Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 11
(1901)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe veenarbeid en nog wat!
| |
[pagina 327]
| |
uitgeveend, en, met riet en struiken, bijna weer geheel dicht gegroeide waterplas en moeras.
staking,’ onder onze bevolking nog in bijna geen tak van nijverheid werd toegepast - ik denk hierbij aan een tijd van voor 50 jaar, - waren het reeds de veenarbeiders die af en toe hunne geruchtmakende en berucht geworden ‘bollejagerijen,’ (een ander woord voor hetzelfde feit) elk voorjaar, wanneer hun de kans daartoe gunstig leek, op getouw zett'en om te beproeven de bazen op die wijze tot loonsverhooging te dwingen. Liep dit wat heel erg, dan werden somtijds zelfs de scholen beschikbaar gesteld voor de door de regeering gezonden militairen en alles wat politie was werd uit wijden omtrek tijdelijk naar de veenstreken gerecruteerd om de burgerij tegen al te buitensporige baldadigheid te beschermen. Dergelijke, telkens terugkeerende voorvallen, trokken natuurlijk door heel het land de aandacht en zoo is het gekomen dat de veenwerkers, bij name aan allen bekend, nu juist niet in een al te besten reuk staan. Van hun leefwijze en hun eigenlijken arbeid echter weten verreweg de meesten niets af en ook dat is heel begrijpelijk daar noch hunne woningen noch hun werkterrein zijn te vinden daar, waar het publiek verkeer het drukst en de menschen die dit of dat eens van nabij willen bezichtigen, zich het eerst naar toe begeven. De veenstreken zijn naar verhouding van hun oppervlakte, zoo lang er nog geveend wordt, altijd zeer dun bevolkt en de naargeestige eenzaamheid dier oorden, in den zomer opgevroolijkt door een talloos vogelenheir van kievieten, eenden en andere watervogels, maar, voor de helft van het jaar doodsch en eentonig, bijna zonder andere levensteekenen dan het akelige kuchen van den roerdomp en het opschuren door menschenhanden van in den zomer gedroogde en inmiddels pikzwart geworden turf, is uit den aard der zaak dan ook niet uitlokkend tot bezoek. Toch is het de veenbodem die in deze streek, Opsterland, en dan vooral te Beets en te Terwispel, zoowel als in vele andere, streken van ons vaderland, aan duizenden menschen werk en brood verschaft en dus zeker de moeite wel waard om met dezen tak van nijverheid en de arbeiders die er in werkzaam zijn eens nader kennis te maken. Laat mij, voor ik daartoe overga, even zeggen dat ik mij zal bepalen tot de lage veenstreek, d.w.z. die veenen waaruit de korte turf (baggelaar en sponturf) wordt gemaakt en dus niet dan terloops spreek van de hooge veenen, waaruit meer de fabrieks- of lange turf voortkomt. In de wijze van bewerking dier beide soorten is heel wat verschil en eveneens in de leefwijze en zelfs in
woningen van baggerlieden aan de voorheen beruchte belgiesterwijk onder jubbega.
