| |
| |
| |
PLOEGEND PAARD BIJ FONTENAY-AUX-ROSES NAAR EEN KOPERGRAVURE
| |
| |
| |
P. Dupont.
Door C. Snabilié
Et jamais il ne lui arriva de chercher une expression de vie en dehors des lois primordiales et éternelles de la Beauté! Il sait que tout ce qui s'éloigne de la vie est fallacieux et vain....
Octave Mirbeau
(Préface aux Dessins d'Auguste Rodin).
Heel de lange reeks buitenboulevards, die in een breeden kring de noordelijke binnenstad van Parijs omsloten houdt, van de Place de la Nation tot de Place de l'Etoile, die in het Oosten begint, haar weg nemend door de volkswijken, waar op langdurigen arbeid niet altijd de noodige rust volgt, om in het Westen te eindigen als in een apotheose van rijkdom, met het symbool van wapengeweld tot middenpunt; de buitenboulevards, waar hier de ellende zich uitstalt, daar de misdaad zich verschuilt, elders de kunsten elkaar vroolijk ontmoeten, ginds het nachtleven zijn hoogtepunt bereikt, verder weer de praalzieke ijdelheid zich ten toon spreidt, en eindelijk de meest geraffineerde weelde pronkt; heel die reeks, met haar afwisseling van verval en grootheid, is nu al maanden lang - en zal het nog vele meerdere maanden zijn - met open-lucht-werkplaatsen bezet, binnen wier vierkant gebouwde houten heiningen ruwbrokkelige roodbruine steenen liggen opgestapeld naast hoopen lichtgrauwe aarde, te midden waarvan, in een stelling van korte balken, een dommekracht in altijd durende draaiing is.
Groote ijzeren bakken, gevuld met de roodbruine steenbrokken, dalen en zinken weg in een vierkant gat in den bodem. Diezelfde bakken rijzen later op uit de diepte, opnieuw gevuld, nu met de lichtgrauwe aarde, die zij uitstorten op den hoop.
Hoog, hooger dan de daken der huizen, tusschen wier beide zijmuren een groote vierkante ruimte gevuld gaat worden met de op elkaar gestapelde zes of zeven verdiepingen, waar menschen-vreugd en menschen-smart naast elkander zullen wonen, zonder van elkander iets te vermoeden; hoog, zoo hoog dat zij schijnt een ladder om den hemel te beklimmen, verheft zich de van lange palen en zware balken opgetrokken stelling,
(naar een zwartkrijtteekening van steinlen)
terzijde van de breede vierkante opening in de planken schutting, waarachter de massieve benedenmuren van het toekomstige huis in wording zijn. Tegen de voetpalen der stelling liggen groote vierkante lichtgele steenblokken, rechtzijdig geslepen, op elkander, de bovenste met sterke kettingen omwonden, saamgevat in een loggen ijzeren haak aan het einde van een andere lange ketting, die midden tusschen de hooge palen zich spant,
| |
| |
naar boven toe, waar zij over het rad van een zware katrol loopt, om dan te dalen naar een stevig bevestigde dommekracht naast den voet.
paarden aan de seine in parijs
naar een pastel
Tegen den bazaltsteenen wal der Seine, dieper dan de straat, waar het woelige wereldsche leven van voetgangers, rijtuigen en omnibussen zijn gewonen gang gaat, liggen, naast en voor elkaar, lange plompe vrachtschuiten, waarvan dezen het grofkorrelige rivierzand der Marne, genen de ruwe steenen uit de groeven van Normandië aanvoeren. De stoomkraan op den wal slingert zijn reusachtige ijzeren bak heen en weer tusschen de schuit en den oever, en op deze tot ver in het rond stapelen zich de steenen en hoopt zich het zand op.
In en om de tallooze kleine chantiers der buitenboulevards; in en voor de in aanbouw zijnde huizen, overal in de stad; in de schuiten langs den walmuur en op den oever der Seine, en op zoovele andere plaatsen meer, heerscht de aangrijpend krachtige bedrijvigheid van den arbeid, van den lichamelijken arbeid, die de materie verplaatst en haren aard wijzigt met het doel haar in een anderen, beteren vorm te brengen, waardoor zij aan de behoeften en de begeerten der menschen een grootere voldoening geeft.
