Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 14
(1904)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 3]
| |
KRUISWEGSTATIE GEDREVEN KOPER
in de kapel van het gymnasium te katwijk | |
[pagina 3]
| |
Jan Hendrik Brom, edelsmid en kunstdrijver.
| |
[pagina 4]
| |
ontwerp van een zilveren kandelaar voor den bisschop van haarlem.
te bewegen, zij weinig kunstenaars ter harer beschikking vond. Wanneer aan kunst een dringende behoefte is zullen ook al spoedig de talenten zich vormen en waar ‘de voedende ader der kunsten’ waar het geld, beschikbaar was zouden zich ook zonder academies en kunstnijverheidscholen jonge kunstenaars gaan ontwikkelen; geen betere school dan het atelier van den werkman, geen beter stuwkracht dan de vraag naar altijd nieuwe kunstwerken. Nu het oude Utrecht weer een bisschopszetel rijk werd, nu de bestellingen voor de kerk elkander opvolgden werd er hier al spoedig een werkplaats gevonden waar vaardige handen onafgebroken ponsoen en hamer hanteerden, waar de graveernaald nauwelijks uit de hand werd gelegd. En zooveel nieuwe bestellingen van edelsmeedwerken volgden elkander op, dat een energiek jong kunstenaar zich met alle kracht op zijn handwerk kon toeleggen; hij kon zijn atelier uitbreiden, wat wagen, wat aanpakken. Het museum voor kunstnijverheid was voor de bisschopsstad een aardige en leerrijke instelling, voor den goudsmid was zij overbodig. Van jongsaf te arbeiden in het atelier van den kunstdrijver, nu eens aan deze opgaaf dan aan gene zijn krachten te beproeven, vormt den handwerksman tot onafhankelijk meester; zoo werd ook de kunstenaar gevormd, die de kerkelijke kunst nieuw leven zou inblazen, den man aan wien dit artikel gewijd is.
* * *
Jan Hendrik Brom in 1860 geboren, leerde reeds als jongen op het atelier van zijn vader Gerardus Bartholemeus Brom het goudsmidsvak en hoewel hij thans betreurt geen academische opleiding te hebben genoten, zou deze hem geenszins de praktische leerschool vergoed hebben, die hij nu als handwerksman ontving, een leerschool die hem zoo innig vertrouwd maakte met zijn materiaal, met alle technische moeielijkheden van zijn vak en die hem, hij moge al eens te kort geschoten zijn in de anatomische kennis van de menschelijke gestalte wanneer hij groote composities met figuren in 't koper moest drijven, daarentegen even veelzijdig maakte in zijn vak als een meester der Renaissance. Hij teekent met een paar kleurtjes het ontwerp van een lamp of monstrans tot in alle détails, en zoo'n teekening heeft niet zelden een pikturale bekoring; hij boetseert zijn figuren in klei of was, hij voert eigenhandig het teerste émail- of 't meest forsche drijfwerk uit; hij ontwerpt boekbanden en bisschopsstaven, gildeketenen en insignes; hij graveert grafplaten met levensgroote figuren ten voeten uit, kortom hij durft allen arbeid aan en acht geen enkelen te gering en zoo is hij geworden tot een edelsmid van den eersten rang en zijn werkplaats tot het voornaamste atelier van kerkelijke kunst hier te lande. Bij den dood van zijn vader werd, als | |
[pagina 5]
| |
oudste zoon van een groot gezin, den kunstenaar een zware taak op de schouders gelegd. Jan Brom was toen een jonge man van 22 jaar. De beeldhouwer W. Mengelberg te Utrecht, had hem les gegeven in boetseeren en teekenen; den spitsen plooienval der gothiek en de architektonische vormen uit het groote tijdvak der middeleeuwen had hij trouw bestudeerd, hij kende de musea in Frankrijk en Italië, de meesterwerken van kunst uit vroegere tijdperken en toen hem gewichtige werken werden opgedragen, communiebanken, altaren, monstransen in verguld zilver met edelsteenen rijk versierd, voerde hij deze uit in den geest van de groote meesters
sint michaël
schets in was Het in verguld zilver uitgevoerde beeld is in 't bezit van H.M. de Koningin die zijn voorgangers waren. De communiebank voor de St. Catherinakerk te Amsterdam, die hem in '82 niettegenstaande ernstige me dedinging van Belgische zijde door die parochie werd toevertrouwd, sloot zich aan bij 't werk der Renaissancisten; aan zijn altaren vond men de architekturale vormen der XIVde eeuwers terug en de monstransen construeerde hij geheel in gothischen stijl, als een ragfijn bouwwerk, als de subtiele doorsnede van een spitsboogkerk, rijk versierd met pinakels, hogels en beeldjes van heiligen. Zijn smaak, zijn zin voor goede verhoudingen gaven een zeker cachet van voornaamheid aan zijn werk, terwijl de expressie zijner figuren niet zelden door een innigheid troffen, die in het persoonlijk voelen van den artiest wortelde.