| |
[pagina 328]
| |
den aard der bevolking, althans in velerlei opzicht. Verder dient in het oog te worden gehouden dat wij de hier bedoelde veenwerkers in twee groepen behooren te verdeelen en wel 1e, in baggerlieden die niet in de veenen maar in Jubbega en elders wonen en 2e in de eigenlijke turfmakers. De arbeid der eersten is buitengewoon zwaar en vermoeiend; die van de laatsten veeltijds gemakkelijker en altijd zindelijker en meer gecompliceerd Om de voorstelling evenwel duidelijk te maken is het noodig dat wij eerst een kijkje op deze industrie in zijn geheel nemen en dat wij nagaan hoe en op welke wijze de exploitatie in hoofdtrekken plaats heeft, omdat daaruit slechts is te verklaren, veel, wat in dit opstel anders voor geheel oningewijden minder begrijpelijk zou zijn. Bedoelde lage veengronden dan, zoo lang ze niet zijn ingepolderd, 's winters geregeld onder water loopen en 's zomers als maad- of hooilanden worden verhuurd, behoorden, en behooren ook nu nog, voor zooverre ze niet zijn aangepakt geworden, aan onze, voorheen hier, na een reeks van jaren, uitwonende groot grondbezitters, althans voor verreweg het grootste deel. Er is een tijd geweest, voor 10-20 en 30 jaar dat de veen (want de ondergrond, waarover later, die de verkooper veelal aan zich behield) zéér duur was en de eigenaars daaruit schatten hebben gemaakt. De laatste jaren echter wordt de turf hoe langer zoo meer door andere brandstoffen vervangen, en de veen is dientengevolge goedkooper geworden, de bazen kochten jaar op jaar minder. In den bloeitijd zijn hier van heinde en verre turfmakers uit andere streken, die toen reeds bijna geheel ontveend waren, heengetrokken, en zoo is het gekomen dat gemeenten als Opsterland, met een eenmaal rijken bodem, weldra opgescheept met een groot aantal armlastigen (werklooze arbeiders) spoedig behoorden tot de meest noodlijdenden van het heele land. Hadden diezelfde eigenaren een deel van hun, uit het verkochte veen gemaakte geld, willen besteden om de waterplassen droog te leggen om daarna voornoemde ondergronden te doen cultiveeren, waarvoor ze uitnemend geschikt zijn, dan hadden de, tot den bedelstaf gebrachte werklieden, opnieuw op dien grond werk en brood kunnen vinden, maar, omdat dergelijke ondernemingen de eerste jaren geen hooge rente opleveren, hebben de eigenaren dat niet gewild, althans niet van beteekenis. Voor en na hebben zij bijna allen de gemeenten met der woon verlaten, of zijn uitgestorven en liet men de burgerij met de gebakken peren (10 pCt. hoofdelijken omslag) bij de waterplassen zitten en ziedaar tevens de begrijpelijke reden van ontevredenheid die tengevolge heeft gehad, wat velen zich maar niet kunnen verklaren,
oude buitenplaats van een uitgestorven familie.
dat zelfs de census kiezers van voor plm. 10 jaren van uit dit kiesdristikt, een revolutionair socialist in de kamer wisten te brengen. Evenwel, ik dwaal af en meer wellicht dan een tijdschrift als Elzevier dulden kan, laat mij daarom tot de zaak wederkeeren. Gezegde veengronden dan gelegen naast de z.g.n. Friesche wouden, worden veelal in het najaar publiek verkocht, waarbij vrijwel regel is (ook al omdat de eigenaren er op bedacht zijn nooit groote hoeveelheden tegelijk onder den hamer te brengen) dat de bazen tegen elkaar opbieden tot zoolang men ze eigenlijk te duur heeft. Dat ‘te duur trachten ze in 't komende voorjaar dan weer te verhalen op de arbeiders en daardoor komt het dat in dit bedrijf vooral, beide | |
[pagina 329]
| |
partijen, werkgevers en arbeiders, zoowat altijd tegen elkaar op voet van oorlog staan, dat ‘was zoo, is zoo, en zal zoo’ blijven, zoolang uitsluitend vraag en aanbod de markt beheerschen. Wel tracht men de laatste jaren, nu in een en ander wat meer organisatie komt, 's winters tusschen bazen en arbeiders tot een accoord te komen en heeft dit somtijds ook werkelijk plaats, maar als een van beide partijen op zekeren keer zich daaraan onttrekt, dan is dit niets bijzonders, en bollejagerij nog altijd het uitvloeisel er van. In het nu komende voorjaar (vooral omreden de turf in 1900 wat duurder is geweest) wordt verwacht dat het weer erg zal spooken in de veenen. Het verkochte veenland, somtijds reeds ingepolderd vóór den verkoop, somtijds niet, is zuiver waterpas vaak uren ver en vóor de veenwerker den schop er in steekt, met een veelal magere grassoort begroeid. Het eerste wat de baas na den koop van een beteekenend stuk laat doen is, dat hij voor elk turfmakersgezin, wat hij voor de exploitatie denkt noodig te hebben, op het gekochte een woning laat bouwen en voor de trekkers of baggerlieden een z.g. trekkerstent (groot hok). Bedoelde woningen zijn zeer primitief en klein van omvang - bovendien zoo gebouwd dat ze, wanneer de baas ze een paar jaren elders noodig heeft, spoedig en goedkoop te verplaatsen zijn. Het halfsteens voorgeveltje tot aan den zolder dikwijls alles van plankbeschot, met aangestreken pannen tot bedekking, is de gewone
groote vijver in de bekende bosschen van olterterp.
