| |
In ‘Villa Frisia’, bisschop's woning.
Door mr. Eduard van Tsoe-Meiren.
Het moet een eigenaardig geslacht zijn geweest, de ouders van de menschen, die nu bij en over de zeventig zijn.
De jongsten hunner waren in den Franschen tijd geboren, de meesten hadden dien medegemaakt, velen hadden hun jeugd doorgebracht onder het ancien-régime.
Toen de zeventigers van nu in lange kleeren rondgedragen werden, - dat is hun overkomen - en men eindelijk tevreden in vrede dacht te leven, ontdekten de Vlamingen, dat zij eigenlijk Belgen waren, en wilden zij met alle geweld in het Fransch geregeerd worden.
Het geslacht, dat omstreeks 1830 om de baker stuurde, had heelwat ondervonden en op maatschappelijk gebied allerlei medegemaakt, - eigenlijk meer dan het dragen kon.
Het schijnt wel, dat het ietwat moede was.
Het hijgde naar rust.
De maatschappij was door elkander gehotst. Allerlei toestanden van vroegere tijden waren opgeruimd of te niet gegaan. Wat er aan
| |
| |
herinnerde voldeed niet meer aan behoeften. Het jongste verleden riep geen aangename herinneringen op, integendeel. De samenleving was bezig te bezinken. Dat was al.
pijpenhuisje.
Zoo was de omgeving, waarin de menschen uit die dagen verkeerden, grappig smakeloos.
De Lodewijk-stijlen waren met de Groote Omwenteling in het achterspit geraakt; de style-Empire was verbannen, tegelijk met den Imperator. Wat overgebleven was uit den tijd die daar tusschen lag, deed blozen. Menig portret is vernietigd geworden, toen meisjes en jonge vrouwen zich niet meer konden voorstellen, dat mama in haar tijd zóó luchtig gekleed was geweest, sandalen zonder kousen en ringen aan haar teenen had gedragen.
Voor zoover er artistieke neigingen waren, vonden die voldoening in den roman, die pas herleefd was. De romantiek gaf den bouwstijl een klein vleugje van Gothiek, - een doodgeboren stumpertje.
Men had alleen oog voor deftigheid.
Kleeding, huisraad, meubelen, alles was degelijk, stijf, deftig, - maar heel, heel leelijk.
Men had mahoniehouten meubelen, glimmend gepolietoerd en met was glimmend gewreven. Men had gestukadoorde zolderingen, men had een overvloed van bloemen - in beeltenis. Vloerkleeden met bloemen, behangselpapier niet bloemen, stoelzittingen met bloemen, geborduurde pantoffels met bloemen, sigarenkokers met een geborduurd ruikertje er in. Men was op het stuk van versieren het spoor geheel en al kwijt, en leefde tevreden en gelukkig, zelf smakeloos gekleed, in een smakelooze omgeving.
Dat bleef zoo jaren, tientallen jaren. De zuigelingen van het jaar '30 waren er in opgevoed en wisten niet beter.
Hun ouders hadden het oude opgeruimd en zij zetten dat bedrijf voort. Hun voorgeslacht had, om de afgrijselijke mahoniehouten meubelen te kunnen bergen, het oude huisraad van de hand gedaan; zij zelf ruimden de oude huizen op. Zij waren de mannen, die de oude stadspoorten sloopten en met zelfvoldoening naar de vier gegoten ijzeren gaslantaarnpalen keken, die gewoonlijk verrezen op de plek, waar zulk een oud middeleeuwsch gebouw geprijkt had; zij besmeerden eikenhout met verf, staken gaspijpen door geschilderde zolderingen, vervingen puntdaken door platte lijstjes, beplakten gobelins met behangselpapier, en begingen allerlei wandaden in de onschuld huns harten.
Het was in de drie eerste vierendeelen der XIXe eeuw een heerlijke tijd voor de enkele uitverkorenen, die smaak in mooie dingen hadden.
Het ging hun als de zeelieden uit het sprookje, die in het goudland terecht kwamen, waar men een gouden badkuip kon inruilen tegen eenig oudroest, tot volkomen tevredenheid van beide partijen.
zilveren waterstoof in den vorm van een kerkboek.
