| |
| |
| |
LANDSCHAP BIJ WESTERWOLDE SCHILDERIJ
met toestemming van den heer a. preyer, amsterdam
| |
| |
| |
A.H. Koning.
Door P.A. Haaxman Jr.
Het is een oude waarheid, dat de eischen van het verkeer en van het samenwonen der menschen vaak in botsing komen met hun behoefte aan schoonheid, dat de heerlijkste plekjes van ons mooi land dikwerf opgeofferd worden aan nuchtere belangen, en dat het natuurschoon door barbaren met hun nuttigheids-belangen hoe langer hoe meer wordt teruggedrongen. In Den Haag zijn de mooie vergezichten aan Beeklaan en Laan van Meerdervoort, waar Mauve en Jacob Maris expres gingen wonen, om er dagelijks hun indrukken te verfrisschen aan den tonenrijkdom van het duinlandschap, roekeloos en onmeedoogend vernield door toonlooze straten in vervelende bouwplannen; het beroemde Frankenslag, waar indertijd de landschapschilders Gabriel en Duchattel zich neerzetten ter wille van de lachende omgeving, is ook al omrasterd door moderne villa-uitbouwsels; en nu wordt ook al de schendende hand geslagen en met bouwmaterialen de natuur verdrongen aan de beroemde Broeksloot bij Den Haag, waar geheele geslachten van landschapschilders studeerden. Geen catalogus van de laatste dertig, veertig jaren kan men doorbladeren, of men vindt er die fameuse sloot vereeuwigd in menigvuldige variaties en in velerlei tonen en stemmingen. Schilderijen en teekeningen ‘Aan de Broeksloot’, ‘Melkbocht aan de Broeksloot’, ‘Morgen’ of ‘Avond aan de Broeksloot’, waren op die tentoonstellingen schering en inslag. Welnu, een bouwmaatschappij zal aan al die heerlijkheden wreedaardig een einde maken. Ook de Broeksloot wordt onteigend en gedempt, en daarmede een niet onbelangrijk stuk van het intieme kunstenaarsleven der Haagsche artisten. Een protest daartegen zou de beide kunstgezelschappen in Den Haag wel niet veel gebaat hebben, maar het heeft mij toch verwonderd dat zij tegen dat steeds voortwoekerend wandalisme bij het gemeentebestuur niet in verzet zijn gekomen. Mij dunkt, wanneer Pieter Stortenbeker nog had geleefd, zou deze Haagsche veeschilder, die dikwijls
met succes tegen wandalen-daden protesteerde, zijn kunstbroeders tegen dat snoode plan ten strijde hebben opgewekt. Hij, van wien in ons museum voor moderne kunst een meesterwerk hangt, een verrukkelijke ‘Avond aan de Broeksloot’, en die daar in het land een heelen zomer werkte aan de afbeelding van een bijna levensgrooten stier, in den trant van Potter's beroemd stuk, zou dat niet gedoogd hebben.
En zoo zullen de Haagsche landschapschilders in den letterlijken zin van het woord weldra tot de geschiedenis behooren. Een Haagsch landschap bestaat niet meer, en wat er nog van overbleef, is geen natuur meer de moeite waard om aan te kijken. Daarvoor zullen de Haagsche schilders naar buiten moeten gaan, dat zij dan ook meer en meer doen. Intusschen, dat zij ook daar niet altijd buiten het bereik zijn van de nuttigheidsmenschen, bewees mij een bezoek dat ik dezer dagen bracht aan een verrukkelijk plekje van ons vaderland. Ik bezocht den landschapschilder Arnold Koning, die zich sedert eenige jaren metterwoon gevestigd heeft in het hartje van de Geldersche vallei, in het met natuurschoon vorstelijk bedeeld Ede. Het was een fraaie lentedag, een grijze, licht uitstralende hemel, die een weelde
| |
| |
heide met schapen
schilderij
Eigendom van de firma Boussod Valadon & Co., Den Haag
van tonen wierp over de hei, nog vochtig en veerkrachtig van de veelvuldige Mei-regens. Zoo ver het oog reikte glinsterende mosplantjes, sierende als met een purperen kleed het wijde heideveld met de zacht-roode en bruine tinten van hun ontluikende vruchtjes. Aan den gezichteinder werden die kleuren door den nevel in nog fijnere schakeeringen omgezet, en links en rechts deed het jonge, teere groen van het Edesche bosch een wonderschoon effect tegen die donkerder kleurnuances. Heel ver weg de zoom van de blauwende hoogten der het dal begrenzende heuvelenrij.