bouwtrant. Een kamer van 3.60 M. in 't vierkant, waarin de bedsteden, niet zelden twee boven elkaar, zoo, dat de onderlagen b.v. waarop de ouders slapen, zijn, de zoldering van de onderliggende kinderen, bij een kamerhoogte van 2 M., komt veel voor. Achter dit vertrek een bergplaats voor gereedschap enz. en buiten, een driehoekig privaat van schalen, is regel, betere, uitzondering. Ook heeft de turfmaker wel zelven een huis, wat om werk te krijgen een aanbeveling is. Zoo'n huis bestaat dikwijls uit een tot zinken veroordeeld en daarom op het land getrokken oud bokvaartuig (soort praam). Hij timmert daar dan zelf, of met behulp van een timmerman, 'n soort groote kajuit uit afval en oude of andere goedkoope planken bovenop en klaar is kees! Sommige van die bokwoningen zijn, als ze wat lang hebben gestaan, in het veen weggezakt en worden dan van lieverlede zoo van alle kanten met zoden en plaggen omkleed, dat de oorspronkelijke woonbak nauwelijks meer is te vinden. Zeer enkelen hebben een wezentlijk huis. De trekkerstenten of hokken voor de baggerlieden, worden groot gemaakt naar de spannen (een span is twee personen) die de baas in 't werk neemt, zij zijn geheel van ruw hout en met niet aangestreken pannen gedekt. De wanden zijn pl. m. 1 M. hoog en daarop komt de kap; rondom van binnen worden daarin beddekasten gemaakt, ieder voor twee man, gevuld met ruigte of stroo, plus een deken voor iederen man, hoofdkussens enz. enz. is voor den baggerman contrabande. De middenruimte omringd door een zitbank, waarboven een broodplank is bestemd voor het vuur, waarvan de rook een uitweg moet zoeken door een zich daarboven bevindend gat in het dak en door de reten der open panbedekking. Dit alles, benevens de noodige turf voor brandstof wordt den baggerlieden door den baas kosteloos verstrekt. Overigens hebben beide categoriën van arbeiders aangenomen werk, de baggerman b.v. krijgt voor de gespreide roede slik (veenspecie) dit jaar f 0.80 en de | |
[pagina 330]
| |
turfmaker voor het opmaken der turf hetzelfde bedrag, n.l. als er sponturf wordt gemaakt, voor den baggeraar, waartoe de specie dunner moet worden gespreid is dat 10 cent minder. Bovengenoemde woningen en trekkerstenten worden reeds vroeg in het voorjaar gebouwd, als weer, en bij niet inpoldering, waterstand het toelaten, liefst zoo vroeg, dat de turfmaker, die begin Maart kan betrekken, tegen dien tijd begint hij te afbonken om straks, met Paschen, als wanneer de baggerlieden in het veen komen, voor deze den boel klaar te hebben. Op het veen toch zit, in z'n maagdelijken toestand, 'n zekere dikte van 25 tot 30 c.M. teelgrond, bonkaarde genoemd, die verwijderd moet worden vóor men het eigenlijke veen bemachtigen kan. In lange strooken van 2 tot 3 en ook wel 4 M. breedte wordt die bovengrond dan afgegraven en van weerszijden in den vorm van dijkjes opgekruid en wel zoover van het ontbonkte deel af, als de ruimte voor het straks door den baggerman te spreiden slik dit noodig maakt. Is de turfmaker hiermee klaar en Paschen in het land, dan komen de trekkers van alle kanten, somtijds bij heele bataillons tegelijk opzetten en is een paar dagen later de stille en eenzame veenstreek in een onafzienbaar terrein van woelige bedrijvigheid herschapen, dwarrelen de rookwolken van de in het veld aangelegde vuurtjes
op het land getrokken bokvaartuig (soort praam).
