Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 14
(1904)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHollandsche musici in den vreemde.
| |
[pagina 112]
| |
August Manns, sedert 1902 ‘Sir’ August Manns, was uit Duitschland gekomen en begon zijn loopbaan als klarinettist bij de regimentsmuziek te Dantzig, terwijl hij daar tevens in den schouwburg als violist dienst deed. Hij kwam later bij het orkest van Gungl te Berlijn, werd dirigent van het orkest in Kroll's Garten aldaar, vervolgens dirigent van de regimentsmuziek te Koningsbergen en Keulen en in 1854 onderdirecteur in Crystal Palace te Londen. Hij bleef dat aanvankelijk echter slechts een half jaar, ging naar Leamington, toen als orkestdirecteur van de Opera naar Edinburg en dirigeerde in 1855 de zomerconcerten in den Franschen tuin te Amsterdam. In den herfst van dat zelfde jaar nog keerde hij naar Londen terug, waar hij nu vast werd aangesteld tot dirigent van het Crystal Palace-orkest - toen evenwel nog slechts een Harmonie-orkest, maar weldra door zijn bemoeiingen tot een volledig orkest uitgebreid, dat tot 1901 onder zijn leiding bleef. Vermoedelijk maakte Manns in 1855, tijdens zijn verblijf te Amsterdam, kennis met den vader van Henri Petri, die sedert dien meermalen over de zee ging, om onder Manns mee te spelen, als deze met zijn orkest concerten gaf niet alleen te Londen, maar ook in andere steden van Engeland en Schotland. Toen Henri op twintigjarigen leeftijd naar Londen kwam en daar als solist onder Manns speelde, vroegen vele der oudere orkestleden naar den hoboïst Petri en waren zij niet weinig verrast in hem diens zoon te zien.
het petri-kwartet te dresden.
In 1866 heerschte de cholera in ons land. Henri's vader was een van de velen, die werden weggemaaid. Men mag aannemen dat Henri, die het eerste onderwijs in de school van zijn vader en kort daarop van C. CoenenGa naar voetnoot*) had ontvangen, reeds toen zeer de aandacht had getrokken van muziekvrienden te Utrecht; althans eenige dezer, J.C.M. van Riemsdijk | |
[pagina 113]
| |
en K. Gerlings aan het hoofd, zorgden er voor dat de knaap zijn studies kon voortzetten bij den toenmaligen Utrechtschen concertmeester H.J. Dahmen, ook als onderwijzer in aanzien. Richard Hol onderwees hem in de theorie, de heer Umlaufft in het klavierspel. Tot zijn 15e jaar bleef Henri in huis bij Dahmen; toen had een gebeurtenis plaats die voor zijn leven beslissend werd. In 1871 had Koning Willem III besloten bijzonder begaafde jonge musici op zijn kosten verder te laten studeeren. Evenals voor de schilderkunst werden stipendia voor muziek uitgeloofd en een commissie werd benoemd voor het examineeren van hen die zulk een stipendium wenschten te verkrijgen. Henri Petri meldde zich aan, behaalde den eersten prijs en werd aldus een van de eerste zoogenaamde pensionnaires van Z.M. Hij was dientengevolge in staat gesteld eenige jaren in het buitenland te studeeren. Dahmen bracht hem naar Joachim, directeur van de in September 1869 te Berlijn geopende Königliche Hochschule für MusikGa naar voetnoot*). Deze ontving hem zeer welwillend en bij den Königlichen Kammermusiker Tornauer vond de jonge violist een liefderijk thuis. Toen hij anderhalf jaar met ijver onder Joachim's leiding had gestudeerd, gaf de Koning den wensch te kennen dat Petri nu verder naar Brussel zou gaan bij Henri Vieuxtemps. Petri moest natuurlijk gehoorzamen, maar toen hij te Brussel kwam vond hij daar Vieuxtemps niet. De beroemde meester, die in 1871 Charles De Bériot als leeraar aan het Conservatorium was opgevolgd, vertoefde namelijk te Algiers om herstel te zoeken voor een gedeeltelijke verlamming. Men bood zijn betrekking Henri Wieniawski aan, maar deze