gedreven engel
levensgroot fragment In de Redemptoristenkerk te Rotterdam Dat Brom nog niet op de gedachte kwam naar nieuwe vormen te zoeken is niet meer dan natuurlijk. De kerkelijke kunst zat vastgeklonken aan de tradities der middeleeuwen en de Eerwaarde Heeren, die hun kerken wilden versieren hadden voor spitsboog en pinakel een ingeboren vereering; zij waren zich volstrekt niet bewust van 't feit, dat deze vormen zeer logisch uit die van een vorig tijdperk gegroeid waren en dat er niet de minste heiligheid schuilde in een wimberg of traceering daar de spitsboog door de XIVde eeuwers evengoed aan de herberg als aan de kerk werd aangebracht en in die dagen zoowel aan het stalvenster als aan 't bisschoppelijk paleis werd gevonden. Wanneer Brom echter aanstonds zulke stoutigheden had verkondigd, zou | |
[pagina 6]
| |
monstrans
geëmailleerd en verguld In het O.L. Vr. Gasthuis te Amsterdam zijn atelier niet die groote vlucht hebben genomen, want het is van algemeene bekendheid, dat de menigte, die de kunstopvattingen van den ‘arrivé’ eerbiedigt en aanneemt, de geniale intentie van den man zonder naam dus zonder gezag bespot en verwerpt. Het was echter geenszins uit eigenbelang, dat de kunstenaar in het eerste tijdvak van zijn loopbaan bij de oude vormen bleef volharden; de edelsmid wien steeds dezelfde voorwerpen ter vervaardiging, dezelfde voorstellingen ter uitbeelding werden opgedragen, durfde zich nauwelijks losmaken van een eeuwenoude traditie. Sinds vele honderde jaren had de kunstenaar, die voor de Katholieke Kerk arbeidde, zijn bootje vastgemaakt aan het statige schip, dat de middeleeuwers bouwden; het dogma der Kerk was de zilveren schaal waarin deze het levende water - hun heerlijke innig religieuse kunst droegen; maar dit vocht was nu verkild en tot een koude harde matérie geworden, altijd weer gemouleerd in denzelfden vorm. Jan Brom zou intusschen geen echt kunstenaar, geen warm voelend mensch geweest zijn, indien hij niet het verlangen in zich had voelen opkomen iets anders, iets nieuws te geven, naar frissche ornamenten en verhoudingen te zoeken en de overgeleverde verouderde vormen voor monstransen en altaarlampen, voor koorhekken en doopvonten eens eindelijk aan den kant te doen. De monstrans voor het O.L. Vrouwe Gasthuis te Amsterdam van verguld zilver, rijk versierd met filigraan arbeid, émail en edelsteenen heeft niet meer het karakter van een doorzichtig bouwwerk, maar van een kostbaar stuk goudbrokaat dat als een lijst het Allerheilige omspant. Aan de communiebank te Haarlem zijn grillige draken met ranke varentakken als ornament verwerkt. De kleine godslamp in de St. Antoniuskerk te Utrecht is een juweel van eenvoudige ornamentatie; de kerkkandelaars, waaraan de koppen der zilveren nagels, die de drie deelen aaneen houden, bijna het eenige ornament vormen, danken hun deftige schoonheid aan | |
[pagina 7]
| |
lamp
In de Sint Anthoniuskerk te Utrecht die sobere versiering en aan de zuiverheid hunner verhoudingen evenals het strak omlijnde doopvont uitgevoerd in rood- en geelkoper, dat Brom voor de kerk te Sloten vervaardigde. Zoo wordt nu menig altaar, menige kerk door dezen kunstenaar versierd met edel drijf- en smeedwerk waaraan wij evenmin de schrale architekturale vormen van een gothisch gebouw als de dartele krullen van de ornementiek der Renaissance terug vinden, en dit werk wordt door de schenkers vol vertrouwen geaccepteerd omdat het