan schildert hij uitvoerig de visschersschuiten, langs het strand geschaard, in nevelig grijs wêer, of hij bespiedt de schitterende kleur-effecten, wanneer de zon langzaam achter der horizont verdwijnt. Want twee hoofdmotieven karakteriseeren zijn werk: de stille, grijze stemmingen, aan ons land zoo eigen, èn de avond-momenten, het spattend goud en zilver der ondergaande zonnen.
Niet dikwijls, maar meermalen toch, komen in zijn oeuvre ook maneschijn-effecten voor.
Stengelin heeft enkele etsen gemaakt, maar
| |
| |
‘AAN HET STRAND TE KATWIJK’
SCHILDERIJ
museum van angers.
| |
| |
het is of dit procédé, misschien wel tengevolge van het onzekere en lastige ‘bijten,’ hem niet bizonder aantrekt.
Daarentegen is het aantal lithografieën dat hij geteekend heeft, vrij groot. De steenteekening, hoewel ze nooit de fraaie, intense krachten van een ets bereiken kan, is echter veel gemakkelijker van behandeling: met een stiftje, vrijwel gelijkend op een stuk Conté-krijt, teekent men gewoonweg op de geprepareerde oppervlakte van den Solenhofer steen.
Ten eerste ziet men precies wat men doet, wat bij het etsen niet het geval is; ten tweede heeft men, wanneer de steen is afgewerkt, niets meer te maken met zijn teekening; de lithografische drukker zorgt voor de rest. Dit procédé is dus aanmerkelijk veel eenvoudiger dan het etsen.
Zoo lithografeerde dan ook deze onvermoeide schilder veel motieven van echt hollandschen aard.
Onlangs had ik het voorrecht, bij Dr. Bredius, een klein zak-schetsboekje van Jan van Goijen te doorbladeren.
Hoe interessant was het, op die blaadjes, alle bedekt met luchtige krabbels, dikwijls later met wat sepia opgewerkt, geheel het intieme gemoedsleven van dien schilder, buiten, op de wandeling, te volgen! Het waren soms gedeelten van een horizont, of kleine détails, als palingfuiken en eendenkooien, van vele kanten bestudeerd, vlondertjes en brugjes, groepjes figuren aan het strand, en zooveel meer nog, alles maar even aangezet, maar alles even levendig van expressie.
Toen ik de collectie steenteekeningen van Stengelin doorliep, kwam mij dit zeldzaam schetsboekje in herinnering.
Op een aantal grootere bladen na, voorstellende bosch- en hei-landschappen uit Drenthe, of rivier-gezichten met schepen en windmolens, en enkele vee- en figuurstudies, zijn het kleine stukjes van ons polder-landschap, die wel zijn liefde voor onze intieme hoekjes en brokjes toonen.
Soms geven zij, in enkele lijnen, de silhouet van een dier geestige kleine watermolens op een driehoekig voetstuk; een oude knotwilg, half over het water hangende, met een roeiboot tusschen hoog riet aan een paar palen vastgemeerd; maar vóóral, telkens terugkomende, studies van hooge, luchtige boomen, en van zeilende schuiten met verre vergezichten.
Deze overeenkomst met Van Goijen verklaart veel van de wording van Stengelin: hij heeft Holland leeren kennen en leeren zien door de werken der oud-Hollandsche schilders heen. Zij hebben hem niet alleen den weg gewezen, hierheen, maar ook in ons land zelf. Zelfs in de kleur zijner grijsachtige schilderijen, soms eerst op het doek met de pen zorgvuldig geteekend, dán met dunne ‘frottis’ langzaam opgebouwd, is er een overeenkomst merkbaar met werken van Ruijsdael en Van Goijen, maar met een bijvoegsel van modern sentiment.
Zijn andere noot, zijn kleur- en zoneffekten zijn geheel vrij van dezen invloed. Beide uitingen zijn toch, elk in hun genre, wel van zeer individueelen aard.
Vele museums bevatten werken van Stengelin. In het Rijks Museum te Amsterdam kan men zijn Nocturne zien.
Het Museum-Mesdag, naast de doorwerkte teekening van zijn groot schilderij Omstreken van Laaghalen, bezit een kleine, levendige impressie van een opkomende maan achter een molen, te Grenoble kan men een Drenthsch landschap vinden uit de omstreken van Zweelo en te Avignon een groot gezicht op Dordrecht van zijn hand.
Eenige jaren geleden was er in de Galeries Georges Petit te Parijs een groote tentoonstelling van werken van Stengelin. De Directie van het Musée du Luxembourg kocht daar aan een groot doek, Soleil couchant sur la mer du Nord.
Verder bevatten de openbare verzamelingen van Marseille, Lyou, Angers, Nantes, Bordeaux, Montpellier, ja van alle voorname steden van Frankrijk, belangrijke schilderijen van dezen schilder.
Naast Gabriël, Roelofs en enkele anderen nog, heeft Stengelin zich een plaats weten te verwerven in een genre dat door velen beoefend wordt, wel een bewijs van de kracht der persoonlijkheid op kunstgebied. Zijn werk is niet van overweldigende macht; het trekt niet onmiddellijk de aandacht door sterk sprekende eigenschappen; maar lang- | |
| |
zaam dringt het zich op, tengevolge van den eenvoud, de fijn-dichterlijke opvatting, de conscientieuse doorwerktheid, den ernst en de oprechtheid die het kenschetsen. Het is niet ‘tape à l'oeil,’ zooals de Parijzenaars zeggen, maar van een latente kracht en een teer sentiment, die op den duur veel waarde en bekoring hebben.
|
|