straatje in sidi-bou-saïd.
dan het onder Franschen invloed half beschaafde Algiers.
Mogelijk idealiseer ik, zoo ik Henricus' naam verbind aan de verzen van Van Eeden:
Want mijn arm hart was zwerveling,
Dat dikmaals ten verderve ging,
Ware 't niet door 't lief behouen.
Nu laat dit hart zijn zwerven na,
Ik weet niet of dat arm hart zijn zwerven zal nalaten; maar het is zeker, dat Henricus in Tunis een groote, voor den artiest altijd vruchtbarende, passie doorleefde. Om te scheppen moeten alle faculteiten tot haar recht komen, en geen kunstwerk is denkbaar zonder liefde... of haat.
Hoe ook, wat Henricus schiep onder die nieuwe invloeden, onder dien zuiderhemel, in dat zonneland, is stellig het beste wat hij ooit gaf.
Na een verblijf van nog geen twee jaar in Tunis, komt hij voor den dag als iemand, die de schoonheid dier streken geheel weet uittebeelden.
Ik ben nooit in Tunis geweest, maar een bezoek aan het zoo verwante Marocco kan mij Henricus' werk toch doen waardeeren.
Zijn teekeningen genietend, rees de herinnering aan die groote witte huizen, die steenachtige wegen, die aloë's en die cactussen, die blauwe zee krachtig in mij op.
Jammer is het, dat het figuur slechts door enkele teekeningen is vertegenwoordigd. Natuurlijk heeft de afkeer der Moslims tegen afbeeldingen van menschen, en de strengheid waarmede zij hunne vrouwen bewaken hier schuld. Ik merkte o.a. op de Dansende Ouarglaneger (No. 10), waar de op hun divans nedergehurkte Arabieren, in dommelige rust kijken naar het voor ons westerlingen weinig aantrekkelijke schouwspel; dan de Kamsin (No. 66) in gouden toon gewerkt, als een schilderij van Rembrandt; No. 12, een studie van een jonge vrouw gezeten in een gemakkelijken stoel, een teekening, die geheel aan Henricus' oude manier, aan zijne kras omlijnde teekeningen herinnert; No. 47, de woeste dans der beschonken Chiradrinkers; en eindelijk de Ramadannacht, (No. 18), een heerlijke afbeelding van de in gebed neergezonken Moslims.
Ook geloof ik, dat zooals deze collectie