wijze bekrompenheid. Wie in het openbaar aanmerking maakt op een boek van drie honderd pagina's vol onrijpe verzen, stelt zich bloot aan de sommatie er zelf zes honderd betere te geven en loopt zeer zeker 't verwijt op, door waanwijsheid gedreven of door ijverzucht op andermans productiviteit geprikkeld te zijn tot muggenzifterij van de hinderlijkste soort.
Dies willen we enkel prijzen wat er aan verzen wordt gegeven in Zon en Nevel, gedichten door W. van Weide, anno 1903, uitgegeven te 's Gravenhage bij van der Haar en van Ketel.
Dat in de dichterlijke inleiding, cursief gedrukt, wordt gesproken van ‘een kleed met parelen doorweekt’ doet niemendal ter zake; dat in een tweede inleidend vers gesproken wordt van een ‘ster die wolkelooze glanst’ is heel mooi, want in 't glinsterend barnsteen zijn ook wel wolkjes en dat ‘De Eenvoud schoonheid is, door Phantasie beloond’ voelt ge terstond, nu 't maar eenmaal zoo mooi is gezegd. En Eenvoud is toch zeker in coupletjes als dit uit Eenzaam Plekje:
‘Zelfs de mensch, de laagst gezonk'ne
Keert eens tot zich zelve in;
Schreit er menig stille trane
Maar niet immer is de dichter zoo eenvoudig. Soms duikt hij diep in de schatkameren zijner wijsbegeerte en naar boven zendt hij dan het orakel-duistere woord:
Is d'ongeboren Levens-Vrucht,
Waaruit der Schoonheid Bloem
Wit, stil ontbloeit.’ (pag. 13.)
Geen commentaar; geen nadere uitwerking. Met deze vier regels moeten wij het doen. Smaad over hem, die wanhopig staart in den afgrond der Wijsheidput en er geen licht van wolkelooze ster in ontwaart! Er zijn waarheden, immers, die men voelen moet, die men niet in logisch denken bereikt! - Hetzelfde geldt van nog heel wat meer diepzinnige versregels. Nadat de dichter ons van Des menschen ziel heeft gezegd dat zij ‘is als besneeuwde berge, waar zilvren beekjes murmelende droomen... waar Pijn en Beek de menschen vormt tot dwergen,’ al hetwelk den, voor dichtkunst ongevoelige, menschen natuurlijk abacadabra toeschijnt, omdat zij 't niet begrijpen, besluit hij:
‘Het Hoogste is der Needrigheid ontsproten
En Vreugd in 't Schoon de hoogste smart beduidt.’
Bijzondere aanleg om met den dichter zoo gelijk op te denken, dat men ook zijn wijsbegeerte doorgrondt, waar deze in vage bewoordingen is uitgedrukt, wordt hier vereischt. Zoo zal een prozaïsch mensch niet gemakkelijk verklaren dit, ook van constructie vreemde vers, waarin ik cursiveer:
‘Indien wij zijn, indien wij zijn in vleesch en bloed,
Zoo is ons Zijn wel goed,
Omdat wij zijn als mensch,
Is menschelijke plicht ons doel;
Gepaard aan wat des geestes is;
't Is menschelijke plicht te reinen 't menschbestaan,
Verheerlijken de stof!’ (pag. 57.)
Bij 't lezen van zulke poëzie moet de prozamensch wel klein zich voelen. Meer is er zoo dan ik aanhalen mag. In raadselen voor de profanen spreekt deze idealen-bezinger telkens. Vraag u eens af wat bedoeld is met de tegenstelling (pag. 92):
‘Neerdwarrelen zilveren vlokjes
Stervend aan rande der hei,
Maar sneeuwwitte mensch'lijke zielen
Gekleed zijn in hemelsche pij.’
Of kan (om nog een laatste voorbeeld te noemen) de nuchtere prozamensch het Ach! verklaren in dit coupletje?
‘Palstaand wil ik trachten;
Schoonheid-rijk bezielde!
Ach! 't Naaldeken in 't hart! (299.)
Neen o! verfoeilijk gezond-verstands-mensch, ge komt er niet. Maar ge hebt een lijdensgenoot. Zij, die een gedicht willen hooren zingen, die gesteld zijn op maat en ongemotiveerde gapingen verfoeien, moeten, evenals gij, onbevredigd den bundel terzijde leggen. Herhaaldelijk zullen zij worden gehinderd door regelen met een of meer voeten te veel of te weinig, door sissende, hortende, gapende regels.... Zij zullen misschien vinden dat W. van Weide wat hoog aanlegt. Er zijn in den bundel enkele liedjes, nog wel niet heel mooi, maar in hun eenvoud veel beter te genieten dan de hoogdravende verzen.
Althans voor menschen, die met geniale ‘schijn’-vluchtigheid, ‘gewilde’ incorrecties, ‘opzettelijke’ afwijkingen van den door de melodie geëischten bouw van het vers niet veel ophebben.
F.L.