Volop genietende van dit schoone panorama over de vallei tusschen Bennekom en Zeist - Driebergen, vertelde Arnold Koning mij de toedracht van den verkoop der communale heidegronden tusschen den Langeberg en de Doesburgsche buurt, die juist kort te voren zijn beslag had gekregen. Ieder Ede'naar, die ten minste drie jaar in de plaats woonachtig was en eigenaar van eenig onroerend goed, had als medegerechtigde een evenredig deel van de opbrengst gekregen en menige arme stakkerd had zich door dit extraatje in staat gezien zijn eigendommetje wat te verbeteren en zich wat meer welvaart te veroorloven. Maar het hinkende paard komt ook hier achteraan. Dat mooie heideveld is door die transactie in het individueel bezit gekomen van den Staat, niet om daar het natuurschoon en het mooie, echt Ruijsdael'sche panorama ten eeuwigen dage te behouden, maar ook weer gedrongen door het nuttigheidsbesef om er... cavallerie-manoeuvres te houden. Ziedaar het hinkende paard, dat de Ede'naars hebben binnengehaald.
En dan te denken - riep Arnold Koning op een toon, die voor zijn artistiek gemoed pleitte - dat ginds een kazerne zal worden gebouwd, dat daar aan die zijde het terrein reeds met prikkeldaad is afgerasterd, dat die fraaie berken-allee daar zal worden weggekapt, dat het golvende landschap zal worden genivelleerd en van een bloeiende in een woeste heide zal verkeeren!
| |
| |
Die verzuchting voelde ik op dat oogenblik intens meê. In een bebouwde kom is men nu eenmaal gewend aan leelijke bouwgewrochten, het uitzicht is daar toch reeds belemmerd, maar daar buiten in onze mooie heî- en duinstreken kan zoo'n kazernebouw ontzaggelijk veel bederven.
Toen wij van onze wandeling in de woning van Arnold Koning waren teruggekeerd en in zijn atelier vertoefden, was het mij alsof ik nog altijd buiten was en de tonenweelde mij met gelijke intensiteit bleef omringen. Ik genoot daar in de beschouwing van een verzameling studies, waarin Koning zijn indrukken had neêrgelegd, hetzij direct op de plek zelve, hetzij wanneer hij zich onmiddellijk in zijn atelier aan den arbeid had gezet, om een krabbel uit zijn schetsboek in tonen om te zetten. Hier leerde ik zijn werk kennen zooals ik het nog nooit op een tentoonstelling had gezien. Hier vond ik een van onze hartstochtelijke coloristen, die vóór alles getroffen wordt door het effect van schitterende luchten op 's aardrijks nietigheden, die door dien glans plotseling belangrijk worden en stralend van schoonheid. Koning heeft dan ook blijkbaar niet behoord tot de sentimenteele dweepers van de grijze school, die hij nog even heeft kunnen bijwonen. Wel zag ik van hem in dat grijze gamma een groot landschap bij Gouda, met een plas op den voorgrond, maar uit die groote lap sprak nog maar weinig persoonlijkheid. Hij zal voor dat doek nog eens moeten gaan zitten. Zoo veel te meer komt het karakter van den artist naar voren in een ander groot landschap, een melkbocht te Rijswijk bij Den Haag, een magistraal doek waarin de colorist Koning zich volkomen heeft uitgesproken. Het onderwerp doet hier minder ter zake. Een melkbocht en wat daar bij behoort: een aantal koeien in de schaduw van bladrijk geboomte, de boer met of zonder boerin, een plas op den voorgrond, waarin menschen en beesten zich spiegelen - men heeft het honderde malen gezien, hetzij in de natuur, hetzij min of meer belangrijk uitgebeeld op onze tentoonstellingen, want zoo'n tafereel is een geliefkoosd onderwerp van onze veeschilders. Maar hopeloos vervelend zijn die melkbochten, wanneer men er niets anders in ziet dan het onderwerp en hoogstens denkt aan de ode van den dichter Poot op den
Hollandschen boer, die zijn ‘zalig lot, hoe kleen, voor geen koningskroon zou geven.’ In het werk van Koning is de melkbocht
op de heide
schilderij
| |
| |
kerk te westerbork (drenthe)
krijtteekening
het motief van een uitstorting van warme kleurenweelde, intense lichtschittering en toonrijke atmosfeer. Uit de diep blauwe lucht fonkelt het licht over de runderen en doet weerglanzen schitteren in het klare water. Voor dat schilderij is men op het land, geniet men van den vollen zomer, komt men onder den weldadigen indruk van het koele lommer. Wat ik ook in andere werken van den jongen meester opmerkte, trof mij in dit schilderij, namelijk dat Koning de dingen zoo gevoelig juist op hun plaats zet, en de onderlinge verhouding in de waarde der tonen zoo goed weet te treffen. In tal van gezichten van de Geldersche vallei, die hij dagelijks bestudeert, verlevendigde hij het tafereel door een juist geplaatst boertje, een arbeider bij zijn zandkar, een paard of een koe, waarmeê hij geestig en raak het landschap stoffeert.
