| |
| |
| |
Van de redactie.
Op de verlanglijst.
- Pakken, stapels, bergen boeken liggen op onze redactie-tafel. En toch wachten wij nog altijd op nieuwe werken, die ons inderdaad nog ontbreken, waarvoor, naar wij meenen, belangstelling zou wezen in ruimen kring. Tot die boeken op onze verlanglijst behoort eene goede, rijk geïllustreerde Tooneelgegeschiedenis. Er werd er ons een beloofd. In het orgaan van Het Nederlandsch Tooneelverbond vindt men (no. van 10 Maart 1900) vermeld dat ‘de zeer gunstig bekende firma J.B. Wolters te Groningen het voornemen heeft te doen verschijnen eene Geschiedenis van het Drama en van Het Tooneel in Nederland, samen te stellen door Dr. J.A. Worp en te illustreeren onder toezicht van den heer J.H.W. Unger, den kundigen Rotterdamschen archivaris.’ Het werk zou niet alleen bevatten een overzicht van de geschiedenis der dramatische letterkunde in Nederland, van de middeleeuwen tot heden, maar ook beschrijvingen der wijze van opvoering en een verhaal van de lotgevallen onzer schouwburgen en voorname tooneelspelers.
Wij ontvingen proefbladen van dit werk, die er keurig uitzagen. Maar verder hebben wij tot heden niets van het plan vernomen.
Het boek zou moeten verschijnen in twee deelen, elk van ongeveer 400 bladzijden druks en de prijs zou bij inteekening f 50. - bedragen. Is dat te duur voor Nederland, waar 't heelemaal niet onwaarschijnlijk is dat werken, die noodig zijn, niet het licht zien, omdat het publiek, dat ze betalen kan, er geen belang in stelt en het publiek, dat er belang in stelt, ze niet kan betalen? Is er niet te rekenen op subsidie van de Leidsche Maatschappij voor Letterkunde of een Historisch Genootschap om tot een goedkoopere uitgave te komen? Of, komt het werk er tòch misschien? Laat ons dit laatste hopen. Maar dan.... dan is het te duur. Wij hebben behoefte aan een goed geïllustreerde Tooneelgeschiedenis, waarin niet in hoofdzaak wordt gehandeld over de dramatische letterkunde, want daarover vindt men in de bestaande studieboeken en monografieën genoeg; maar wij moeten hebben eene geschiedenis van het tooneel en de mise-en-scène, de tooneelspelers en hunne verhouding tot het publiek, de schouwburgen en de reizende gezelschappen.
Het boek van Ferd. von Hellwald, dat te Rotterdam verscheen bij Van Hengel en Eeltjes, telt maar een negental vellen druks en bevat geen enkel prentje. Ook is het meer dan vijf-en-twintig jaar oud. Wanneer een tooneelkunstenaar zoo lang werkzaam is geweest, roept hij vrienden en belangstellenden bij elkaâr en wordt voor hem een eereavond gegeven. Hij jubileert dan; maar een boek over het tooneel jubileert dan niet. Het is vergeten, moeilijk verkrijgbaar, verouderd. Daarbij, het boekje van den zeer verdienstelijken von Hellwald is niet meer dan een schets. Het was den schrijver ‘vorläufig nur darum zu thun, den Weg anzudeuten, auf dem fernerhin vorgegangen werden möge, also gewissermassen den zukunftigen Bearbeitern der niederländischen Theatergeschichte einen Leitfaden an die hand zu geben.’ Wij moeten hem zeer erkentelijk zijn voor hetgeen hij schonk en bovendien nog voor zijne goede bedoelingen. Maar het doolhof, waarin de bescheiden liggen, waarmeê een schrijver zoo'n tooneelgeschiedenis kan samenstellen, schijnt door een Minotaurus te worden bewaakt en geen moedig vaderlander wil de grot in, zelfs niet met het helpende, ofschoon erg dunne draadje van den heer von Hellwald. Misschien gaat dr. Worp!