turfmakerswoning en op het land getrokken bokwoning in de veenderij te beets.
lustig de lucht in en kletteren de gereedschappen op en in het veen. Hoe dat in zijn werk toegaat? Gewoonlijk op deze wijze: De trekkers of baggerlieden werken zooals ik boven reeds aanstipte in het span, twee aan twee. Een van hun beiden is dan de graver en de andere de menger. De graver staat op het ontbonkte veen en steekt, graaft met bewonderenswaardige handigheid de veen in dikke vierkante brokken uit en werpt die met één armbeweging in een naast hem staanden grooten bak, nadat het bovenste spit op deze wijze één diep over de breedte is uitgeworpen, staat het daardoor ontstane geultje reeds vol water en moet hij om het dieper zittende tweede spit te bemachtigen, dit reeds op het gevoel doen, daar het zwarte veenwater in 't geheel niet doorzichtig is, op dezelfde wijze graaft hij 't derde, 't vierde en vaak zelfs nog meer op, al naar mate de veenlaag dik is, eerst wanneer hij zand voelt mag hij een spitlengte achterwaarts gaan en zoo vervolgens, totdat ten slotte, na dagen en dagen op die wijze te hebben doorgewerkt, de heele, voor hem ontbonkte strook, is opgegraven en in een diepe gleuf, (boksloot) is veranderd. Dat veengraven is zeer zwaar en onge- | |
[pagina 331]
| |
zond werk; ongezond vooral omdat de man niettegenstaande de hooge laarzen die hij aan heeft, voor het opspattende water, bijna altijd tot aan het midden doornat is, en niet minder vermoeiend en niet minder vuil is het werk van zijn maat de menger. Ook deze heeft de beenen omkleed met laarzen en moet zorgen, dat de hem door den graver toegeworpen spitten, in de bak zoo vlug mogelijk worden fijngetrapt, met water aangemengd en daarna buiten den bak op het land zijn geworpen, dat de eerste nooit op de laatste behoeft te wachten. Is dat het geval, dan zoekt de graver al heel spoedig een sterkeren kerel voor zich op, en moet de menger maar zien dat hij met een hem meer gelijke in krachten
turfmakerswoning te beets.
opnieuw klaar komt. Op deze manier vult dus de een den ander aan, maar op zoo'n wijze, dat het uiterste er wordt uitgehaald en men het de mannen, die in den regel al niet fleurig zijn, heel goed aan kan zien, als de veentijd voor hen om is. Bedoelde arbeid is voor deze lieden gewoonlijk afgeloopen in het laatst van Mei of begin Juni. Een zeer goed span brengt per dag 6 roeden, dat is in een week van vijf werkdagen dus 30 roeden op den wal, rekenen wij hierbij zoo, dat de geheele baggertijd gemiddeld 13 weken duurt, dan hebben 2 mannen 13 × 30, dus 390 roeden afgewerkte slik die ze betaald kunnen krijgen en maakt dat een sommetje van 80 × 390 of f 312. -. Hebben de lieden ieder f 5. - kost of weekgeld opgenomen, dan is dat 13 × 10 of f 130. - en hebben ze bij afrekening dus nog te ontvangen ieder f 91.-. Een en negentig gulden is voor onzen veenwerker een groote som en er zijn er wel die na opmeting meer ontvangen. Zoo'n dag kan er bij 't huiswaarts keeren dan ook een borrel op staan, meenen sommigen en dientengevolge komt zoo'n avond dan ook niet iedereen nuchteren t'huis. Toch wordt dit euvel jaar op jaar merkbaar beter, iets wat niet voor 't kleinste deel aan de propaganda van onze afschaffers en geheelonthouders, die ook onder deze klasse van menschen worden aangetroffen, is te danken! Te lange maatstokken, dure waar, uit den gedwongen winkel, die, òf