De Leeuwarder schooljongen, die later de schilder Bisschop zou worden, was er zoo een. Op zijn tiende jaar sloeg hij al zijn slag
oud-delfsch.
| |
| |
op de rommelmarkt, als hij er kans toe zag. Toen hij een jaar of acht ouder was, voerde de fortuin ook hem naar het goudland.
Met zijn leermeester Schmidt en zijn medeleerlingen in de edele schilderkunst trok hij naar Dongen, een dorpelijk dorpje in Brabant.
De menschen daar waren arm. Zij hadden geen geld om mede te doen met de mode. Gewitte zolderingen, platte lijstjes, mahoniehouten huisraad, al die kostbare narigheden waren hun te duur. Zij deden het maar met de ouderwetsche dingen, die zij zelf of hun voorzaten voor een prikje in stad gekocht hadden, met de afleggers van de steêlui, die met hun tijd waren medegegaan Zoo hadden
zilveren schotel, nederlandsch-indisch werk.
zij allerlei moois: gesneden eikenhouten kasten, Delfsch aardewerk, heerlijke binnenbetimmeringen, - allerlei fraaie en karakteristieke dingen, die zij - wat het mooiste van al was - in het geheel niet waardeerden. Dat konden zij niet Zij aten wel pasteikorsten; maar het was alleen uit gebrek aan roggebrood.
gewichtenhuisje.
Zij waren geen haar beter dan de steêlui; het liefst zouden zij die in alle dingen hebben nagevolgd: in hun deftigheid, stijfheid en smakeloosheid, als het hun maar mogelijk ware geweest.
Met opgetogenheid verkochten zij aan Bisschop en zijn kameraden wat zij gaarne wilden kwijt wezen en waar niemand ter waereld geld voor wilde geven, dan alleen deze jeugdige schilders.
Zoo geschiedde het, dat de prijzen laag waren.
Het atelier van Bisschop en de ateliers van zijn vrienden geraakten vol met hetgeen de kunstnijverheid had voortgebracht in de roemruchte XVIIe eeuw en wat nu, in een tijd, die te gaarne die der vooruitgang wilde wezen om den blik naar achteren te kunnen werpen, zoo goed als waardeloos was.
Hadden Bisschop en zijn vrienden in plaats van ateliers, pakhuizen gehad en waren zij, in plaats van
| |
| |
kunstenaars, speculanten geweest, zij zouden thans schatrijk wezen.
Want langzamerhand is er verandering gekomen in den smaak en in de waardeering van hetgeen het voorgeslacht heeft nagelaten.
Toen men zich bewust werd, hoe smakeloos de omgeving was, waarin de menschen der XIXe eeuw verkeerden, had men niet dadelijk nieuwe dingen bij de hand die voldeden aan den herlevenden kunstzin. Het bestaande werd hoe langer hoe meer veroordeeld en terwijl de kracht om iets nieuws te scheppen ontbrak, werd het verledene weder in eer hersteld.
De stukken van Molière waren steeds gespeeld in het costuum, dat op het oogenblik der opvoering in de mode was. Eerst toen de heerschende mode bepaald leelijk was, kwam men er toe terug te keeren tot de dracht uit den tijd des schrijvers. In 1829 werd te Parijs, in het Théatre Français, de Misanthrope voor het eerst in costuums uit den tijd van Lodewijk XIV opgevoerd.
Zooals het op het tooneel ging, ging het ook in de samenleving. Bouwmeesters, niet in staat een nieuwen stijl te scheppen, werden oudheidkenners, verdiepten zich in de werken hunner voorgangers en waren meer of min gelukkige herstellers van beschadigde bouwwerken of meer of min handige navolgers. Bij gebrek aan een eigen stijl, werkten zij in alle stijlen die er geweest waren.
Zij brachten de menschen aan het verstand, dat een renaissance kamer renaissance meubelen vereischt en dat stoelen in de mode van Lodewijk XV geen goed figuur maken in een gothische zaal.