Wij hebben monografieën. De heer C.N. Wijbrands gaf ons Het Amsterdamsche Tooneel van 1617-1772 en de Faculteit van bespiegelende Wijsbegeerte en fraaie Letteren der Leidsche hoogeschool gaf den heer Wijbrands een gouden médaille, waarna de heer J.L. Beijers te Utrecht aan zijn werk de zeer verdiende publiciteit verleende (1873). In dit boek vindt men prachtige bouwstoffen.... maar voor eene vaderlandsche tooneelgeschiedenis niet veel, omdat het behandelde tijdvak maar kort is.
De heer P. Haverkorn van Rijsewijk schreef 1882 eene zeer goed gedocumenteerde historie van De oude Rotterdamsche Schouwburg. Hij begint met 1628 en laat ons los met het eind van de eeuw, die wij gisteren nog
| |
| |
‘de vorige’ noemden. Ook dit werk bevat tal van kostelijke gegevens. Dan is er nog van Mr. W.G.F. van Sorgen het boek De Tooneelspeelkunst in Utrecht en de Utrechtsche Schouwburg (1885), dan zijn er studiën van Hilman (Ons Tooneel), opstellen van geleerden en hooggeleerden, die wij niet opsommen, omdat het ons doel niet is een bibliografisch overzicht te geven, en de voor den aanstaanden geschiedschrijver hoogst nuttige Tooneelherinneringen van dr. M.B. Mendes da Costa, die wij met een enkel woord kenschetsten in onze November-aflevering. Die bevatten gelukkig uitnemende gegevens voor de tooneelgeschiedenis van den nieuwsten tijd.
Voor het weinige, dat wij noemden, en het vele dat belangstellenden kennen, doch hier niet opgesomd worden kan, zijn wij zeer dankbaar. Behalve voor de tooneelherinneringen van dr. Mendes da Costa, die aardige anecdoten en allerlei bijzonderheden bevatten uit het leven van tooneelspelers, die wij kennen of die velen onzer in vroeger tijd hebben gekend, is - indien wij ons niet vergissen - de belangstelling van het publiek in die boeken niet heel groot geweest. Over 't algemeen hebben boeken over het tooneel, hier niet veel belangstelling gevonden. Dat is natuurlijk. Het Tooneel vormt heelemaal geen element in het maatschappelijk leven van den Nederlander. Hij gaat wel naar den schouwburg, omdat die er nu eenmaal is en hij er wel eens wordt vermaakt, maar een gelukkige Nederlandsche stad zonder goed bespeelden schouwburg is zéér wel denkbaar. Toch wèl veel belang wordt gesteld in de geschiedenis der beschaving. Wie dus de lotgevallen van onze gezelschappen en schouwburgen zou weten te geven zóódat zij werden verklaard uit de sociale toestanden en heerschende begrippen omtrent schoonheid, zedelijkheid en vermaak, zou door veel grooter publiek worden gewaardeerd dan hij, die voornamelijk feiten en anecdotes gaf, van hoe veel historische beteekenis die ook zouden zijn.
Het Tooneel - schouwburg, tooneelspeler, publiek en al wat daarmeê in verband staat, vooral ook de houding der overheid - in verband met het maatschappelijk leven der Nederlanders, dáárvan moesten wij eene goede geschiedenis bezitten, onder Het Tooneel óók te begrijpen de rederijkerskamers en latere voorname liefhebberij-gezelschappen. Het verzet tegen het Tooneel, ja, de afkeer, die sommigen hadden, zelfs van menschen, die ‘comedie spullen’ lasen (Cornelis de Witt, bijv.) is een verschijnsel van zeer groote ‘kulturhistorische’ beteekenis, waarvan de oorsprong en de gevolgen na te sporen tot op onzen tijd, een dankbaar werk heeten mag; want het onderwerp is door den heer M.A. Perk in zijn De Kerk en Het Tooneel (1876) ter nauwernood aangeroerd, laat staan uitgeput.