de baas, òf de onderbaas, er veelal op nahoudt en andere vermeende of bestaande grieven, komen bij zoo'n afrekening nog heel dikwijls op het tapijt en niet zelden gebeurt het dat vechtpartijen, waarbij wel eens de messen voor den dag komen, er het gevolg van zijn. Dat tusschen deze soort arbeiders en de bazen altijd weinig harmonie is, komt ook doordat men elkander in zoo'n heel jaar slechts eenige weken noodig heeft en de een den ander al de overige maanden niet krijgt te zien. Niet zoodra toch is de baggertijd afgeloopen of de eersten gaan opnieuw, dikwijls zeer ver van huis, eerst om te maaien en daarna om te hooien. Evenwel wordt de veentijd altijd beschouwd als de beste, beter zelfs dan de zomer. Os 'l baggeljen goewd utvolt! daar hangt 't van af of moeder t'huis straks een paar nieuwe stoelen, de dochter een nieuwe jurk en de jongen nieuwe schoenen zal hebben ja, dan neen. Valt het baggeren wat buitengewoon goed uit en duurt dit zoo een jaar of drie achtereen, dan koopen de besten der hunnen zich een koetje, verbouwen de hut in de heidevelden van Schoterland en elders in een schouwbaren arbeiderswoning, koopen zich wat mest op 't land of een paar schapen meer in 't hok, kortom, dan storen onze veenwerkers-baggerlieden er zich bitter weinig | |
[pagina 332]
| |
aan, of 't in Afrika oorlog is dan vrede en of wij in eigen land een liberaal dan wel een klericaal Ministerie hebben, hoofdzaak voor hem is, dat 't baggeljen goewd utvalt. Dat overigens buiten het vermoeiende van dezen arbeid het heele veenwerk, althans voor zoover de baggerman daarin betrokken is, een uiterst ruw en verdierlijkt leven meebrengt is te begrijpen voor iedereen die dit van nabij kent. De meesten, waaronder die zes, zeven en acht uren moeten loopen, om van hun woning bij het werk te komen, trekken 's Zondagsmiddags van elke week van huis, om er s' Vrijdagsavonds weer terug te keeren. De Zaterdag wordt door bijna allen gebruikt, om t'huis de vrouw behulpzaam te zijn bij het in de bouw brengen van de gepachte of eigen tuin, benevens andere werkzaamheden, zooals het losmaken van eigen brandstof uit hoog veen, wat de vrouw te machtig is. De baggertijd is voor deze lieden dan ook inderdaad een waar slavenleven en het gebeurt niet zelden dat deze en gene er zijn gezondheid voor geruimen tijd bij inboet. Zoo'n heele lange week toch, komen de kleeren niet van het lijf, zooals men van het werk komt, vlijt men zich neer in de beddekast, en menig dier heeft betere ligging en betere legerstede dan zij. Verder kookt ieder zijn eigen potje of bakt men dag uit dag in zich een pannekoek uit waterbeslag en vet gemaakt met een sneedje Amerikaansch spek, en toch kunnen ze als alles meeloopt, vaak zingende door de dorpen trekken, zonder dat de sterke drank een rol meespeelt. Dat er niet enkelen zijn die zich daaraan te buiten gaan, zal ik niet beweren, maar over het geheel genomen, gebruiken deze lieden weinig jenever. Wanneer het echter op een bollejagen gaat, althans vroeger, dan ja! dan zijn sommigen, door den drank opgewonden. Kerels, die men liefst niet voor de voeten komt, bij het uit het werk jagen der onwilligen om mee te doen, gaat het dan dikwijls zeer hardhandig toe en zit binnen een halven dag, de heele veenstreek door, de schrik er zoo in, dat niemand het meer waagt nog
woning van een baggerman onder jubbega, z.g.n. plaghut.