In het hart van den metropolis, onmiddellijk naast het wereldsche leven van schittering en praal, van verfijnde weelde en zinnebekoring, in de schaduw der monumenten van kunst en van historie, en verder in de wijken van volks-bedrijvigheid, en verder nog in die van volksrust, tot onder de steenen wallen die in een met groen bekransten gordel de stad sluiten tot berstens, stalt zich, open, vrij, lachend, vroolijk de arbeid uit, onder den helder tintelenden lichtblauwen hemel van waar de zon over die duizenden chantiers haar verkwikkenden gloed uitzendt, van ieder dier open-lucht-werkplaatsen makend een tafereel vol lichte,
etend paard
naar een ets
pittoreske schakeeringen, die even zoovele glorificaties van den arbeid zijn.
Parijs! De naam alleen dier stad van
| |
| |
luister wekt, uitgesproken in het land en in den vreemde, het beeld op van alle aardsche heerlijkheden, belooft troost voor alle aardsche smarten, voldoening aan alle begeerten....
Van uit alle provinciën des lands en van uit alle landen in den vreemde komen zij hierheen de begeeringen naar die heerlijkheden en de dorstenden naar die troost. Zij komen, aangetrokken door de schittering en de praal van dat wereldsche leven, en eischen hun deel van de verfijnde weelde en zinnenbekoring. En zij doen een stroom van goud vloeien, zij verblinden zich door het geflonker van licht en van glans... en zij gaan.
Honderden, duizenden, honderdduizenden vloeken - en te recht - Parijs, de stad des lichts, het Babylon der oude en der nieuwe eeuw, den Moloch die de zielen verslindt en de lichamen breekt.
Maar wie dier allen die vloekten, en anderen als zichzelven het recht tot vloeken gaven, kennen van Parijs den arbeid, den ontzettenden, geweldigen arbeid, die vrij maakt en rijk, die bevrucht en veredelt, loutert zelfs, en die, hier meer dan ergens elders, vroolijk, lachend, vrij, open zich uitstalt.
De arbeid slaapt nooit te Parijs, want op het oogenblik dat de een zijn taak ten einde brengt, vat de ander de zijne weer aan. De arbeid is hier niet begrensd, want zij leeft in het hart van de stad en buiten hare muren, hoog boven den grond en diep er in, op den vasten bodem en op het water.
Die arbeid was voor den twintigjarigen leerling der Amsterdamsche Rijksakademie voor Beeldende Kunsten, zelf leeraar middelbaar onderwijs in het teekenen, een openbaring, toen hij voor het eerst met Parijs kennis maakte. Toen, omdwalend door de volkrijke wijken, door in aanleg verkeerende straten, over de lage kaden der Seine, en buiten de stad tusschen de akkers en langs de Marne-oevers, altijd afgewend van het wereldsche leven der vermaak zoekenden, werd in Dupont geboren, onbewust nog maar onverwoestbaar, de behoefte dien arbeid in beeld te brengen. In 1896 kwam hij weer hier heen, nu met het plan langeren tijd te werken en in de leer te gaan bij de Fransche kunst in de musea en bij de Fransche kunstenaars in hunne ateliers. En hij is hier gebleven.
Piet Dupont, in 1870 te Amsterdam geboren,
kaaiwerker
naar een zwartkrijtteekening
heeft het op een kantoorkruk in de bureaux van de Hollandsche Spoorwegmaatschappij niet langer dan tot 1887 kunnen uithouden. Toen ging hij de lessen aan de normaalschool in zijn geboortestad volgen en in 1890 behaalde hij zijn akte voor Middelbaar-Teekenen. Gedurende de vier jaren (1890-1894) dat hij aan de Rijksakademie onder Allebé werkte en vooral het onderwijs van Van der Waaij in het figuur-
| |
| |
JAAGPAARDEN LANGS DE MARNE NAAR EEN PASTEL
| |
| |
teekenen naar naakt model met ingenomenheid volgde, gaf hij tegelijk veel teekenles. Hij deed dit ook nog tijdens de twee jaren dat hij na het verlaten der Akademie te Amsterdam bleef.