Wat een negatieve beweringen! Wij erkennen het zelf. Maar zij werden hier even onder woorden gebracht om de gronden aan te geven voor ons verlangen naar een werk, dat ons nog altijd ontbreekt en dat toch belangwekkend genoeg wezen zou voor een grooten kring van studeerenden en tooneelliefhebbers. De weg is gewezen. Er bestaat eene studie over maar één schouwburg, doch zoo geschreven dat zij als model kan dienen voor eene groote historie van het tooneel in een land. Wij bedoelen het werk van R. Lothar Das Wiener Burgtheater in de serie Dichter und Darsteller (1899, bij Seemann).
Deze (mooi geïllustreerde) monografie is grootendeels eene waarschuwende lijdensgeschiedenis, verre van bemoedigend voor ons. Uit het gansche volk dient de dramatische letterkunde voort te komen, om duurzaam het volk te kunnen boeien moet het tooneel nationaal wezen. Een stand - van adellijken of rijke burgers - kan wel geruimen tijd eene uitheemsche tooneellitteratuur doen zegevieren en uitheemsche kunst van zeggen en spelen in eere doen blijven, maar met den stand of met de belangstelling van dien stand hangt het lot van zulk een tooneelschrijf- en speelkunst dan ook samen. Komt zulk een tooneel in verval, wat noodwendig moet gebeuren, dan ontwaart men een ledig of nagenoeg, op zijn best. De serre-cultuur heeft den groei van het koude-gronds-gewas tegengehouden; daar het waardeloos bleef tot de productie werd gestaakt.
De geschiedenis van het eenmaal beroemde
| |
| |
Burgtheater bevestigt weêr den vasten regel.
Het boek van Lothar is ook nog om andere redenen een hoogst leerzaam werk. Men kan er uit zien hoe een groote schouwburg... niet moet worden bestuurd en welke raden en commissies er zich liever niet meê moeten bemoeien.
Eerst komt als bestuurder op den voorgrond de krachtfiguur van Laube. Hij is de man, die regeert, al zien nog zoovelen hem op de vingers. Hij komt tegelijk met een nieuwen tijd, een nieuwen Keizer, die belang stelt in zijn hofschouwbrug en wiens uitdrukkelijke wensch het is dat er een eind kome aan de zoo veel jaren reeds bestaande, onmogelijke toestanden. In Januari 1850 wordt Laube, nadat lange onderhandelingen zijn gevoerd, benoemd tot artistiek leider en dadelijk toont hij eene krachtige persoonlijkheid te wezen. Van hooge zijde begint men met hem zijn gang te laten gaan en zoo lang dat duurt, doet Laube groote dingen. Hij is tyranniek. Volkomen juist teekent Lothar aan ‘ein Theater kann nur von eimen Dictator geleitet werden’ en Laube zag in dat een schouwburg moet worden bestuurd van het tooneel en niet uit een kantoor of raadkamer. En dan was hij er van overtuigd dat een directeur moet kunnen samenwerken met den tooneelschrijver. Hij mag zelf een slecht dramaturg zijn, hij moet zooveel oog hebben voor het in den goeden zin des woords tooneelmatige dat hij, met den regisseur, den dichter kan ter zijde staan, hem den weg wijzen, hem leeren werken, zoo noodig. De directeur, die maar zit te wachten op stukken en ze, bij aanneming, speelt zooals misschien een talentvol, maar onervaren schrijver ze hem heeft gebracht, is niet berekend voor zijn taak. Laube was onvermoeid, óók in zijn pogen om bij de over hem geplaatsten zijn zin door te drijven, óók in het almaar uitbreiden van het repertoire. Uit alles wat hem ten dienste stond wist hij te halen wat er uit te halen was en onder dit ‘alles’ mag men zijn artiesten-personeel rekenen. Een zijner middelen, om bij de tooneelspelers den werklust er in te houden, is vaak afgekeurd en zeker ook niet onvoorwaardelijk aan te bevelen. Hij veranderde herhaaldelijk de rolverdeeling van een repertoirestuk, natuurlijk binnen zekere grenzen. Het gevolg daarvan was dat hij
zelf en het publiek oordeelen kon over de waarde van ieder lid van het gezelschap in geheel verschillende rollen en het voordeel bestond hierin dat geen der spelers, door altijd hetzelfde emplooi te hebben, zich loopjes en kunstjes eigen maakte, waardoor het hem mogelijk zou geworden zijn een zielloos, onbestudeerd en toch niet bepaald verkeerd spel te geven. Hij bepaalde proefondervindelijk de waarde zijner acteurs en woog hen tegen elkander op.