was toen juist aan het concerteeren met Rubinstein in de nieuwe wereldGa naar voetnoot†) en was dus niet onmiddellijk ter beschikking. Daar zat nu onze jonge landgenoot. Had hij de inspraak van zijn hart kunnen volgen, hij zou onmiddellijk naar Berlijn zijn teruggekeerd; daar dit niet ging bleef hij te Brussel en kreeg nu onderwijs aan het Conservatorium van Cornélis, naast Vieuxtemps als leeraar werkzaam. Petri speelde hem voor wat hij bij Joachim had gestudeerd; Cornélis meende dat men zóó niet Bach spelen moest en wilde hem dat op zijn manier leeren. Petri echter bracht hem aan het verstand, dat hij niet daarvoor naar Brussel was gekomen en dat hij, wat Bach betreft, zich maar liever aan Joachim hield. Daarop liet Cornélis hem Fransche muziek studeeren en hoewel Petri zich in dien tijd zeer ongelukkig gevoelde, omdat hij die school moest doormaken, later was en nu nog is hij er dankbaar voor dat hij daartoe gedwongen was, en hij schrijft het daaraan toe dat hij bijv. voor de versieringen in Spohr's werken, die élégance verwierf welke daarvoor wordt gevorderd en die bij vele violisten van naam wordt gemist. Petri studeerde anderhalf jaar te Brussel en deed daar ook mee aan het concours om den ‘grand prix’. Met Vieuxtemps' Fantasie appassionata behaalde hij van al de leerlingen den meesten bijval; toen het evenwel tot toekenning van den prijs zou komen, bleek het dat die niet kon worden toegewezen, omdat niet de eigenlijke leeraar der klasse, Vieuxtemps, het onderwijs had gegeven en hij ook niet aanwezig was. Onze landgenoot moest zich dus met het moreel succes tevreden stellen. Wat hem vooral aan het hart lag was naar Berlijn en Joachim terug te kunnen gaan; hij smeekte den Koning vergunning daartoe en deze gaf toe, maar het schijnt Z.M., die een bepaalde voorliefde voor Fransche muziek had, toch verdroten te hebben, dat zijn pensionnaire zoo met zijn geheele hart de Duitsche muziek, Bach, Beethoven, Spohr, aanhing. En bij de samenkomst der pensionnaires, in den volgenden herfst op het Loo, had een incident plaats, dat aan de betrekking tusschen Z.M. en zijn beschermeling een einde maakte. Dat was in 1874. De pensionnaires waren bij Z.M. ontboden om proeven van hun vorderingen afteleggen. Daar ging de mare dat Wieniawski werd verwacht en inderdaad: op zekeren morgen dat onder leiding van C. Van der | |
[pagina 114]
| |
DoesGa naar voetnoot*) werd gerepeteerd verscheen de Koning met den grooten man aan wien hij al de jongelieden voorstelde. De voorstelling had plaats in het Fransch. Toen de beurt aan Petri, den jongste van allen, kwam, trad Wieniawski (die vermoedelijk uit Brussel van
henri petri (1892).
hem had gehoord) onmiddellijk met hem in een lang en levendig gesprek; Petri moest bij hem op zijn kamer komen en hem veel voorspelen. En Wieniawski voerde het gesprek in het Duitsch, wat niet veel tact verried. Het gelaat van den Koning, die in den besten luim was geweest, betrok. 's Avonds op het concert der pensionnaires had nog iets plaats dat Z.M. ontstemde. Petri, die het Adagio uit het 9e concert van Spohr voordroeg, werd toegejuicht - een onderscheiding die aan geen zijner collega's was ten deel gevallen. Dit en de muziek op zich zelf mishaagde Z.M., die van zijn plaats oprees, Petri niet onduidelijk zijn misnoegen over zijn keuze te kennen gaf en de zaal verliet. Natuurlijk was daarmede de soirée afgeloopen. Wieniawski trachtte den jongen artist, die niet weinig over het gebeurde ontsteld was, te troosten en beloofde dat hij hem niet zou vergeten. Den volgenden morgen bracht de heer Van der Does het bericht dat Petri had opgehouden Z.M.'s pensionnaire te zijn.Ga naar voetnoot*) Van Wieniawski hoorde Petri nooit meer; vermoedelijk