Zoo onstond de lust naar echte oude meubelen en huisraad en daardoor de handel in oudheden
In de steden kwamen groothandelaars en
een hoek van de huiskamer.
winkeliers in antiquiteiten op. Het platteland werd en wordt doorkruist door kooplieden, die overal rondsnuffelen of er iets van hun gading is en die zich zelfs niet ontzien over de ondergordijntjes naar binnen te gluren, om een blik te kunnen werpen in de huiskamer van den kleinstedeling, waar misschien iets te vinden is voor den handel.
Vooral Engelland was en is nog een goede
| |
| |
‘afnemer’, zooals dat in winkeliers-Nederlandsch heet, maar toch wel bereid om goed te betalen ook, als het afnemen niet recht mogelijk is.
trouwkoffertje.
Jaren lang heeft het oudheden ingevoerd. De eikenkasten, die Bisschop in zijn tijd nog voor een appel en een ei kon krijgen zooveel hij er maar hebben wilde, zijn vertimmerd tot wandbekleedingen in Engelsche kasteelen en buitenhuizen. De oude meubelen uit een later tijdperk, latafels en kabinetten uit de 18e eeuw, die nu op verkoopingen onder den hamer komen, worden in den Jordaan te Amsterdam, door schrijnwerkers, die er hun vak van maken en zich ‘Antiekwerkers’ noemen, met in verf gekookt vlierhout ingelegd om er domme Engelschen mede te verschalken, die zulke meubelen, vooral als zij er overigens maar goed verwaarloosd en vervallen uitzien, als ‘real old Dutch furniture’ waardeeren.
schoenmakers-maatstok.
Zoo worden de koperen melkemmers, die de boeren sedert de oprichting der boterfabrieken niet meer noodig hebben, te Amsterdam veranderd in gedreven plantenkuipen, die bij honderden naar Engelland worden uitgevoerd.
rouaansch aardewerk.
Want wil de handel de Engelschen en Amerikanen blijven bedienen met het leveren van Hollandsche oudheden, dan moeten die tegenwoordig voor de gelegenheid vervaardigd worden. Het jachtveld is leeggestroopt. Er zijn niet veel oudheden meer in bijzonder bezit, en hetgeen er nog over is, wordt meestal in eere gehouden of op prijs gesteld.
venetiaansch glas.
oud-delfsch.
In Bisschops tijd was dat anders. Juist wat hij gaarne wilde bezitten, was nergens iets waard. Niet alleen in Brabant, ook in Friesland wist hij op allerlei dingen beslag te leggen, en het gebeurde hem wel, dat hij een oudhedenhandelaar van beroep gelukkig maakte, door hem voor een paar gulden het een of ander af te koopen, dat tegenwoordig evenveel gouden tientjes waard is, als hij er kwartjes voor betaald heeft, maar waar in dien tijd zelfs een winkelier in oudheden geen weg mede wist. Men had in die dagen nu eenmaal geen oog voor die dingen. Men legde spoorwe-
stokbeurs.
| |
| |
maria met het kindje, houtsnijwerk omstreeks 1500. afkomstig uit een kerk te breda.
gen aan, bouwde stoombooten, vond, - grootgebracht bij een vetkaars, - achtereenvolgens allerlei olielampen, stearine kaarsen, lichtgas en booglicht uit, bespande heel de aarde met telegraafdraden, was heel erg wetenschappelijk, maar had minder kunstzin dan een naaktloopende wilde.
Zoo kon Bisschop in 1854, voor de kapitale som van vijf guldens Nederlandsch Courant, van den antiquaar Schwaab een fraai gesneden eikenhouten koorbankleuning koopen, afkomstig uit de Groote Kerk te 's Gravenhage.
Het zou wel merkwaardig wezen als men de Heeren Kerkmeesters, die dat stuk hebben opgeruimd, nog eens ter verantwoording kon roepen. Winstbejag kan hen niet tot dit wandalisme gedreven hebben. Maar wat dan wel?