Het is in dit laatste tweejarige tijdperk dat Dupont zich veel bezighield niet schilderstudies naar de natuur en ontwerpen voor lithographieën. Zijn kennismaking met Van der Valk, in den tijd toen hij nog de lessen aan de Rijksakademie volgde, en die in een vriendschap overging zooals er alleen tusschen gelijkgevoelende artisten kan bestaan, is van grooten invloed op Dupont geweest. Op hunne omdwalingen door en buiten Amsterdam opende de oudere kunstbroeder den jongere de oogen voor een wereld van schoonheid, waarin hij hem den te volgen weg aanwees. Van der Valk's artisten-ervaring en heldere blik op de menschen en de dingen, ontdekte in Dupont den toekomstigen graveur, en bracht hem er toe de etsnaald ter hand te nemen. Dupont's natuurlijk talent wachtte slechts op een bevoegde aanwijzing om zich spoedig in zijn volle kracht te ontwikkelen; en zoo legde hij in korten tijd, zoolang hij, voor zijn vertrek naar Parijs in Holland was, de eerste periode af van een weg waarop hij - ofschoon hij zich zelf nog acht te staan aan het begin van zijn kunstenaarsbaan - reeds de welgeslaagde proeven van een krachtig, mannelijk talent een welverdiende en welgeplaatste waardeering mocht zien ondervinden, en, op de laatste Wereld-tentoonstelling, met goud bekronen.
Een veertigtal etsen en kleine studies op zinken platen dagteekenen uit die eerste periode, waarvan er acht, de besten, door de firma Van Wisselingh te Amsterdam in den handel zijn gebracht. Hij koos zijn onderwerpen nu eens op de pittoreske oude grachten van Amsterdam, dan weer op de akkers buiten de stad. De grillig hoekige silhouet der huizen-gevels tegen den helderen hemel trok hem bijzonder aan, en gaarne laat hij dien zien door de bladerlooze takken van een boom. Zoo deed hij met zijn bekende ets van het Oude-Kerkplein. Elders toont hij een gevoelig oog voor de levendigheid op de kaden, zooals in die andere van het Damrak met schuiten op den voorgrond en daarachter de uit het water opruizende huizen. Zijn ‘Twee
jaag aarden langs de marne
naar en ets
appelboompjes in een land,’ een stuk vol frisch buitenleven, zooals hij er meerdere maakte vóór 1896, behoort eveneens tot zijn beste etsen uit die periode.
Dupont had, toen hij in 1896 Amsterdam verliet om eenigen tijd te Parijs te komen werken, een naam als etser gemaakt - wij vinden hem met eere vermeld in Zilckens boek over de hollandsche etsers - en de aandacht was op zijn werk gevestigd.
Het voorgenomen tijdelijk verblijf van onzen
| |
| |
eggende paarden in ‘la brie’
naar een pastel
artist te Parijs is een inburgering geworden. De groote stad en hare omgeving is voor Dupont een mijn geworden aan groote schatten rijk, waaruit zijn krachtig talent meer vindt te delven dan een lang artisten leven - en ik wensch hem het zijne zeer lang toe - bij machte is aan het daglicht te brengen. Dupont en Parijs behooren elkander, en 't heeft niet lang geduurd voor hij wist dat hij hier het veld voor zijn arbeid gevonden had.
Zijn arbeid, dit mag van Duponts werk in dubbel opzicht gezegd worden, want hij is de teekenaar bij uitnemendheid van den arbeid, welks dramatische zijde hem bij voorkeur aantrekt.
Toen ik in 1896, een paar maanden nadat hij zich tijdelijk hier gevestigd had, hem voor het eerst bezocht in zijn kleine, uiterst bescheiden ingerichte atelier op den boulevard Saint-Jacques, meende ik bij een paardenschilder te zijn. Drie wanden waren van den vloer tot boven manshoogte overdekt met groote studies van paarden, van die mooie, forsche, Parijsche werkpaarden, die hier tot een eigen ras gevormd zijn en in wie wij zoo gaarne de verstandig denkende hulpkrachten van den werkenden mensch zien.
De arbeid van Parijs, zooals ik trachtte daarvan een zwak en onvolkomen beeld te geven, was, zeide ik, een openbaring voor den jongen kunstenaar geweest. Wat wonder dat hij zich in de eerste plaats bekoord gevoelde door het paard, het intelligente groote trekpaard, tevens machine van gecompliceerde samenstelling en fijnbewerktuigd gereedschap, dat, aan een wenk van den man gehoorzamend, op een woord of een gebaar in willekeurige beweging wordt gebracht.
Het parijsche werkpaard, dat vroeger reeds op meerdere hier studeerende hollandsche artisten zulk een groote aantrekking had uitgeoefend, vestigde vóór alles ook van Dupont de aandacht op zich als op een machtig element in het organisme van den arbeid.
Die aandachtvestiging bracht sympathie mede, en met deze was onvermijdelijk kennis verbonden. Zoo is Dupont een paardenvriend - hij is er niet minder menschenvriend om -
| |
| |
en paardenkenner geworden, dit laatste echter alleen wat trekpaarden betreft, want voor raspaarden, heel- of halfbloeden, gevoelt hij minder dan voor zijn gewone viervoetige modellen.