ging den grooten virtuoos, op zijn voortdurende reizen, de geheele geschiedenis door het hoofd. Gelukkig hadden de Utrechtsche heeren Petri niet vergeten, anders had het er op dat oogenblik slecht voor hem uitgezien. Zij zorgden voor de noodige middelen om hem te Berlijn verder te laten studeeren. Wederom vond de nu 18-jarige violist een thuis bij de familie Tornauer, en in Joachim een even hartelijken als degelijken leermeester. Reeds in 1876 kreeg hij het ‘Zeugniss der Reife’ en zoo warm was inmiddels de verhouding geworden tusschen den meester en zijn leerling, dat Joachim zelf hem de wereld wilde inleiden. En hij hield woord. Hij nam Petri in 1876 naar Londen mede, zorgde dat hij daar goed onder dak kwam, en bezorgde hem zelfs lessen. Door Joachim kwam Petri in kennis met Clara Schumann die toen te Londen was, en met den daar gevestigden, voortreffelijken cellist Alfred PiattiGa naar voetnoot†); Joachim leidde hem ook bij de eerste families in en speelde daar met hem duetten van Spohr en het dubbelconcert van Bach. Op een soirée bij graaf Dudley had onze landgenoot de eer den toenmaligen Prins van Wales te worden voorgesteld, ook kennis te maken met Gladstone. Hij trad nu meermalen in groote concerten op, in St. James's Hall en Crystal Palace. Eens, toen Joachim verhinderd was in een openbare repetitie onder leiding van Manns het concert van Beethoven te spelen, droeg hij Petri op hem te vervangen. Zoo verliepen drie maanden, drukke maanden in de woelige Engelsche hoofdstad. Joachim wilde dat zijn leerling zich daar voorgoed zou vestigen; eenmaal op zulk een wijze geïntro- | |
[pagina 115]
| |
duceerd kon Petri op een allereerste positie rekenen. Maar deze verlangde naar Duitschland terug; de betrekking van concertmeester te Sondershausen was vacant en hij wilde er naar solliciteeren. Het drukke leven te Londen beviel hem niet en dan, er was nog iets dat hem naar Duitschland trok: de liefde die hij voor de bekoorlijke en begaafde Käthe Tornauer, de dochter van den reeds vroeger genoemden Kammermusiker te Berlijn, had opgevat. Joachim deed nu alles wat hij kon om Petri's wensch te vervullen Hij gaf hem niet alleen de beste aanbevelingen voor Sondershausen mede, maar bovendien zijn tweede Stradivarius, opdat zijn leerling nog te beter voor den dag zou komen. Feitelijk kwam Petri, toen de termijn voor de sollicitanten gesloten was, maar dank zij Joachim's invloed kon hij zich toch nog doen hooren en, ten spijt van eenige oppositie aan het Hof - die zich eenigermate laat verklaren uit de omstandigheid, dat de te benoemen concertmeester ook tevens belast zou worden met het onderwijzen van den Prins, die veel ouder was dan de toen even twintigjarige Petri - kreeg onze landgenoot de begeerde betrekking en nu stond niets zijn verloving met Frl. Tornauer in den weg. Het waren heerlijke jaren die Petri te Sondershausen, de bekoorlijk aan de samenvloeiing van twee rivieren gelegen hoofdstad van het Vorstendom Swarzburg-Sondershausen, doorbracht. Hij vond daar een schoone natuur en een mooi orkest onder een uitstekend dirigent, Max ErdmannsdörferGa naar voetnoot*), die door zijn ijverige bemoeiingen van Sondershausen een klein brandpunt der nieuwere richting had gemaakt, en met voorliefde werken van Liszt, Berlioz, Raff, Saint-Saëns tot uitvoering bracht. Petri leerde daar bijna de geheele orkest-literatuur kennen. Liszt kwam vaak te Sondershausen om er zijn werken te hooren. Ook Raff kwam daar menigmaal en bracht dan composities mede. Petri herinnert zich, dat hij eens in drie dagen een nieuw viool-concert van Raff moest leeren, en dat juist toen zijn verloofde met haar moeder hem een bezoek bracht. Het was te Sondershausen dat Petri, nauwelijks