Geen rol in een stuk van beteekenis was derhalve volstrekt onbereikbaar voor jonge krachten.
Erkend moet worden dat deze handelwijze niet voor alle gezelschappen is aan te bevelen; maar het komt ons voor dat daar, waar een zeer groot en overtalrijk kunstenaarspersoneel aan een schouwburg verbonden is, proefnemingen in Laube's trant voor den echten tooneelliefhebber hoogst belangwekkend - en voor alle tooneelspelers op het minst genomen leerrijk moeten zijn.
Toch hield Laube het op den duur niet uit. Hij viel door een repertoire-quaestie. In de keuze der stukken werd hem niet voldoende vrije hand gelaten, evenmin had hij die duurzaam geheel in het verdeelen der rollen. In een brief (van 12 Aug. 1867) schrijft hij: ‘een gevolg van het niet-uitsluitend door den directeur verdeelen der rollen is anarchie. Zoodra de tooneelspelers bemerken dat niet de directie alleen in deze beslist, loopen zij van den een naar den ander. Het monarchale element in de leiding is vernietigd.’ Zeer politiek was 't gezegd; maar helpen deed het niet en Laube trad af.
Andere mannen van talent zijn gekomen, maar konden niet verhinderen dat het Wiener Burgtheater al minder en minder bleef voldoen aan de hooge eischen, die men er aan mocht stellen. Wij vervolgen de lijdensgeschiedenis niet, maar teekenen, om nog even te wijzen op de nuttige wenken, die Lothars werk bevat voor alle bestuurders van groote schouwburgen, enkel aan wat over de regie wordt gezegd.
Geen verschillende regisseurs en geen
| |
| |
college van regisseurs, welks leden beurtelings de leiding op zich nemen. De directeur moet niet ook tooneelspeler en de tooneelspeler niet ook regisseur zijn. Altijd plaatse zich de directeur boven alle partijen. In de kleine wereld van het op te voeren stuk zij de regisseur de leider, de baas van alles en allen, die alleen verantwoording schuldig is aan den directeur. Hoog stelt Lothar zijne eischen, maar wie minder vraagt onderschat de hooge beteekenis van het Tooneel.
Op de verlanglijst der redactie staat niet alleen de goede tooneelgeschiedenis van ons vaderland!
| |
Nieuwe boeken.
Amsterdam in de zeventiende eeuw, door dr. A. Bredius, dr. H. Brugmans, prof. dr. G. Kalff, dr. G.W. Kernkamp, D.S. Meijer Jr., prof. dr. H.C. Rogge, D.F. Scheurleer, A.W. Weissman, met een voorrede van prof. dr. P.J. Blok. W.P. van Stockum & Zoon te 's Gravenhage (aflev. 1 tot 12).
- Van dit prachtwerk is onlangs verschenen de 12e aflevering. Er zullen nog dertien afleveringen volgen. Wij kunnen dus reeds oordeelen over de wijze, waarop de firma Van Stockum uitvoering geeft aan haar voornemen om het oude Amsterdam in woord en beeld te doen herleven voor den Nederlander, die nog altijd met trots gewaagt van het glanstijdperk onzer geschiedenis. Oorspronkelijk van plan eene serie belangwekkende historieprenten, voornamelijk oude-stadsgezichten te doen verschijnen in mooie reproducties, hebben de uitgevers allereerst zich gewend tot den kundigen, beminnelijken Amsterdamschen archivaris Mr. N. de Roever, die hun het denkbeeld aan de hand deed liever een mooi werk over Amsterdam het licht te doen zien. Maar de arbeidzame man, die zoozeer zijn vak liefhad, ging kort daarop in de eeuwige rust. Met nog zooveel meer, overleefde hem het plan voor deze prachtige uitgaaf.