een spade în den grond te steken. Allen vluchten in de hokken als ze de bolle zien aankomen of trekken daarna naar huis om op de aangekondigde appèldagen op de afgesproken plaats weer te verschijnen, en wee dengene waarvan later uitlekt dat hij inmiddels toch weer aan 't werk is gegaan. Dit alles heeft veelal plaats zonder eenige eigenlijke organisatie en is meesttijds het werk van slechts een paar span, gooien deze het gereedschap er bij neer, en treft het dat ze bij hun buurlui instemming vinden, dan formeert men al heel spoedig een troepje van 'n 25 man, deze er op los gaande, vinden gewoonlijk spoedig aanhang, zoowel door vrees als door kameraadschappelijke gehechtheid, en zooals een opkomende storm 's winters van deze vlakke velden in weinige uren de gevallen sneeuw kan schoonvegen, zoo veegt de losgekomen bolle ze schoon van arbeiders. Daaruit valt het te verklaren, dat men 'smorgens in den drukken tijd door de veenen gaande, alles kan zien bewegen en leven en 's namiddags alles doodsch, ledig en verlaten kan zijn. In den regel wordt de loonkwestie in dit geval dan ook heel spoedig door toenadering van een van beide kanten bijgelegd. De arbeiders toch hebben bij gebrek aan weerstandskassen, weinig weerstandsvermogen en de bazen kunnen zelden lang talmen, omdat de droogtijd van het voorjaar door hen ten nutte moet worden gemaakt, willen ze uit de gespreide slik een goed soort turf verkrijgen. | |
[pagina 333]
| |
Minder vijandig en meer solidair is de verhouding tusschen den baas en den eigenlijken turfmaker; er is zelfs een tijd geweest dat de laatste zich rekende tot de elite onder de veen- en veldarbeiders, en dit was inderdaad ook het geval. Heden ten dage is het onderscheid niet zoo groot meer, omdat hun loon niet is verbeterd in dezelfde verhouding als dat der baggerlieden, maar ook omdat velen der hunnen, nu er niet zoo overal meer is aan te komen, tot gewone arbeiders zijn gedegradeerd, en in dat geval zijn ze er werkelijk veel minder aan toe, daar zij het gewone veld- en boerenarbeiderswerk niet hebben geleerd. De turfmakers die er echter nog zijn, hebben het ook nu nog beter: 1e omdat hun werk eenigszins gemakkelijker en, zooals boven werd aangestipt, zindelijker is; 2e omdat ze met hun gezin in het veen kunnen wonen, en 3e omdat ze drie maanden van het jaar, December, Januari en Februari zoo nagenoeg niets hebben te doen, hoewel ze evengoed hun weekgeld krijgen van den baas, die de som van de aangenomen roeden opgeschuurde of inmiddels verscheepte turf, zoo weet te verdeelen, dat ze in de wintermaanden niet tot armoede vervallen. Heeft de turfmaker een gezin met twee, drie of meer half of heel volwassen zoons of dochters, dan komt er zelfs heel wat in, en bedraagt de verdienste wel eens van f 1000. - tot f 1200. - 's jaars; echter dit zijn uitzonderingen en volstrekt geen regel, zooals dat met de waarheid strijdende, in dagen van spanning dikwijls is voorgesteld. Waarheid is dat hij die geen hulp van kinderen heeft, in doorsnee genomen het niet verder brengt dan tot f 5. - 's weeks, met vrije woning, vrij brandstof en schapenweide. Zijn arbeid bestaat hierin, dat hij de gespreide slik moet opmaken, d.w.z. de kanten opschoonen en de oppervlakte trappen. Bedoeld trappen is verre van gemakkelijk werk en wordt door hem verricht met onder de voeten vastgebonden houten borden, tot steun voor het steeds voorovergebogen bovenlijf, ook heeft hij in elke hand een krukje of ronde stok, van onderen eveneens voorzien van een plankje, daar zonder deze steunsels de stokjes en hij, beiden tot aan de graszoden, waarop de slikmassa pl. m. een voet hoog is uitgespreid, zouden doorzakken. De heele oppervlakte wordt op deze wijze bij tusschenpoozen, lang in verhouding tot de weersgesteldheid, veelal driemaal getrapt. Na het trappen trekt hij lijnrecht in zuivere vierkantjes, met de krabber krassen over de slik, zoo groot als de turf na verdere inkrimping van de specie breed en dik moet zijn, de hoogte der slik wordt de lengte der turf, en ook die hoogte dient hij dus regelmatig te trekken. De krabber is een zeer eenvoudig werktuigje en het best te vergelijken bij een groote tuinhark, de pennen zijn van ijzer en op zoo groote afstanden van elkaar, als voor de te maken turf wordt noodig geoordeeld. Zoo'n afgestreepte sliklaag, wanneer ze eenmaal in dit stadium van indroging en bewerking is, gelijkt dan ook veel op een reusachtig dambord van cacao met vakjes van pl. m. 12 cM. in 't vierkant. Heeft deze afkrabbing plaats gehad, dan begeeft de man zich nogmaals op deslik en wel ditmaal om ze in de ingekrabde lijnen langs, van boven tot beneden, met een soort groot mes, steekijzer met dwarshecht van hout, los te steken, of liever in kleine blokjes te verdeelen. De turfmaker weet dit snel en toch zeer nauwkeurig te doen, de eerste dag is het slechts in onmiddellijke nabijheid waar te nemen of ze alleen
betere arbeiderswoningen. van steen gebouwd. ook onder jubbega.