meerderjarig, in den echt trad. Kort na dat huwelijk abdiceerde de bejaarde Vorst ten gunste van zijn oudsten zoon, en daarmede ging een algeheele omkeer in de muzikale toestanden gepaard. Want de nieuwe Vorst hield veel meer van paarden en jacht dan van muziek. Een aantal leden der Vorstelijke kapel werden ontslagen. Erdmannsdörfer, die met den Erfprins op zulk een gespannen voet stond dat ze niet eens een groet wisselden, nam onmiddellijk zijn ontslag, en Petri, als getrouwe adjudant van den kapelmeester, kreeg dat. Zoo was hij dan in September 1879 eensklaps zonder betrekking, en niemand, tot wien hij zich wendde, kon hem een nieuwen, passenden werkkring bezorgen. Daar kwam plotseling een aanbod van den ouden Bilse van BerlijnGa naar voetnoot*). Ysaye was zijn eerste concertmeesterGa naar voetnoot†) en zou het Fransche repertoire spelen, terwijl Petri het klassieke repertoire voor zijn rekening zou krijgen. Hij nam het aanbod aan en begaf zich naar Berlijn... maar bleef er slechts veertien dagen. Want toen kwam een beroep uit Hanover van den intendant van het Hoftheater, om daar het concertmeesterschap te vervullen, een beroep dat niet kon worden afgeslagen, maar dat Petri dwong met zijn geheele huishouding voor den tweeden keer binnen drie weken op te breken. Onze landgenoot had in dien tijd het twijfelachtig voorrecht drie woningen de zijne te mogen noemen - en er voor te betalen: een te Sondershausen tot October 1879, een te Berlijn tot Januari 1880, en een te Hanover van 1 September af. De betrekking te Hanover beviel Petri goed; zij verschafte hem wat Sondershausen niet had kunnen geven, groote routine op opera-gebied. Want de schouwburg te Sondershausen werd slechts twee of drie maanden bespeeld en groote opera's werden daar niet opgevoerd. Als kapelmeester te Hanover was Ernst Frank | |
[pagina 116]
| |
werkzaam, die, na met vrucht te Mannheim en Frankfort te hebben gedirigeerd, einde 1879 Hans Von Bülow was opgevolgd: een voortreffelijk musicus en dirigent, daarbij een aangenaam man van groote ontwikkelingGa naar voetnoot*). Ook hier echter had Petri ‘keine bleibende Statt’. In 1882 werd Henry SchradieckGa naar voetnoot†), concertmeester te Leipzig, naar Cincinnati beroepen, en na proefspel werd Petri tot zijn opvolger benoemd aan het Gewandhaus- en Stadttheater-orkest. Hoewel Petri tot dusver reeds meermalen was opgetreden, dateert zijn loopbaan als solist toch eigenlijk van Leipzig. Daar vormde hij ook een Strijk-Kwartet, waarmede hij herhaaldelijk reizen ondernam en ook ons land bezocht. Zijn drie collega's waren: 2e viool Bolland (later Von Dameck); alt Thumer (later Unkenstein); cello Alwin Schröder, thans bij het Kneisel-Kwartet te Boston. Van zijn solistische werkzaamheid valt o.a. te vermelden zijn medewerking
het huis van petri te dresden.
aan de Schlesische Musikfeste in 1886 en 1887. Zeven jaar bleef Petri in het zoogenaamde Pleiss-Athene, en toen gewerd hem de eervolle aanbieding van den intendant van het Hoftheater te Dresden, graaf Platen, en van den Hofkapelmeester Ernst Von Schuch, om LauterbachGa naar voetnoot*) als concertmeester op te volgen en tevens als eerste leeraar aan het Conservatorium. Van 1889 tot op heden is Petri Dresden trouw gebleven. Hij gevoelt zich daar recht thuis. Zijn betrekking laat hem genoegzaam tijd tot concerteeren, en ook te Dresden heeft hij een Strijk-Kwartet gevormd, waarvan de uitvoeringen zeer worden gewaardeerd. Het Petri-Kwartet (nu aldus samengesteld: Petri, Erdmann, Spitzner, Georg Wille) heeft zich o.a. doen hooren op het Muziekfeest te Bazel in Juni 1903, op dat te Heidelberg in October van datzelfde jaar, en een maand later in de Société Philharmonique te Parijs.