atelier van Jan Brom een vermaardheid heeft gekregen tot ver over de grenzen. Leeren wij uit de monumentale kerksieraden van Brom het groote constructieve talent van den kunstenaar kennen, de huldeblijken voor H.M. de Koningin in opdracht van de steden Maastricht en Zwolle uitgevoerd, lieten ons nog een anderen kant van zijn talent zien. Niet alleen de fijne smaak maar ook de technische volkomenheid waarmede deze subtiele arbeid werd uitgevoerd, verwekten de onverdeelde bewondering der kunstkenners. Een schilderij of teekening is zooveel gemakkelijker voor ons te begrijpen, wij zijn er zooveel beter mede vertrouwd, omdat mooi edelsmeedwerk nu zoo schaarsch is: een zekere inspanning kost het ons om het talent van den goudsmid zijn kennis en vaardigheid volkomen te waardeeren. Hoe gemakkelijk wordt door de gewillige kwast en de limpide-verf een zekere stemming, een zeker effect verkregen en hoeveel meer studie wordt er voor het geringste edelsmeedwerk vereischt dan om een tafreeltje in elkaar te smeren dat aanstonds een goed onthaal bij het publiek vindt! Bij de kunst van den goudsmid mag niets aan het toeval worden overgelaten. Om eenigszins te doen begrijpen hoe moeielijk deze kunst is, brengen wij hare techniek in herinnering. De teekening wordt op de metalen plaat gebracht en de omtrek er van zóó in de plaat geslagen, dat hij aan de achterzijde zichtbaar is; met een bollen hamer wordt dan binnen deze lijnen de verlangde hoogte aan het relief der figuren gegeven. Dit werk, dat aan de keerzijde geschiedt, eischt groote voorzichtigheid, want wanneer het metaal te ver wordt uitgeslagen kan de ruimte moeielijk weer omlaag worden gedreven en gaat de drijver wat wild te werk, dan zou het kunnen scheuren. Nu heeft de kunstenaar de schets voor zijn werk, vormen en hoogten zijn ten naastenbij
deur
geel koper Aan de Communiebank in de Kathedraal te Haarlem. | |
[pagina 8]
| |
doopvont
In de Kerk te Sloten aangegeven, maar het relief is nog zeer onvolkomen; om het te acheveeren moet het op cement of pek gezet worden - daaronder wordt verstaan, dat de holten der figuren aan de achterzijde gevuld worden met een eigenaardige smeltbare specie, die na afkoeling nog week en taai genoeg blijft om het metaal in zijn bewegingen te volgen en die verhoedt, dat er deuken of bulten komen waar die niet gewenscht zijn. Nu begint de kunstenaar aan de voorzijde met den hamer, en met ponsoenen (stalen staafjes ter dikte van 3 à 10 mM., welker uiteinden tot verschillenden vorm zijn geslepen), de omtrekken scherp te marqueeren en de figuren te modelleeren. Deze drijfkunst zouden we kunnen noemen boetseeren in metaal, want gelijk de klei zich vormt onder den druk van vinger en boetseerstokje, zoo moet ook het stugge metaal onder den slag van den hamer den vorm aannnemen, die men daaraan wenscht te geven; onder deze bewerking moet telkens het metaal weer roodgloeiend worden gemaakt om het de noodige weekheid te laten behouden. Deze kunst vereischt dus wel luttel gereedschap, maar een des te geoefender hand. Meedogenloos verraadt het metaal alle zwakheid, alle onzekerheid van den artiest. De weerstrevende materie moet zich lijdelijk voegen naar den wil van den meester, de kleur van het glimmende metaal moet getemperd en gebroken worden wil zij het oog niet al te zeer mishagen. De kunstsmid moet architekt, beeldhouwer en schilder tevens zijn, de lijnen en verhoudingen van een monumentaal goudsmeedwerk vereischen het