Maar welke prachtige figuren zijn dan ook dezen in het arbeidsleven der hoofdstad en van de akkers er om. Groot en zwaar, van de stof waaruit de titanen werden opgebouwd, staan zij voor u als de verpersoonlijking van de dierlijke kracht, van welke iedere beweging, 't zij die gemakkelijk gaat of met inspanning van al hun vermogen, getuigt van overleg en gehoorzaamheid. De kop is betrekkelijk klein, de hals breed en meer kort dan lang, de schoft zwaar van vorm, als de pooten met groote hoeven. De optuiging van het Parijsche werkpaard is sierlijk rustiek, vooral doordat hals en kop, deze met het breede leder en de blinkende koperstukken van het hoofdstel als een versiering getooid, mooi uitkomen tegen de hooge breede haam, die naar boven in een punt uitloopt en dikwijls met een donkergekleurd schapenvacht en koperbeslag is bekleed. Paard en tuig zien er doorgaand goed onderhouden uit. Deze kostbare hulpkracht van den arbeidenden mensch heeft een harde dagtaak - die zoo menigwerf nachttaak tevens wordt - te verrichten, maar zijn stal is warm en zijn ruif is welvoorzien.
ploegpaarden
naar een pastel
Het ‘staat’ mooi, maar het is bovenal een lust het aan het werk te zien. Wanneer bij het aanzetten en het optrekken van zware vrachten tegen hellende straten, door diepe, mulle groeven buitensteedsch, de volle krachtsontwikkeling zijn forsche spieren spant, neemt het zijn waren vorm van machtigen deelnemer in den welgeorganiseerden arbeid aan.
Onder hoe verschillend uiterlijk, in hoe verschillende bespanning en voor hoe verschillend werk het Parijsche paard in zijn eenig type zich ook aan ons vertoont, slechts bij uitzondering komt het ons lusteloos voor,
| |
| |
integendeel geeft het ons bijna altijd den indruk zijn werk met opgeruimdheid, met toewijding te verrichten, het is alsof het in zich de aangeboren - of aangeleerde - behoefte gevoelt wat het doet goed te doen.
Zes, zeven, de een voor den ander gespannen voor de korte lage wagens uit vier dikke balken gevormd die op kleine logge wielen rusten, trekken zij de zware geelwitte steenblokken der groote huizenconstructies door de stad. Voor de hooge tweewielige karren der kolenhandelaars, voor de lange haquet der tonnenopkoopers, voor de tombereaux die tot velerlei doeleinden gebruikt worden, is er één tusschen de boomen gespannen, dat is de schranderste dier levende trekmachines, de anderen, een of meer, zijn er los voorgespannen, altijd en flèche, en ieder hunner doet zijn best en is opmerkzaam op het woord van den karrevoerder, die, uit gewoonte, zeldzaam een te spaarzaam gebruik van de zweep maakt. Voor de reusachtige huifwagens, hoog op hunne vier wielen, zijn zij paarsgewijs gespannen bij twee-, vier- of zestallen.
Dupont toont ons in zijn etsen dat mooie, stoere type zooals het is, hier aan het werk, als met zijn eggende paarden in de akkers van La brie, zijn twee jaagpaarden langs de Marne, daar rustend aan den lagen oever der Seine in Parijs. En waarop hij vooral nadruk heeft willen leggen - welke nadruk ons volkomen duidelijk voorkomt - is in dat paard het arbeidselement uit te drukken. Op velen zijner platen symboliseert hij die bedoeling in zijn omgeving en achtergrond, waarin hij dien vroolijk zich uitstallende arbeid op den akker, aan den rivieroever, of in het arbeidzame stadsleven in beeld brengt en met het volle, heerlijke, bijna zou ik mogen zeggen feestelijke licht overgiet dat ons hier dien arbeid overal zoo goed doet zien.