* * *
Hoewel Henri Petri verscheidene malen ons land bezocht, heb ik hem niet dikwijls gehoord. Het laatst speelde hij hier het Beethovensche concert op het Muziekfeest der Nederlandsche Toonkunstenaars-Vereeniging. Men had toen gelegenheid zijn wel niet robusten, maar vollen en aangenamen toon, zijn groote zekerheid en bovenal zijn stijlvolle voordracht te bewonderen. Zóo kon alleen iemand spelen in de beste school gevormd en volkomen geëkwilibreerd, geen verblindend virtuoos, maar een echt musicus, bij wien niets aan het toeval is overgelaten en bij wien voornaamheid van uitvoering zich paart aan een gezonde opvatting. In Duitschland is Petri, niet het minst als vertolker van de werken van Spohr, hoog aangeschreven. ‘Ein ausgezeichneter Geiger’ noemde hem reeds Wasielewski in zijn Die Violine und ihre MeisterGa naar voetnoot†). ‘Vortrefflicher Violinist,’ zegt Riemann van hem in zijn Musik-Lexikon. ‘Ein ebenso vortrefflicher Musiker wie Virtuose,’ zoo heet het in het Goldene Buch der MusikGa naar voetnoot§). Algemeen wordt | |
[pagina 117]
| |
Petri gerekend tot de twee of drie beste leerlingen die uit de school van Joachim zijn voortgekomenGa naar voetnoot*). Dat (tot hiertoe) geen hunner Joachim in den geheelen omvang van zijn werkzaamheid (als solist en kwartetspeler) zou kunnen vervangen staat volgens MoserGa naar voetnoot†) vast, maar hij noemt onzen landgenoot met Johann KruseGa naar voetnoot§) en Carl HalirGa naar voetnoot**) tot de jongeren van den meester, die zooveel voortreffelijks geven, dat men, als men hen hoort in sommige stukken van Beethoven, en het niet wist, Joachim zelf zou meenen te hooren. Toen bij de viering van Joachim's gouden jubilé als kunstenaar, te Berlijn 1 Maart 1889 een Feestconcert werd gegeven, was Petri een van de drie violisten, die daarbij solistisch medewerktenGa naar voetnoot††). En bij Joachim's 60 jarig jubilé in de Philharmonie te Berlijn, toen het orkest, met uitzondering van de contrabassen, blazers en slaginstrumenten, alleen uit leerlingen van den meester was saamgesteld (o.a. Halir, Willy Hess, Gabriele Wietrowetz, Marie Soldat), was het aan Petri dat op het laatste oogenblik, de uitvoering van 's meesters Variazionen für Violine mit Orchester werd opgedragen, een der zwaarste werken voor het instrument. En onze landgenoot ‘führte es vollendet durch,’ getuigde het Goldenes Buch der Musik. * * * Niet alleen als uitvoerend kunstenaar, heeft Petri naam gemaakt, maar ook als leeraar. Wat men gaarne doet, doet men gemeenlijk goed. Petri doceert gaarne (en daar zijn onderwijs zeer gezocht is, houdt hij dientengevolge niet altijd genoeg tijd voor zich zelf over); Joachim zeide eens van hem, dat hij een geboren paedagoog was. Natuurlijk is dat aangeboren talent door de ervaring nog zeer ontwikkeld. Ook met het oog op het onderwijs heeft Petri een aantal werken der klassieken op nieuw uitgegeven met vingerzettingen, voordrachtteekens enz. Hij is als vast medewerker verbonden aan de sedert eenige jaren te Weenen bestaande Universal-Edition. Daarin verschenen in zijn bewerking reeds zeven viool-concerten van Spohr (no 2, 6, 7, 8, 9, 11 en 12), zes van Mozart, drie van Bach (o.a. het D moll-concert voor twee violen). Bij Breitkopf en Härtel zagen het licht bewerkingen van het eerste en derde concert van Spohr, verder van F. David's Concertstudiën, vier concerten van Rode, vier van Viotti, vier van Kreutzer, concerten van David, Gade, Ferd. Ries, Molique, Ernst's ‘Carneval’; verder bezorgde hij bij die firma een nieuwe uitgave van F. David's beroemde Hohe Schule en Mazas' Duette für 2 Violinen. Bij Steingräber gaf hij op nieuw uit het vioolconcert van Tschaikowsky en 12 Mélodies Italiennes van De Bériot. Bij Schuberth te Leipzig een Spohr-Album (10 composities) in verbinding met Hans Sitt. Petri zette Grieg's Sonate voor cello en klavier voor viool en klavier om (Peters gaf de Sonate uit) en maakte twee transcripties voor viool uit Goldmark's opera Merlin.. Hij heeft bovendien de volgende composities op zijn geweten: Opus 1, 6 kleine Stücke für Violine und Clavier. Opus 2, Albumblatt und Barcarole, idem; beide verschenen bij Kistner te Leipzig. Opus 2, 3 Fantasie-Stücke für Violine und Clavier (bij Hofmeister). Opus 4, 5, 6, Lieder (gedrukt te Berlijn, in het geheel zijn het er zestien). Opus 7, ‘Träumerei’ für Violine und Clavier (bij Plotner te Dresden). Opus 9, Künstler-Etuden für Violine. Deze laatste verschenen bij Peters en worden veel gebruikt. Het heeft onzen landgenoot aan onder- | |