fragment van een gedreven relief voorstellend ‘het manna’
Aan de Communiebank in de Sint Martinuskerk te Groningen | |
[pagina 9]
| |
zilversmeden aan 't werk
gevoel voor evenmaat en constructie van den bouwmeester, hij versiert zijn arbeid met subtiel beeldhouwwerk terwijl zijn sentiment voor kleur harmonie van toon aan zijn arbeid moet verleenen: het goud en zilver doen op zich zelf het oog niet aangenaam aan zij worden meestal niet kunstmatig bedekt met oxyde, waardoor aan het brons bijvoorbeeld diepte en rijkdom van kleur wordt gegeven; het gepolijste zilver en goud is te levendig, te schitterend: vooral door de reflecties worden de omtrekken en vormen mismaakt, de regelmaat van de constructie verbroken. Door vele vernuftige middelen is de kunstenaar er op bedacht geweest, om de ondeugden van zijn matérie in even zoovele deugden om te scheppen. Met zijn graveernaald weet hij de effenheid van de glimmende vlakte te doen verdwijnen, hier en daar maakt hij de soliede stof tot een doorzichtig kantwerk. Hij versiert haar met ornamenten en door het aanbrengen van veelkleurig émail of fonkelende edelsteenen weet hij op de juiste plaats de onwelkome schittering te breken. Onder émail verstaat men het glaspoeder, door metaal-oxyde gekleurd en door de hitte van het vuur geworden tot een glanzende vaste substantie. Transparant of ondoorschijnend kan deze gemaakt worden, dit hangt af van de chemische samenstelling er van; nu eens zien we door het émail heenlichten de zilveren vlakte waarover de glasspecie heenvloeide, dan weer vertoont het émail zich als een ondoorschijnenden steen, gevat tusschen gouden bandjes.
fragment van den band van neerlandica catholica
gedreven zilver In het bezit van Z.H. den Paus Het Maastrichtsche huldeblijk, ontworpen in denzelfden stijl waarin voor achthonderd jaren zulke kostelijke werken van edelsmeedkunst binnen deze | |
[pagina 10]
| |
de maastrichtsche stedeëngel
verguld zilver In 't bezit van H.M. de Koningin veste werden vervaardigd, is een heerlijk kleinood van juwelierskunst. Het monumentje uitgevoerd in verguld zilver verbeeldt den Engel van Maastricht, die de vorstin roos, lelie en vergeet-mij-niet aanbiedt. In de linkerhand houdt de Engel het blasoen
fragment van het avondmaal
verguld koper Aan het Altaar in de Kathedraal te Haarlem der stad; de kleur van den rooddoorschijnenden émailfond vormt een mooie tegenstelling met het gouden figuurtje, de omlijsting van edelsteenen en krulwerk van filigraan die schild en voetstuk omsluiten, de vlakjes met ‘émail champlevé’ op het basement, verbreken de schittering van goud en maken dit kleine gedenkteeken tot een lust voor de oogen. Ook aan het Zwolsche gedenkteeken, aan tallooze monstransen en miskelken, aan agraven en halsketens treft ons het subtiele émailwerk en de harmonieuse kleurvoeging. Het meest bewonderen wij echter den kunstenaar om het innige sentiment dat | |
[pagina 11]
| |
retable van een zijaltaar
gedreven koper In de Sint Anthoniuskerk te Utrecht wij menigmaal in zijn figuren terugvinden. Wij hebben er hierboven reeds op gewezen hoe moeielijk het is voor den kunstenaar van wien bijna uitsluitend kerkelijke kunst verlangd wordt, nieuwe vormen te vinden en met een nieuw leven de figuren te bezielen, voor welke in den loop der eeuwen een traditioneele houding en een traditioneel karakter is aangenomen Wij willen ook niet ontkennen, dat Brom, in de talrijke composities, die hij ter versiering van communiebank of altaar in koper moest drijven, wel eens wat conventioneel is gebleven; vooral in den aanvang van zijn loopbaan is de houding nogal eens gedwongen, de drapeering wat vormelijk en schraal, de figuren hier en daar niet even juist geteekend, maar daartegenover staat dat Brom zelden een werk afleverde waarin niet | |