| |
[pagina 334]
| |
gekrabd dan wel bovendien gestoken is zoo nauw is de door het steekijzer ontstane snede die de massa in zoo en zooveel duizenden blokjes in zelfstandige lichaampjes heeft herschapen. Van dat oogenblik af echter heeft de lucht gelegenheid gekregen om in de ontstane, nauw zichtbare voren, in te werken. Met goed drogend weder worden die daardoor elken dag wijder, en het duurt in dat geval maar weinige dagen of de turfmaker komt bij de eerst gesnedene opnieuw en ditmaal om ze op te breken. Het dambord wordt nu turfje na turfje uit elkaar genomen en in kleine hoopjes, zoo, dat ze elkaar ternauwernood raken, bij, op, en naast elkander omhoog gestapeld, teneinde wind en zonnestralen er van alle kanten op te laten inwerken. Deze arbeid wordt al naarmate de weersgesteldheid, zoo dikwijls herhaald, totdat de slik, inmiddels geworden tot turf, voor branden geschikt en bijgevolg verscheept of wel in het veld tot groote hoopen kan worden opgetast. Al deze arbeid is het werk van den eigenlijken turfmaker en het is gewoonlijk diep in het najaar voor dat de heele massa van het veld is. Gaat het in den zomer met den verkoop niet al te vlot en is de baas genoodzaakt tegen den herfst de nog in het veld staande ringen (lange, lage met riet overdekte hoopen) in turfschuren op te bergen of bij gebrek daaraan, op de hoopsteden aan het een of ander haventje of kanaal in zeer groote hoopen bijeen te doen brengen, en er komen dan later toch nog schippers opdagen die geladen moeten worden, dan is dat een extraatje voor den turfmaker, omdat hij dezen arbeid als dan ook extra betaald krijgt. Voor het overige moet hij al het genoemde verrichten voor de per roede vastgestelde som. Is echter eenmaal de winter daar, dan is alle arbeid in het veen tot stilstand gedoemd, schaatsrijden als er gelegenheid toe is en visschen zoolang het maar kan zijn dan zijn geliefkoosde bezigheden. Hoewel dit merkbaar beter wordt is toch het schoolverzuim der kinderen zelfs nu nog met de leerplichtwet, onder deze klasse van lieden zeer groot en dientengevolge staat de turfmaker gemeenlijk niet op een hoog peil van ontwikkeling.
boerderij in de veenstreek op droog gelegd grond. onder terwispel.