[pagina 118]
| |
scheidingen niet ontbroken. Hij is de gelukkige bezitter van de gouden medaille voor kunst en wetenschap van Oldenburg en van de zilveren dito van Gotha. Hij is ridder van de Greifen-orde van Mecklenburg-Schwerin en van de Saksische Albrecht-orde 1e klasse. De Koning van Saksen schonk hem in het vorige jaar den titel van Königlich Professor. Van een Duitsche dame, een leerlinge van zijn vrouw, kreeg hij een een heerlijke Antonio Stradivarius ten geschenke ter waarde van 20000 Mark. Dit voert mij terug tot het begin van deze levenschets. Ik prees daar Petri als gelukkig. Hij is het niet alleen als kunstenaar, hij is het ook in zijn huiselijk leven. Hij is het als echtgenoot van Käthe TornauerGa naar voetnoot*), een zeer begaafde vrouw, als zangonderwijzeres te Dresden gunstig bekendGa naar voetnoot†). Hij is het als vader. Twee kinderen werden hem geschonken: Egon en Helga. Deze laatste werd in 1890 te Dresden geboren, studeerde eerst muziek bij haar moeder en is thans een veelbelovende leerlinge van haar vader. Wat den te Hanover in 1881 geboren zoon Egon aangaat, hij is al de periode ingetreden, waarin de kunstenaar aan het oogsten gaat. Ook hij werd door zijn moeder geleid op zijn eerste schreden in het rijk der tonen en lang was het twijfelachtig of hij violist, dan wel klavierspeler zou worden. Op beide instrumenten beloofde hij een meester te zullen zijn. Trouwens ook op ander gebied bleek hij zeer begaafd en reeds op 17-jarigen leeftijd kon hij het Kreuz-Gymnasium te Dresden als een van de eersten verlaten. Toen hij zich ten slotte voor het klavier had verklaard, werd Busoni zijn leermeester en dat deze zeer met hem ingenomen was blijkt uit de opdracht van de bij Peters verschenen allerliefste kleine stukjes voor viool en klavier. Bij ons deed Egon Petri zich voor het eerst in December 1902 hoorenGa naar voetnoot§), op een uitvoering van de Nederlandsche Toonkunstenaars-Vereeniging. Ziehier wat ik daarover schreefGa naar voetnoot*). ‘Over den jongen pianist, die hier gisteren optrad, zou ik gaarne breedvoerig berichten. Ik doe het niet, omdat ik, als recensent de hoognoodige Zondagsrust op prijs stellend, ieder, die mij daarvan dreigt te berooven, min of meer als een plaag beschouw, dien ik uit den weg ga, of van wien ik mij zoo spoedig mogelijk af maak. Op Egon, Henri's zoon, wil ik mij daardoor wreken, dat ik hem nu reeds in elk opzicht een meester noem. Zijn succes met en ten spijt van een zeer bijzonder programma (Franck, Alkan, Liszt) was enorm. Egon kwam uit Wiesbaden, waar hij met zijn vader speelde, en gaat nu naar Keulen. Men zegt dat hij even goed viool als klavier speelt. Dit was een vluchtig bezoek aan het vaderland zijns vaders, maar iemand die op zulk een wijze zijn visitekaartje afgeeft, kan er op rekenen spoedig en dikwijls weer te worden gevraagd.’ Inderdaad werkte Egon in het volgende jaar mede op het Caecilia-concert en hij werd daar niet minder warm ontvangen. Sedert dien heeft de jonge man met schitterenden uitslag te Berlijn en Londen geconcerteerd.
* * *
Onder de afbeeldingen in deze schets zal men er een vinden van de woning van Henri Petri te Dresden en het begrijpelijk achten, dat hij het daar wel kan uithoudenGa naar voetnoot†) en zich daar volkomen thuis gevoelt. Het is jammer dat een zoo eminente speler en leerkracht tegelijk, niet in ons land een hem waardigen werkkring heeft kunnen vinden, maar een dertigjarig verblijf in Duitschland heeft gelukkig Henri Petri niet van ons vervreemd en men kan er zich van verzekerd houden, dat zijn hart nog altijd warm klopt voor Nederland en Oranje.
Den Haag, Mei 1904. |
|