Van zijn studietochten door ons land zag ik in zijn atelier fijngevoelde impressies van de Drentsche heidevelden, geestig vertolkte schilderachtige plekken in Gelderland, o. a in de omstreken van Scherpenzeel, en uit al die studies en schetsen spreekt een echt schilderstemperament.
* * *
Evenals zijn broeder Edzard, heeft ook Arnold van jongs af een drang in zich gevoeld om zich aan de schilderkunst te wijden. Als oudere broeder moest hij daarin voorgaan, ik mag wel zeggen de spits afbijten, want aanvankelijk werd hij in zijn keus niet aangemoedigd door de neigingen der familie, die de beide broeders liever een andere loopbaan had zien kiezen.
Edoch, het vuur dat er eenmaal in zat, vermocht men niet uit te blusschen, en het zou ook te veel tegen de natuur zijn geweest, vermits de grootvader van Arnold en Edzard als dilettant zeer ijverig de kunst had beoefend. Het zat den jongens dus eigenlijk in het bloed en het bleek ook hier: chassez le naturel, il revient au galop.
Evenwel dit ging hier zoo haastig niet. Voor de beide broeders was het zelfs een voorrecht, dat zij niet reeds dadelijk in hun jongenstijd aan het teekenen gezet werden. Als knapen vertoefden zij veel in het romantische Westerwolde, dat straks, ook wêer door de nuttigheidsmenschen met hun kanalisatieplannen, veel van zijn natuurschoon zal moeten inboeten. Daar had hun oom zijn buitenplaats op het oudheerlijk huis ‘te Wedde,’ berucht
bij odoorn in drenthe
olieverf
Met toestemming van den heer A. Preyer, Amsterdam
| |
| |
in de historie van Groningerland door de middeleeuwsche eigenaars Egge en Hajo Addinga, die als opvolgers hadden de niet minder ridderlijke heeren Schenk van Toutenburg. In die oude burcht, waar zij op zekeren dag de voor knapen prachtige ontdekking deden van een onderaardsche gang, had hun fantasie vrij spel, en het vermoeden ligt voor de hand dat bij Edzard in die romantische omgeving de neiging voor de sprokenwereld tot ontwikkeling kwam, die
heideweg bij westerwolde
schilderij
hem later zoo wonderwel deed slagen in zijn verluchting van Van Eeden's De kleine Johannis.
Na het gymnasium in zijne geboorteplaats te hebben doorloopen, vertrok Arnold op zijn 20e jaar - hij was 2 April 1860 te Winschoten geboren - naar Amsterdam, waar hij aan de Rijks-Academie gedurende een vijftal jaren ijverig de lessen volgde van de professoren Allebé, Wijnveld, Altmann, Keizer en Alberdingk Thijm. Hij werd daar doorkneed in al de onderdeelen der kunst en was zelfs een eerste bolleboos in de anatomie, wat zijn aanvankelijke voorliefde verklaart voor het figuur en zijn tegenwoordig talent, om van die studie in zijn landschappen een uitnemend gebruik te maken. De academische studie is ook voor Arnold Koning, evenals voor zoovele andere beroemde tijdgenooten, een serieuse grondslag geweest voor zijn ontwikkeling als zelfstandig kunstenaar. De lust om ook in die richting zich te vormen, zat er bij hem zoo in, dat hij na terugkeer van een studiereis in Frankrijk in 1887, nog een paar winters aan de Haagsche Academie de naaktklasse volgde. Voor een landschapschilder inderdaad een zeldzame en voorbeeldige ijver.
Inmiddels was Arnold reeds het jaar na de voltooiing van zijn studie te Amsterdam, in 1886 tot pensionaire van het Koninklijk subsidiefonds voor jonge kunstenaars benoemd, waardoor hij in de gelegenheid werd
| |
| |
westerwolde (groningen)
studie in olieverf
gesteld naar Parijs te gaan. Daar gevoelde hij zich vooral aangetrokken tot typische straattooneeltjes, waarnaar hij een serie geestige schetsen ontwierp, afgewisseld door studies naar de schatten in de musea.