Het geloof aan heksen en spoken is in de veenstreken nog vrij algemeen, terwijl wonderdokters en waarzegsters hun aloude glorie dáár vooral, nog steeds weten te handhaven. Overigens is de turfmaker in den regel een goedig man en gewoon, als 't hem beuren mag, 't er ook van te nemen. Hij drinkt meer dan de baggerman en heeft daartoe ook meer aanleiding daar het laden der schepen veelal gepaard gaat met tracteeren van de zijde der schippers zoowel als van de bazen. In den drukken tijd, en vooral bij sterke droogte, werkt de vrouw mee in de turf, deze zoowel als volwassen meisjes, ziet men dan niet zelden gekleed nagenoeg gelijk aan de mannen en het niet dragen van rokken is alsdan altijd lang geen bewijs dat wie men zoo ontmoet tot het mannelijk deel der bevolking behoort. Als het er aanzit hebben de jongelui liefst elken Zondagavond in de enkele kroegen een pretje met muziek en dans. Vroege huwelijken en veelal groote gezinnen zijn mede oorzaak dat er 's winters vaak bittere armoede wordt geleden onder degenen die niet zoo gelukkig zijn van vast werk, althans een vaste baas, te hebben. In hun werk zijn mannen en vrouwen buitengewoon handig en het is inderdaad | |
[pagina 335]
| |
bewonderenswaardig hoe ze enkel op het oog en bijzonder vlug, turfhoopen tot prachtige piramiden weten op te stapelen, en op schepen, lood en lijnrecht, de bovenlasten in elkaar weten te schuiven, zoo mooi, als een metselaar het muurwerk. Buiten hun vak echter staan ze veelal met verkeerde handen, tenzij ze, door den nood gedrongen, hebben moeten aanpakken, en diensvolgens ten slotte hebben moeten leeren, ook met andere gereedschappen om te gaan dan die bij de turf-industrie in gebruik zijn. Ziedaar een korte schets van wát er in de lage veenstreken op dit gebied omgaat. Dat dit soort nijverheid, in verval is gekomen tengevolge der verminderde vraag naar turf, in onze groote steden, is voor streken als deze, een ramp, die door allen gevoeld wordt. Als de verdiensten der arbeiders verminderen, vermindert ook hun koopkracht en het is de handwerkstand en kleine burgerij, winkeliers en bakkers, die dit het eerst komen te gevoelen. Gelukkig daarom voor deze oorden, dat, edele mannen, als b.v. den heer Janssen van Amsterdam, en anderen den laatsten tijd doen, wat eigen rijke gewestgenooten voor jaren reeds hadden moeten doen, nl. den ontveenden grond opnieuw weer in cultuur brengen. Talrijke Hectaren woeste en vaak beneden water zittende ondergronden zijn, door tusschenkomst van genoemden heer in vruchtbare landouwen herschapen. En wie tegenwoordig deze streken te Terwispel en Beets in oogenschouw neemt, nu een groot aantal nette boerderijtjes zijn verrezen tusschen prachtige klaverakkers en met jong groen bedekte tuingronden, waarop, niet lang geleden, niets groeide dan riet en struiken, of wel, het zwarte veenwater de doodsche oevers nog steeds meer afknabbelde, die staat verbaasd over de verkregen resultaten. Deze ondernemingen vooral, maar ook de trek naar Duitschland zoowel als een jaarlijksche buitengewone rijkssubsidie en een voor ons gunstige wetswijziging, waardoor wij, althans sommige uitwonende groote grondbezitters, voor ⅓
uitgeveende waterplas met ingestorte hoop bonkaarde van jongeren datum.
van hun inkomen in den hoofdelijken omslag kunnen aanslaan, hebben de laatste jaar of vier de toestanden hier zeer ten goede veranderd. De baggerman vindt, tengevolge van genoemde cultiveering, 's winters op de drooggelegde en vroeger door hem afgeveenden grond opnieuw werk met het graven van slooten en wijken, zoowel als met het doorzetten en vermengen der verschillende grondsoorten, de uitkomst heeft reeds schitterend bewezen, dat, zoo al niet direct, dan toch op den duur, de geldschieter op deze wijze nog wel een matige rente zal kunnen maken. De hoofdelijke omslag, eenmaal drukkender hier, dan voorheen onder het juk van vreemde dwingelanden, is sedert dien reeds met de helft verminderd. De bedelarij aan de huizen is zoo goed als verdwenen, en de uitgaven voor armwezen enorm verminderd. Dat bedoelde verbeteringen niet, dan voor een zéér, zéér klein deel, te danken zijn aan eigen rijke gewestgenoten, die in de dagen dat het veen ongehoord duur was, daardoor schatten hebben opgehoopt, is een feit, waarvan ze zich, in den vreemde verkeerende, wellicht bizonder weinig aantrekken, maar dat hun desniettegenstaande niet tot eer strekt. Overigens is ook hier bewaarheid, dat op elke regel uitzonderingen zijn, en bijgevolg niet allen over een kam kunnen worden geschoren. |
|