[pagina 12]
| |
fragment van het altaar
In de Sint Antoniuskerk te Utrecht een hoogst gevoelig détail viel op te merken. Telkens verrastte ons nu hier dan daar de beweging van een hoofd, van een hand of de houding van een enkele figuur, dan sloegen wij een blik in het zeer teere en vrome gemoed van dezen kunstenaar en de kunst die het ons straks nog zoo moeielijk viel te begrijpen, werd ineens levend voor ons en mooi. Wij noemen onder meer den knielenden apostel op het relief van het Haarlemsche altaar, het ekstatische figuurtje van Paus Leo XIII dat den band van Neerlandia Catholica versiert - den gekruisigde op een der statiën van den kruisweg in de kapel te Katwijk en bovenal het relief waar de Christus gekruisigd wordt; wij zien hier met hoeveel vrucht de kunstenaar het naakt bestudeerd heeft, ook is hier niet alleen de moeielijkheid om een zoo begrensde ruimte harmonieus te vullen, meesterlijk opgelost maar de sublieme zachtmoedigheid van den Heiland is aangrijpend weergegeven en vervult ons met groote bewondering niet alleen voor de veelzijdigheid en voor het kunnen, maar bovenal voor het warme kunstenaars-temperament van Brom, terwijl zijn jongste werk de levensgroote figuren van den Heiligen Antonius met het kind Jezus, een altaarstuk geheel uit koper gedreven, als een monumentale arbeid van groote beteekenis geroemd mag worden, bovenal om den lieven eenvoud, het zuiver realistische en verhevene van het goddelijke kind - een kopje zoo teer in koper te modelleeren met hamerslag en ponsoen - wie doet het hem na in ons land niet alleen maar daar buiten? Het mag eenige verwondering baren, dat, terwijl er nu al sinds jaren in ons landje vlijtig geschreven wordt over de herleving van het kunsthandwerk en velerlei arbeid behoorende tot de zoogenaamde toegepaste kunst hoog geprezen en gereproduceerd wordt, het atelier van Brom waar de kloeke 44-jarige kunsthandwerksman sinds meer dan twintig jaren een aanzienlijk personeel in den arbeid voorgaat en in alle takken van edelsmeedkunst onderwijst, nog vrijwel onbekend is bij het groote publiek. De Engelsche kunstliefhebbers zijn die van Holland voorgegaan in hun waardeering van Israëls, Mauve en de Marissen; de Fransche regeering die Brom in 1900 voor zijn inzending op de wereldtentoonstelling het Legioen van Eer waardig keurde, toonde daarmede de groote verdienste van dezen ongemeenen kunstenaar op den rechten prijs te stellen, en het was een gelukkig denkbeeld van de redactie van dit tijdschrift, dat zijn lezers zoo trouw op de hoogte houdt van alles wat het schilderspenseel hier voortbrengt er nu eens op te wijzen, dat ook een edelsmid een artiest kan zijn van den eersten rang want terecht mocht reeds de oude Vondel schrijven: ‘De schilder magh met zijn penseel
En oliverf den doek stoffeeren,
Hy magh het leven nabootseeren;
De verwen biên geen wederstant:
Zy gaen gewilligh aen de hant;
Maer in weêrbarstige metaelen
Te drijven, beelden uit te haelen,
Zoo schoon als 't oogh geschapen zagh,
Op een pensoen en hamerslagh,
Dat wijkt niet voor Apelles gaven’.
|
|