Niet alléén in den Spaanschen tijd heeft de beeldenstorm gewoed en het is de vraag wat er nu nog over zou wezen van al de kunstschatten die toen vernield zijn, als die dolle storm nooit was opgestoken. Men denke aan het Oxaal uit de domkerk te 's Hertogenbosch, dat in het South Kensington Museum prijkt.
Zoo kan men bij Bisschop een aardig gesneden Mariabeeldje vinden, afkomstig uit een kerk te Breda. De XVe eeuwsche houtsnijder heeft de Moeder Gods met ongeëvenaarde kinderlijkheid afgebeeld in de gedaante van een kraamvrouwtje uit zijn tijd, dat met het kindje in den arm en een gebedenboek in de hand, in een bedstede, door kussens gesteund, overeind zit.
Ook de Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap hebben de kerken niet met rust gelaten. Na den beeldenstorm is de wapenstorm gekomen. Zelfs het blasoen van zulk een echt Nederlandschen held als Piet Hein, den eenigen admiraal wiens roem nu nog langs de straten wordt uitgegalmd in een lied, dat, dank zij zulk een hartverheffend ding als de Zilvervloot voor de geldaanbiddende Nederlanders is, bij het volk bekend bleef, - is in den Keezentijd uit de Delfsche kerk, waar hij begraven ligt, verwijderd en eindelijk bij Bisschop terecht gekomen.
Wie eenig verstand van rebussen heeft, kan dat wapen dadelijk lezen en begrijpen dat de Admiraal, die het zich aanschafte, in het geheel geen feudale neigingen had. Als zijn zoon Willem zou heetten, was vaders wapen niet goed meer bruikbaar. Alleen op Piet Hein zelf en op niemand anders kan die ‘piet’ op een ‘hein’ing toepasselijk wezen.
koorbankleuning, afkomstig uit de st. jacobskerk te 's gravenhage.
Naast dergelijke overblijfsels van het godsdienstig en openbaar leven van het voorgeslacht bevat het huis van Bisschop ook menige herinnering aan verdwenen zeden en gewoonten.
In vroeger tijd was het in Friesland gebruikelijk, dat de vrijer als onderpand van trouw, bij wijze van een Gods- of Goos- | |
| |
penning aan zijn meisje een trouwpenning gaf, bestaande uit een aantal nieuwe geldstukken, scheepjesschellingen, gewoonlijk in een doek geknoopt en daarom ‘dy Knotte’ geheeten. Bij het overreiken zeide hij:
Dat is te zeggen: Wilt gij, daar hebt gij de knotte. Wilt gij niet, dan kunt gij hem weerom geven.
wapen van piet hein.
Het overrijken van die trouwpenning en het opzeggen van dat rijmpje bekrachtigden blijkbaar oudtijds een sedert niet meer begrepen rechtshandeling. Zulk een knottendoek behoorde fraai geborduurd te wezen. Op die welke hieronder is afgebeeld, staat te lezen:
knottendoek en trouwkoffertje.
Anno 1666.
godt groet u liefste tot alder eer
ghi sit min liefste naest godt den heer
min ooghen mogen u verliese
maer min hert en sal geen ander
Pitter Sibrens.
Voor het slotwoord was geen plaats meer. Pieter Sybrands heeft waarschijnlijk wel begrepen dat zijn meisje het er wel zelf bij zou vinden. Op ‘verliezen’ rijmt ‘kiezen’.
Omstreeks een eeuw later raakte in Friesland de knottendoek buiten gebruik en werd vervangen door het Hollandsche trouwkoffertje, dat gewoonlijk een twintigtal zilveren ducatons, op hun kant gezet, bevatten kon.
Voor het exemplaar dat hier tegelijk met den knottendoek is afgebeeld, heeft Bisschop meer dan eens een bod van f 1000 gehad.
Op vrijen behoort trouwen te volgen, en dan dient het jonge paar in zijn huishouden te worden gezet.