Er is een merkbaar verschil tusschen den Dupont van Amsterdam in 1895 en den Parijschen Dupont van heden. Toen was het hem te doen - het is reeds voor deze gezegd zij het al niet met dezelfde woorden, - om het tafereelig geheel van een brok stad
drinken paard aan de seine
naar een pastel
| |
| |
ploegpaard aan de seine
naar een ets
of van een brok land. Nu zet hij in krasse lijnen voor ons het eenige voorwerp als hoofdzaak in zijn geëigende omgeving, die complementair schijnt en toch inderdaad onmisbaar is. Zoo zien wij hem naderen tot de groote meesters der gravures van vroeger, wie het superbe realisme even sterk aantrok als het dit Dupont doet, en die elk medium om de uitdrukking hunner kunstgedachte in het koper vast te leggen versmaadden, zooals Dupont nu reeds de ets te zwak vindt om aan de zijne het beeld van kracht en diepte te verleenen dat alleen het graveerijzer geven kan. Vergelijkt men zijn gravure, voorstellend een paard met ploeg in de akkers bij Fontenay-aux-Roses, met de heuvelklingen op den achtergrond, een plaat die onder zijn inzending op de laatste Wereldtentoonstelling de aandacht zijner Fransche kunstbroeders bizonder trok, bij zijn etsen, dan valt het niet moeielijk zijn voorkeur op te merken.
In een mijner vele gesprekken met Dupont over de keuze van onderwerpen door den artist en hunne uitvoering, zeide hij mij eens: ‘Ieder kunstenaar heeft het recht te doen zooals hij wil.’ Hij moest er, helaas, een maar aan toevoegen: het is slechts weinige kunstenaars gegeven hunne rechten te doen gelden. Kon Dupont het de zijnen doen, het werk van dezen talentvollen artist zou nog langen tijd een gesloten boek zijn gebleven, en deze studie zou niet geschreven zijn - aan het eerste zou veel, aan het laatste weinig verloren zijn. Kunstenàars-hoogmoed, kunstenaars-bescheidenheid tevens.
- Voor mijzelf en voor wat ik mij voorstel dat mijn werk worden moet, is alles wat ik tot nu toe gedaan heb en wat ik heden nog doe slechts studie.
Studie, voorbereiding tot zijn oeuvre dat hij l'Outillage genoemd heeft, in welken naam hij wil uitdrukken den uitwendigen, materieelen arbeid.
Maar in zoover doet hij zijn recht gelden, dat hij in de keuze en de uitwerking van zijn onderwerpen, dat is in zijn opvatting van zijn kunstenaarstaak, zich de reproductie voorstelt van den arbeid, als de schoonste manifestatie
| |
| |
van het individueel en het maatschappelijk leven, als het superbe samenstel der elementen waaruit het leven der gemeenschap is opgebouwd, en welker bevruchtende en bevredigende geest alles doordringt wat door de menschen voor de menschen wordt gemaakt.
Zoo vervult naar Dupont's opvatting, de artist de rol van historicus van het tijdperk waarin hij leeft. Hij stelt zich voor oogen het stuk van de geschiedenis der menschheid waarvan hij een werkzaam deel vormt en van
kaaiwerker
naar een zwartkrijtteekening
wier ziel hij een der dragers is, en maakt daarvan de kern van zijn werk.
Het volle arbeidzame leven, welks veld hier open ligt onder den helderen hemel, gekoesterd door een zon van gloed, is de akker waarin Dupont met zijn artistenploeg de voren groeft. Het ‘gereedschap’, levend of dood, bewegend of bewogen, bewust of onbewust, 't zij werktuig, 't zij trekdier, 't zij mensch, is Dupont's onderwerp. Daarom, van den eersten dag dat hij hier was toog hij er op uit naar de plaatsen waar gewerkt werd, in de stad en er om, en zette zich aan het werk. En het waren, zooals ik reeds zeide dat zijn studies het mij verraden hadden, in de eerste plaats de paarden die hem aantrokken.
Elken dag van het eerste jaar kon men hem twee of drie uren lang zien op de aflossingsplaatsen der omnibuspaarden, in het bijzonder op de Place de la Bastille, waar meerdere drukke lijnen eindigen en het een voortdurend af- en aanrijden is van frissche of gebruikte spannen, waar steeds meerdere spannen in mooie rust wachten op het innemen hunner plaatsen voor de groote logge wagens.