Wij willen voorloopig enkel de aandacht vestigen op het uiterlijke van dit nationale werk, overtuigd dat de lezer, evenals wij, eene verdere aanbeveling van den uiterst degelijken tekst overbodig zal achten, nu de namen van beroemde en om hunne degelijkheid geëerde deskundigen als medewerkers genoemd zijn.
Op groot papier gedrukt, met fraaie letters, bevat dit boek zóóvele illustraties, dat men maar enkele pagina's kan vinden, waarop geen prent of fac-simile voorkomt. Niet alleen rijk - ook smaakvol is de illustratie. Allereerst een woord van hartelijke instemming voor de wijze, waarop men heeft bevredigd de steeds meer algemeen gevoelde behoefte aan eigenlijke boekversiering. De uitgevers hebben geen nieuwe kop- en sluitstukken laten ontwerpen door moderne teekenaars, doch geput uit den rijken voorraad, die de oud-Nederlandsche kunstenaars hebben nagelaten. Er is gebruik gemaakt van de ontwerpen voor versiering van gouden en zilveren voorwerpen door de Nederlandsche meesters, die zich Sylvius en Michel Le Blond (ook Blondus) noemden, van ontwerpen door Gerbrandt van den Eeckhoudt, C. van de Passe, Savry, Artus Quellin, Jansen, Wolter Sweersz-Drollich Joannes à Doetichem en anderen.
De eigenlijke historieprenten, voortreffelijk gereproduceerd, werden gekozen uit allerlei openbare en particuliere verzamelingen, waarvan er slechts enkelen in voorrede en prospectus werden genoemd. Men is gaan zoeken in de collecties van het Rijks-Museum, het Koninkl. Oudheidkundig Genootschap, het oudarchief van Amsterdam, het Burgerweeshuis aldaar, de Parijsche Bibliothèque nationale, Albertina te Weenen, het Amsterdamsche Stadhuis, het Belgische Museum, het Museum für Kunst und Industrie te Weenen, het Koninklijk Penningkabinet te 's Gravenhage en in de particuliere verzamelingen van Prof. Wurfbain, D.C. Meijer Jr., R.W.P. de Vries, Splitgerber (thans in Fodor),
| |
| |
Cl. Joz. Visscher fecit.
Van Stolk, Mr. S. van Gijn, Jhr. D. de Graeff, mevrouw de douair. Backer - De Wildt, Jhr. Mr. C.H. Backer, mevr. de douair. Prins-Labouchère, Gerritsen, Scheurleer, e.a. Met oordeel werd gekozen en met gretige hand werd genomen, wat maar tot leering en sieraad strekken kon. Een mooie reproductie van de negen bladen der kaart van Amsterdam in 1625 door Florisz van Berckenrode is aan het prachtwerk toegevoegd.
karos 1680.
De heer D.C. Meijer Jr., beschrijft, in de eerste afdeeling die, evenals de overige, haar eigen pagineering heeft, ‘Groei en Bloei der Stad.’ Hij handelt over de haven en hare dijken, de nieuwe zijde en burgwallen, Rokin en de oevers, de oude zijde en hare gestichten, de nieuwe wijken aan de Oost-zijde, wallen en Singel, den uitleg van 1612, Jordaan, nieuwe vergrooting en de voltooiing. Na den heer Meijer, komt dr. G.W. Kernkamp met de afdeeling Regeering en Historie, de wording van den regeeringsvorm, hoe Amsterdam in de 17e eeuw geregeerd werd en dan handelt hij over Calvinisten en Libertijnen, Amsterdam's verzet tegen de staatkunde der Oranjes, den tijd van Jan de Witt, Amsterdam en Willem III, dus over menig netelig onderwerp, naar men ziet. Wij voelen
| |
| |
dat een vaste hand ons door al die doolhoven voert. Prof. dr. G. Kalff had gemakkelijker en aangenamer taak te vervullen. Hij schreef over Huiselijk leven en onderling verkeer. (Kleeding en voorkomen, geboorte, opvoeding, kinderleven, vrijen en trouwen, begraven, spelen en vermaken, de lagere standen). Zijne afdeeling is compleet met de jongst verschenen aflevering. Wij hebben nu nog te wachten drie artikelen nl. over handel en nijverheid (dr. Brugmans), godsdienstig leven (prof. dr. H.C. Rogge) en kunst (Weissman, dr. A. Bredius, prof. dr. G. Kalff en D.F. Scheurleer).