Blijkens de versiering is de vuurstolp, op bladzijde 464 afgebeeld, ontworpen om tot een huwelijksgeschenk te dienen. Het is een klokvormig stuk aardewerk, voorzien van een oog om het te kunnen aanvatten, en dat daarachter een klein schoorsteentje heeft. Het diende om het des avonds in den haard over gloeiende turven te plaatsen, die, zoodoende slechts karig van lucht voorzien, zachtjes bleven smeulen en den volgenden dag weer gebruikt konden worden om den haard aan te maken. De overige kolen werden des avonds ten doofpot verwezen.
Van dit soort huisraad bezit Bisschop een zeer fraai stuk, van aarde gebakken en afkomstig uit Friesland.
| |
| |
schouw, op de haardplaat een vuurstolp.
Rijk met bultwerk versierd, en, niettegenstaande de grove grondstof en groote afmeting, zonder fout uit den oven gekomen, strekt het der Friesche pottenbakkerskunst uit het begin der XVIII de eeuw tot eer. Of het Makkumer, Workumer of Leeuwarder werk is, is onbekend. Het zal wel een proefstuk zijn, volgens het jaartal in 1717 vervaardigd en waarop de tegenwoordige eigenaar met reden trotsch mag zijn. Kolen worden er overigens niet meer in gedoofd, - omdat er geen turven meer gebrand en geen doofkolen meer gebruikt worden.
Want anders zou dit fraaie stuk waarschijnlijk nog dienst doen - wanneer mevrouw Bisschop kans zag een keukenmeid te hebben, die evenveel zin voor mooi huisraad heeft en er even voorzichtig mede weet om te gaan als zij zelve en haar echtgenoot.
Want het aardige van de villa Frisia in de Scheveningsche Boschjes is, dat men van heel het huis zou kunnen zeggen, dat het een Museum is, wanneer een Museum uit den aard der zaak niet zulk een afgrijselijk ding ware, dat het een schimp zou zijn er Bisschops woning mede te vergelijken.
Een Museum is een noodzakelijk kwaad, zooals een kerkhof dat is, en evenals dit een bewaarplaats van dooden. De dingen, die er in bijgezet zijn, mogen schoon en kostbaar wezen, zij hebben afgedaan. Zij worden niet gebruikt, maar bewaard; zij nemen geen deel meer aan het leven; zij zijn dood, opgezet, gebalsemd.
In Villa Frisia is dat anders. Dingen uit de XIXe eeuw zijn er niet veel, noch
doofpot van friesch aardewerk, begin xviiie eeuw.
| |
| |
in, noch aan, noch op het huis. Zelfs de vlaggestok is een antiquiteit.
Maar alles doet dienst, en wanneer er iets is, dat dit niet doet, dan is het in opstand en protesteert tegen de dwaasheden van dezen tijd en tegen zijn gemis aan eerbied voor het schoone, het eigenaardige, het schilderachtige.
Boven den ingang tot Bisschops werkplaats hangt een gesmeed ijzeren uithangbord in den vorm van een palet. Het doet u daar onwillekeurig blozen, overtuigd als gij zijt, dat gij zeker de domheid zoudt hebben te ginnegappen, als het hing waar het behoort: aan den voorgevel. Als gij het ziet, zijt gij den schilder dankbaar, dat hij het maar aan de blikken der voorbijgangers onttrokken heeft, die nu zonder malle opmerkingen te maken hun weg vervolgen kunnen.
Om Villa Frisia te kunnen betreden, hebt gij aan te schellen, aan een tamelijk gewonen schelletrekker. Binnen gekomen, kunt gij naast de deur een fraaien, ouden, smeedijzeren schelletrekker zien hangen, die mede op en neer wipt als gij zijn nieuwmodischen kameraad daar buiten in beweging brengt. Zoo is ook zelfs hij in leven gebleven om te getuigen, dat de menschen in zijn jeugd zulk mooi werk maakten, omdat zij het gebruiken konden, terwijl wij, nieuwlichters, hem achter slot en grendel moeten houden en een prul in dienst moeten nemen, dat geen andere verdienste heeft, dan dat het voor schendende handen bewaard blijft, omdat het nu eenmaal een prul is en altijd blijven zal.