Een mooi type het Parijsche omnibuspaard, krachtig, kerngezond, gewillig en opgeruimd; een type dat voor zijn bestemming gefokt en met groote zorg voor zijn werk afgericht wordt. De meerderheid is wit of schimmel; en het is een prettig gezicht hen met hun drieën te zien draven door de straten met den grooten wagen achter zich, op welker hoogen bok de oplettende handvaste koetsier met weinig moeite hunne zachtste uitwijkingen en hunne scherpste hoeken bestuurt. Vroolijk gaan zij hun weg in vlugge vaart zoo zij de baan vrij hebben, voorzichtig te midden der drukte; men meent het hen aan te zien dat zij het voor
| |
| |
drinkend paard
naar een pastel
hun plezier doen. En moeten zij de hoogte op, dan eendrachtíg aangezet en met gelijkmatige ontwikkeling van al de kracht hunner spieren de zwaar rollende vracht achter hen naar boven getrokken; zij snuiven, zij ademen snel, zij zweeten en dampen wanneer zij boven zijn aangekomen, maar zij knikken opgeruimd met de hoofden en knipoogen elkaar lachend toe als wilden zij zeggen: ‘dat hebben wij er goed afgebracht, en, après tout, met heel wat minder moeite dan men het ons zou aanzien.’
Toen Dupont met de etsen, die de vruchten van zijn eerste jaarstudie te Parijs waren, in Holland kwam, wilde ‘men’ hem niet herkennen. Dát was Dupont niet, dát was niet dezelfde wiens Amsterdamsche grachten en buiten-Amsterdamsche akkers in den smaak van het publiek waren gevallen.
Er was een stem die fluisterde: ‘Kom terug in het vaderland, waar een schat van pittoreske stadsboeken en melankoliek getinte velden liggen te wachten om door een etsnaald te worden in beeld gebracht.’
Maar hij luisterde niet naar die stem. Hij ging terug naar het breede veld van den machtigen helder verlichten en warm beschenen arbeid, en hij deed meer en beter. Hij volhardde; dat kostte inspanning, toewijding, ontzegging, maar er zijn vijf jaren voorbijgegaan sedert hij te Parijs kwam ‘om hier eenigen tijd te verblijven,’ en aan heengaan denkt hij niet meer. Iedere ‘studie’ zijner laatste jaren is een daad, waarvan mij een der eerste graveurs van Parijs getuigde dat zij met het werk van Bauer het beste waren van de Nederlandsche zwart- en wit-kunst op de Wereldtentoonstelling, van welke kunst de bevoegde kunstcriticus van den Figaro, Arsène Alexandre, zeide: ‘Par son originalité, par la beauté et la variété du métier, par l'inattendu de l'inspiration, la puissance de la couleur, on peut dire que l'école Hollandaise de gravure est en ce moment une des premières de l'Europe.’ En hij voegde er aan toe, sprekende van de gravure originale (in onderscheiding van de gravure de traduction): ‘... qui compte des maîtres dont nous n'avons
| |
| |
pas nous mêmes au complet les équivalents, si riche que soit notre école.’
Dupont's zeer persoonlijk talent openbaart zich op een andere wijze in de mooie pastels, waarvan er eenigen tijd geleden een kleine serie te 's Gravenhage voor de commissie der koninklijke subsidiën is tentoongesteld geweest. Zijn onderwerpen zijn dezelfden, steeds is 't het werkpaard, in rust en in beweging, dat hem tot model strekt. Maar nu hij van het verlevendigend effekt der kleuren partij trekt laat hij èn het ornamentieke van zijn sujet èn het symbolieke van zijn omgeving achterwege, en is alleen de schilder die over een warm, gloedvol palet vol fijne schakeeringen beschikt. Zijn twee jaagpaarden langs de Marne is een stuk van beweging in de beide forsche trekkende dieren, vol diepte tevens, waarop de zich ombuigende rivier het vergezicht over de zonnige groene vlakte vrijlaat; en welk een voortreffelijk realistische rust ademt, daar naast, niet het drinkend paard in een stil faubourgstraatje dat zoo oneindig ver afgelegen schijnt van het woelige leven der groote stad.
Dupont's pastels hebben hem in het vaderland twee eervolle onderscheidingen doen te beurt vallen. In 1898 kende hem het bestuur van Arti et Amicitia, den Willink van Collenprijs toe voor een pastel, en in het zelfde jaar kocht het Museum Booymans te Rotterdam een pastel van hem aan, dat daar sedert een plaats inneemt die het ten volle toekomt.
Toch is Dupont als etser meer bekend, en zal hij het als burimist nog meer zijn. Kan dit ook anders? Is het niet de hand gewapend met het scherp geharde staal, groevend, welberaden, de diepe, vaste lijn in de gladde koperen plaat, dat hij doet wat hij wil; dat hij, glorificeerend den arbeid, den weg gaat hem door Van der Valk gewezen, den weg waarop wij verwachten de onde graveurs te zullen zien weder geboren worden in dezen tijdgenoot.
C. Snabilié.
Parijs, 1901.
|
|