Naar Den Haag teruggekeerd, brachten eenige uitstapjes naar Overijsel, Gelderland en Drente hem voor goed onder de bekoring van het Hollandsche landschap. In die periode leerde hij ook het verrukkelijk plekje bij den Haag kennen, dat den naam van Broeksloot draagt en waar straks het wandalisme zal gepleegd worden, door mij in den aanvang van dit opstel aan de kaak gesteld. In de buurt daarvan, in Rijswijk, vestigde hij zich in 1893, na in het huwelijk te zijn getreden met mej. Heeley, die geheel in zijn streven opgaat en die hem in 1897 volgde naar Ede, dat sedert voor de familie Koning een eden is geworden.
Uit deze korte biografische aanteekeningen zou ik de conclusie willen trekken, dat Arnold Koning te vergelijken is met die gelukkige volken, die geen geschiedenis hebben. Maar ook en vooral voor artisten geldt het bekende: wat men ziet en wat men niet ziet. Wat men niet ziet, is het innerlijk gemoedsleven, de steeds strijdende, zoekende en strevende artistieke persoonlijkheid. Daar is wel een geschiedenis, maar het is er een niet onder woorden te brengen. Toch zou het zoo goed zijn voor een beter inzicht en een billijker beoordeeling van kunstwerken, wanneer men hunne geschiedenis kon lezen, wist welk een strijd zij gekost hebben en besefte welk een brok zieleleven van den kunstenaar daarin opgesloten ligt. In de woonkamer van Koning stond ik voor een schilderij, dat mij op die vragen antwoord gaf. Het was een avond op de hei, een van die stille majestueuse avonden, die men alleen in Drente en op
| |
| |
de Veluwe kan genieten. Een kudde schapen links tegen den glooienden heuvel, hun silhouetten scherp afstekende tegen de donkere tinten van het heideveld. Tot ver aan den gezichteinder, die onderbroken wordt door de golvende lijn van de heuvels in 't verschiet, een rijke, wonderschoone kleur- en toonschakeering. Toch trof mij die bereikte en die heerlijk uitgesproten locale kleur in grond en lucht in dit werk niet het meest. Het was betrekkelijk bijzaak, vergeleken met den indruk dien ik kreeg van de stemming in dit schilderij. Bij het beschouwen van dit werk, van die lucht met haar klare diepte, kwam over mij een gevoel van behagelijke rust, van vredige kalmte. Hier had de artist gesproken, zijn gevoel uitgestort in het schilderij en het daar vastgelegd voor ieder, die er ontvankelijk voor wil zijn. Zoo 'n schilderij moet men eigenlijk niet in een vertrek hangen waar men dagelijks komt. Ik zou bang zijn, dat de indruk door het te veel zien allengs ging verflauwen. Zoo'n werk van machtige bekoring en diepe aandoening is niet geschikt voor alledaagsche beschouwing.
Heeft Koning meer van die werken gemaakt? Ik herinner mij van een tentoonstelling in den Haagschen Kunstkring een dergelijk werk, dat ik later ontmoette in de collectie van den heer Preijer te Amsterdam. Hier was de stemming vertolkt van een hei bij vollen dag. Ook een glooiend terrein, op het tweede plan een van die bouwvallige als met den grond saam gegroeide kerktorens, die met hun verweerde rossige kleur van rooden baksteen een zoo aardige noot in het landschap werpen; ook schapen, hier en daar verspreid, met hun herder; ook de plechtige stilte van alom, en overal doordringende;
voorjaar
olieverfstudie
| |
| |
AAN DE BROEKSLOOT SCHILDERIJ
| |
| |
maar niet zoo geserreerd, de stemming niet zoo liggende in elken toets en tegelijk in het geheel. Hier meer het werk van iemand, die zich liet verlokken door de mooie tegenstellingen van kleur en toon in dit brok natuur. Als coloristische proeve staat het hoog en het kwam er op de tentoonstelling in Den Haag geheel uit, tot schade van zijn buren.
In het magazijn van den heer Preijer zag ik nog eenige andere Konings, die ook weêr zoo echt zijn schilderstemperament doen voelen. Het ligt er zoo vlak boven op in zijn werk, de hartstocht voor het schilderen an und für sich, zonder zich te bekommeren over de vraag, wat het wel in de oogen van anderen zal doen. Evenmin als de Drentsche hei in zijn huiskamer zal ik vergeten de houtkar, die mannen bezig zijn op te laden aan den zoom van het bosch. Hier geen lief gedoe
brug bij westerwolde
olieverf
haven in dordrecht (winter)
olieverf
Met toestemming van den heer A. Preyer, Amsterdam
of onberispelijke penseelstreek, neen de verven klitsklats over het doek gesmeerd. De verf is echter maar bijzaak, er is meer dan verf op het doek gebracht. De verf is alleen middel, het doel is een machtigen indruk geven van dat mooie brok landschap, en dat is met die veegen bereikt. Er zit ook in ditschilderij ziel en temperament.