Vader Cats zou dit geval, met een woordenboek vol stoplappen, toegepast kunnen hebben op menigeen, die ‘om zijn rechtschapenheid algemeen geëerd en bemind wordt’, zooals de krant gewoon is te verklaren bij zooveeljarige jubilea.
trouwkastje, met voorstellingen van 's menschen leven: geboorte, huwelijk en sterven, in pergament, stroo en steentjes. hollandsch werk van omstreeks 1630.
| |
| |
gesneden eikenhouten tafel.
In Villa Frisia zit men op oude stoelen en loopt men op oude tapijten.
Er moest een wet zijn, dat zindelijke Hollandsche huismoeders alleen oude tapijten mochten gebruiken. Zij zijn heel mooi en volkomen bestand tegen den tand des tijds - wanneer zij maar niet worden uitgeslagen. Daar kunnen alleen heel akelige, leelijke karpetten tegen, die, door de armen van een paar koppige vrouwen bewogen, een helsch leven maken, juist in den tijd dat gij slapen moet of werken wilt. Oude tapijten voor iedereen zouden een weldaad wezen.
Als er in Villa Frisia iets moet opgeborgen worden, geschiedt dat in een of andere oude kast, die op zich zelf een lust voor de oogen is.
Op bladzijde 465 is er een afgebeeld, die volgens overlevering Hollandsch werk is. De paneelen zijn versierd met figuurtjes, saamgesteld uit gekleurd stroo en beschilderd pergament, een waar wonder van kunstvaardigheid en fijnen smaak, dat een hedendaagschen kastenmaker moet doen twijfelen aan den vooruitgang aller dingen, zijn eigen ambacht niet te vergeten.
Grappig is het somwijlen om Villa Frisia's huisheer te hooren vertellen, hoe hij zich in zijn meubeltjes heeft gezet.
Bij Pander, bij Forttmann, bij Mutters, bij Arts and Crafts en dergelijke Haagsche winkelzaken is hij waarschijnlijk nooit geweest.
Hij ging elders te markt.
Bij een boer in den omtrek van Leiden vond hij bijvoorbeeld het fraaie meubel in den tuin staan, dat hiernevens gelichtprent is.
Die zonderlinge plaatsing moge het, wie weet hoe lang, aan de verschrikkingen van het vaderlandsche klimaat hebben blootgesteld, het kon er tegen. Het ziet er nog uit of het pas de werkplaats verlaten heeft. Zelfs het beeldhouwwerk heeft niets van zijn scherpte verloren.
Een andermaal ontdekte mevrouw Bisschop op het eiland Ameland een slachter, die sedert jaren een fraaie eikenhouten kast misbruikte tot een bergplaats voor reuzel en vet.
De eilander was niet weinig verbaasd, dat de vreemde dame hem voor dat verachte meubel de kapitale som van vijftien gulden bood. Toen de kast te huis bezorgd was, bleek hij zelfs gewetenswroegingen gehad te hebben over de afzetterij, waaraan hij zich schuldig waande. Blijkbaar om zijn geschokt geweten gerust te stellen, had hij er ongevraagd een fraaie messingen draaitreeft in verborgen, in den vorm van een
snijwerk van de tafel.
| |
| |
in het atelier.
| |
| |
atelier van mevrouw bisschop.
visch, die alleen het geld wel waard is, en nu, op de rechte plaats bij den haard bevestigd, dienst doet als het noodig is.
Marmeren schoorsteenmantels met een ‘pendule met coupes’ zijn in Villa Frisia niet te vinden. Zij zijn er uitgebroken om plaats te maken voor mooie, oude, Hollandsche schouwen. Behangselpapieren hinderen er ook niet. De muren zijn er òf betimmerd met oud eikenhout, òf gewit. Op die witte vlakken hangen dan schilderijen, of gobelins, of Delfsche tegels, of het een of ander, afkomstig uit het grijs verleden, dat zijn dagen van smaad en verwaarloozing heeft gehad en nu weder - en met recht - in eere hersteld is.-
De meeste schilders leven als gewone menschen. De tijden dat zij fluweelen buisjes, geruite broeken, lange haren en breedgerande flambards droegen zijn voorbij. Zij pronken nu met cylinderhoeden, even alsof zij makelaars zijn; leven in gewone huizen, en hun vrouwen richten die in, zooals Jan en Alleman dat doet. Alleen 's mans werkplaats, zijn atelier, geeft wel eens blijk van andere neigingen. Op zijn best is het er
| |
| |
ietwat rommelig, maakt het den indruk van een slecht voorzienen winkel van een uitdrager, die wat ongelijksoortig goed heeft overgehouden.
