na den dood van zijn eerste vrouw, als 53-jarige hertrouwen met een meisje van 16 jaar - en waarlijk, wij zijn er niet verwonderd over, dat een jong meisje dezen beroemden, schitterenden man, deze zonnige figuur lief kreeg! Wij zien hem geëerd, geadeld, rijk, bijna onverzwakt sterven, nog geen 63 jaar oud. Een gelukkig man, een man in wien de lust aan schoonheid opborrelde en bruischte, die genoot van het leven, die gezonde kracht liefhad, en wien weelde en overvloed een behoefte waren; daarbij een geloovig katholiek, maar een die van het katholieke geloof vooral de schoonheid in zich had opgenomen, die Rafaël's Madonna's en Tiziaan's Maria Hemelvaart bewonderde en vereerde - zoo verschijnt ons Rubens in Max Rooses' boek.
Dien Rubens moeten wij ook in gedachten houden, wanneer ons zijn religieuze schilderingen meer treffen door rijkdom van kleur, schoonheid van vorm, dramatische handeling, dan door innig gevoel. Busken Huet heeft van Rubens' Verschijning der H. Maagd aan den H. Franciscus, in het Museum te Rijssel, geschreven: ‘Men waant een ongehuwden oom te zien, van eene vermoeijende reis in vreemde landen teruggekeerd, en een bezoek brengend aan zijne zuster of schoonzuster, die hem met opgetogenheid haren pasgeborene vertoont.’ De omschrijving zal misschien wat overdreven zijn, zij diende Busken Huet ter verduidelijking van zijn stelling, dat het menschelijke ook in dit godsdienstige kunstwerk hoofdzaak is. Wij zijn bij Rubens ver van het religieuze in een Memling of Fra Angelico. Maar het was het godsdienstig gevoel dat bij dezen 17de-eeuwschen Vlaming paste. Dat heeft Rooses ons doen begrijpen. Laat ons niet zoo onbillijk zijn kersen van een appelboom te blijven vragen, maar liever met de appels genoegen nemen. Met Rooses als gids zullen zij ons spoedig genoeg even goed smaken: het zal iets anders zijn, maar niet iets minders.
‘Antwerpen is één Rubens,’ heeft Busken Huet geschreven in zijn Land van Rubens. Moest ik in Antwerpen een plek kiezen, die mij aan Rubens doet denken, - eerder dan het Museum waar zoovele zijner doeken hangen, eerder dan de O.L. Vrouwekerk, waar zijn Kruisrechting en zijn Afdoening van het Kruis te zien zijn, of de Sint-Jacobskerk, waar zijn gebeente rust, koos ik het museum Plantin-Moretus. Deze zalen en kamers zijn voor een groot deel zóó als Rubens ze gekend heeft; een aantal portretten van zijn hand sieren de wanden, telkens komen wij in de vitrines zijn handschrift tegen, ontmoeten wij ontwerpen voor boekversieringen, die hij voor zijn vriend Balthasar Moretus maakte. Is het wonder, dat de kundige conservator van het museum, de man die het met zooveel smaak maakte tot wat het is, die er in leeft, zich aangetrokken voelde tot Antwerpen's grootsten zoon, aan wien zooveel hem dagelijks herinnerde? Max Rooses heeft reeds vroeger in zijn Oeuvre de Rubens de werken van den grooten schilder gecatalogiseerd, hij heeft mee Rubens' briefwisseling uitgegeven, en eerst daarna heeft hij zich gezet tot het beschrijven van ‘Rubens' leven en werken’. Een half leven aan Rubens gewijd, groote kennis van de geschiedenis van des schilders tijd, lust tot navorschen, fijne speurzin, smaak en oordeel maakten Rooses tot den biograaf, die het standaardwerk over Rubens zou schrijven. Want zoo mag deze uitgaaf wel heeten.
Ook wat betreft de illustratie, de wijze waarop de kunst van reproduceeren het beschrijvend woord hier aanvult. Met een gulheid, een Rubens waardig, hebben de uitgevers de reproducties van schilderijen, teekeningen, schetsen, handschriften door het werk gestrooid. En onder die afbeeldingen zijn vele zeer mooie. Vooral die van in kleur weergegeven teekeningen van den meester zijn zeer goed geslaagd; hier is wel bijna volkomen reproductie. De photogravures van stukken als het portret van Isabella Brant, De Afdoening van het Kruis, De Vruchtenkrans, een paar landschappen, behooren onder de beste in dergelijke werken opgenomen. Van de gewone afbeeldingen geven die bij deze bespreking een denkbeeld.
Max Rooses' boek is een werk dat Rubens recht doet.
J.K. Jr.