Een groot landschap, zeer ver van horizon en van ruimte, stond naast de houtladers, een geheel ander tafereel, een groot vlak weiland, aan den einder geïsoleerde boomgroepen, op den voorgrond koeien aan een plas. Ook hier komt over den beschouwer reeds bij den eersten aanblik de indruk van des schilder's persoonlijkheid, en tevens, zonder schade aan die persoon lijkheid te doen, een geslaagde poging om het tafereel technisch hooger
| |
| |
op te nemen. Het temperament verloochent zich hier geen oogenblik, maar wat elders' ontbreekt, ziet men hier: de détails zijn meer verzorgd. En is hier een vrouwtje in het landschap geschilderd, de koehoedster, die dadelijk den knappen figuurschilder doet kennen, zeer raak van proportie en juist daar in het tafereel geplaatst waar zij het verlangde effect doet. Die zelfde leuke manier om met een enkel simpel figuurtje leven en houding aan een landschap te geven, trof mij in het wintergezicht van Koning op de
in 't edesche bosch (hout opladen)
schilderij
Met toestemming van den heer A. Preyer, Amsterdam
jongste tentoonstelling van Arti's werkende leden. Het was geen grijze, droefgeestige winter, maar een van die heldere, zonnige dagen, die de Geldersche dreven met een schoonheid van weêr een gansch bijzonder karakter tooien. De ijle lucht doorsprankeld van gulden zonneschittering, de verste voorwerpen door geen nevel aan het oog onttrokken, de grijsblauwe schaduwen van schuren en boomen, de fonkelende, maagdelijk witte sneeuw - dat alles genoot men voor Koning's schilderij niet minder dan in de werkelijkheid. Ook hier weêr dat zelfde karakter van zuivere natuurimpressie.
Een tegenhanger van dit juìchende en jubelende wintergezìcht, vond ik in een aschgrauwen winterdag, door Koning waargenomen op de Merwede vóór Dordt. Een van die droeve dagen, wanneer het licht den stervelingen met mondjesmaat wordt toegemeten, maar toch nu en dan een welwillende glimp van 't geen achter het gordijn van mist en grauwheid verborgen is, de voorwerpen in een wonderen tonenglans hult. Het dooiend ijs tusschen het schepengewriemel, de stad zelf in haar somber-klagend silhouet van winterslaap, deed mij aan een der puissante indrukken van den karaktervollen Jaap Maris denken. Als pendant van dit winterstuk en daarmede op één lijn te plaatsen, viel mij op een molen, met op den voorgrond modderig sneeuwijs, waarin een achttal wilgen te verkleumen staan.
Nog even aangestipt een vroolijke noot, een uitvoerig geschilderd klein paneel, een Geldersch gehucht met boomen en hutten
| |
| |
en op de heide daartusschen een kudde schapen met den herder, weer juist zoo in het landschap geschilderd, dat het kereltje er karakter aan geeft.
* * *
Arnold Koning is op en top een schilder, een hartstochtelijk colorist. Ik kreeg daarvan den indruk op zijn atelier, waar ik tal van studies van hem zag, die daarvan de onmiskenbare blijken dragen. Daaronder heb ik nog niet genoemd een zonnig wintergezicht, dat hem wel tot bouwstof heeft kunnen dienen voor zijn groot sneeuwlandschap in Arti, maar nog intenser van kleur en toon. Ik zag daar ook een landschap bij maanlicht, dat hoegenaamd niets gemeen heeft met maanlichten van andere schilders, dat de sensatie van zoo'n stillen lichten avond weer op een geheel bijzondere manier vertolkte en waardoor het mij wederom duidelijk werd, dat de natuur zich niet laat copiëeren, maar de beste artist zich tevreden moet stellen met een à peu près. Met hoogste doel moet dan zijn om, zooals Eugène Fromentin het zoo goed uitdrukte, de natuur te zien au travers d'un tempérament. En dat doet Koning.
In de techniek van zijn kunst zal hij nog vele vorderingen kunnen maken en nog menige zwakheid moeten trachten te overwinnen. In dat opzicht moet hij zich nog dagelijks inspannen en naar hooger streven. Maar Arnold Koning zal dit bereiken, daar de fundamenten door hem stevig gelegd zijn.
Den Haag, Juni 1902.
|
|