In villa Frisia bestaat er overeenstemming tusschen het atelier en het overige gedeelte van het huis, en omgekeerd.
Bisschop heeft zijn woning geheel en al gemeubeld met dingen, die hij gaarne schildert, en hij schildert graag wat hij er dagelijks om zich ziet.
Op zijn schilderijen kunt gij zijn meubels vinden, in zijn huis vindt gij de voorbeelden, waarnaar hij geschilderd heeft terug, niet als atelier-stillevens, maar als huisraad.
Wat moet die man zijn inboedel liefhebben!
Wees meer dan rijk, laat uw woning meubelen door de een of andere firma, die op een goeden dag met een paar tapissières voor uw deur komt en in een paar uur allerlei kostbare tafels en stoelen en kasten en wie weet al niet wat binnendraagt en rangschikt zooals dat behoort, en zooals mannen van het vak, die het weten moeten, dat doen kunnen.
Dan zult gij ergens zelf iets nederzetten, een stoel misschien, die heel leelijk is en erg ongemakkelijk bovendien, maar die u meer waard is dan heel de kostbare leverantie van de firma, omdat die stoel een deel van uw leven vertegenwoordigt, omdat gij er uw vader in hebt zien zitten, of omdat gij zelf haar altijd hebt gebruikt, of omdat gij haar zelf gekocht hebt van het eerste geld dat gij verdiend hebt, of om een andere dergelijke reden, die maakt dat gij haar lief hebt, - terwijl heel de rest u zóó onverschillig laat, dat gij bereid zijt die straks op te ruimen voor iets anders, misschien niet eens iets beters.
In villa Frisia zijn geen leelijke en tevens ongemakkelijke stoelen, zooals uw stoel, en heeft bovendien ieder ding zijn geschiedenis.
Het verhaalt van de dagen, toen Bisschop zijn tijd ver vooruit was in goeden smaak en
gobelin met een voorstelling van de vijf dwaze maagden. duitsch werk van 1589.
| |
| |
in waardeering van het schoone, ook al was het ouderwetsch, zooals de menschen toen zeiden. Het verhaalt van bezitters, die het versmaadden en minachtten, en hoe de tegenwoordige eigenaar het weder herstelde in eere. Het verhaalt van de dagen toen er nog niet zulke groote zaken bestonden als die van uw meubelmaker-behanger-stoffeerder, die aanneemt uw geheele huis te meubelen en die met stoom werkt en er een fabriek op nahoudt; maar van vervlogen tijden, toen bescheiden werklieden, die er niet aan dachten dat nu juist zij het braafste en belangrijkste deel der samenleving vormden, mooi werk leverden, omdat zij schik in hun ambacht hadden en zij niet hadden geleerd hun ingeboren schoonheidsgevoel geweld aan te doen.
Ziet eens, daar op het atelier staan twee spinnewielen. Een is er uit den tijd, toen de treeplank nog niet in gebruik was en het wiel met de hand gedraaid werd. De Amelander, die het maakte, heeft er heel wat vernuft en kunstvaardigheid aan ten koste gelegd. Hij heeft er gedeeltelijk een zeewijf van gemaakt, en met die gemakkelijkheid, die alleen eigen is aan menschen die geen moeielijkheden kennen, omdat zij die niet kunnen voorzien, de menschelijke en dierlijke vormen van dit gedrocht verbonden met de eigenaardige deelen van het spinnewiel.
De man, die het maakte, heeft bepaald genot in zijn leven gehad, toen hij er mede bezig was. Zoo spreekt zulk een oud werktuig van huisvlijt, dat zelf een voortbrengsel van huisvlijt is, tot den beschouwer in geheel andere taal dan het mooiste stuk uit de meubelfabriek, dat denken doet aan steenkoolroet, aan smeerolie, aan numero zooveel uit het modellenboek, en aan een troep norsche, ontevreden fabrieksarbeiders, loonslaven en loonkiezers.
in het atelier.
Daar is nog een ander spinnewiel, dat twee jaar geleden nog dagelijks gebruikt werd door een oud vrouwtje te Lippenhuizen in Friesland. Het stelt een leeuw voor, wel wat windhondachtigmager en hoog op de pooten. Het vliegwiel heeft een zeer breede velling en daarbinnen een opengewerkt gedeelte, waarin het eigenaardige figuur, dat
| |
| |
den Frieschen houtsnijder zóó lief is, dat hij het bijna aan al zijn werk aanbrengt.
De stoof op den voorgrond, waarschijnlijk een werkstuk waarmede een Friesche binnenschipper zijn anders ledige winteravonden heeft veraangenaamd, vertoont hetzelfde snijwerk.
Onder den schouw staat een Friesch zomerstandijzer, kunstig uit hout gesneden, en doet daar naar behooren zijn plicht: de getuigenissen van den wintertijd voor het oog te verbergen.
een wand van de eetkamer.
Het schoorsteenvalletje van gobelin, met het wapen der maagschap Bicker, heeft zeker eenmaal gehangen in de woning van een patriciër, die misschien wel een Burgemeester, Schepen, Raad of Vroedschap van het machtige Amsterdam was.
Wilt gij nu bijgeval eens rustig kijken naar wat er op den ezel staat, schuif dan die gordijnen toe, waarmede het ruime atelier als het ware verkleind kan worden.
Het zijn fraaie gobelins, waaraan niets ontbreekt. Welk een weelde, niet waar, schuifgordijnen van echt gobelin!
Zij hebben gediend tot ondergrond voor een papieren behangsel, en Bisschop heeft die fraaie en kostbare stukken ten geschenke gekregen van iemand, die er toch niets aan had.
Aan den anderen kant van het atelier, in de muurkasten achter de eikenhouten betimmering, zoudt gij allerlei stukken kunnen vinden van de volkseigen Friesche dracht. Daar zijn karpoetsen, zooals de jeugdige schaatsenrijder op de schilderij, die daar op den ezel staat, er een op het hoofd heeft; daar is al wat de schilder noodig heeft om Hindeloopers en andere Friezen op het doek te doen leven, zooals hij hen gekend heeft in zijn jeugd, toen elke fatsoenlijke Friezin nog een ijzer droeg.
Zoo vertelt in Villa Frisia ieder ding zijn eigen verhaaltje, is aan alles een geschiedenisje verbonden, en kijken Bisschop en zijn vrouw hun omgeving met heel andere oogen aan dan gij, die in alles den raad van een groote firma of bekend bouwmeester hebt opgevolgd, wel kunt denken.
En toch, het volmaakte is op aarde niet te vinden.
Villa Frisia moet een groot nadeel hebben, dat kan niet anders.
Wie daar dagelijks in verkeert, te midden van allerlei mooie, karaktervolle, geestige dingen, wie daar gewend geraakt aan rust voor de oogen en geen gelegenheid heeft zich aan te passen aan een omgeving waar-
| |
| |
gesneden spiegellijst, afkomstig uit een oud huis te schiedam.
van het grootste deel, - zooals in de meeste binnenhuizen - hinderlijk is; zoo iemand moet zich onaangenaam gevoelen wanneer hij eens anders woning betreedt.
Wie verstandig is, ga nooit voor langen tijd in Villa Frisia te gast, want dan is hij voor goed ontevreden geworden met zijn eigen hebben en houden en met dat van zijn vrienden en kennissen.
Het ergste is, dat het hem onmogelijk is het voorbeeld van Bisschop ook maar op bescheiden wijze na te volgen. Dat gaat niet meer. De tijden, waarin dat kon, zijn voorbij.
Daarvoor moet men omstreeks 1830 geboren zijn en zijn tijd een goede halve eeuw vooruit zijn geweest.
|
|