Maar de medewerking van de uitgevers zelf mag ook niet onvermeld blijven en het zal zeker den genoemden geleerden hoogst aangenaam zijn, indien hun het aandeel in den lof, waarmede over deze prachtuitgave wordt gesproken, niet onthouden wordt.
Eenige proeven van illustratie, waarvoor wij de kleinste prentjes dienden te nemen, bieden wij met toestemming der uitgevers, tot versiering dezer bladzijden onzen lezers aan.
| |
Meesterwerken van Antoon van Dijck, 50 photogravures naar schilderijen, tentoongesteld te Antwerpen in 1899, beschreven, historisch toegelicht en met eene levensschets van den kunstenaar voorzien door Max Rooses. Uitgevers-Maatschappy ‘Elsevier’ te Amsterdam, 1900.
- Wij hebben reeds met een enkel woord de aandacht gevestigd op dit buitengewone prachtwerk. Maar, nu het voltooid, in een fraaien, half perkamenten band voor ons ligt, moeten wij nog even terug komen op deze belangrijke uitgave, waarvan wij thans in de gelegenheid zijn een enkele reproductie te doen verschijnen.
van dyck. - lord george digby en lord william russell.
De Van Dijck-tentoonstelling te Antwerpen heeft de aandacht getrokken van alle kunst-liefhebbers en kunstkenners uit de beschaafde wereld. Het genie van den grooten meester kon men daar in vollen omvang bewonderen, want uit de allervoornaamste verzamelingen waren schatten voor dit doel afgestaan; veel kwam, na eeuwen, hier voor het eerst weder in het ware licht te zien. Bijeenhouden kon men dit alles niet; maar wèl was het mogelijk een voornamen indruk van dit hooge kunstenaarsfeest in een prachtwerk vast te leggen. Met dit doel ondernam onze uitgeversmaatschappij hare prachtuitgave, met dit doel stelde Max Rooses, de alom bekende kunsthistoricus, zich beschikbaar om, bij een vijftigtal photogravures, direct naar de schilderijen genomen, een uiterst zorgvuldig saâmgestelden tekst te geven, die later, voor vijf buitenlandsche edities van dit werk, door bekwame mannen zou worden vertaald, onder
| |
| |
Rooses' toezicht, in het Fransch, Duitsch, Engelsch, Italiaansch en Russisch.
Wel mogen de uitgevers trotsch wezen op het succes van deze onderneming!
De reproducties, die het werk versieren, zijn voortreffelijk. In verrassende volkomenheid geven zij ons weder de blinking der harnassen, de streeltinten der prachtgewaden en drapeeringen, de flonkering der edelgesteenten, de onnaspeurlijke lijnengangen van het kantwerk. Méér nog dan dit alles: de glorie van des meesters penseel in de wedergave van de uiterst teedere tint- en licht-schakeeringen wordt er in weêrspiegeld. Wij vinden er in weder, niet gehéél Van Dyck, natuurlijk, maar toch wel het kenmerkende van den grooten meester en gevoelen, bij de beschouwing der reproducties, dat hooge streelgenot voor de oogen, dat ons even een rilling van wellust door de leden doet gaan, als bij de werkelijke aanraking van donzig zachte weeldestoffen.
Max Rooses gaf een tekst, die getuigt van zijn vruchtbare liefde voor den meester, van zijn kunsthistorische kennis, van zijn groot talent om het genie van groote schilders te kenschetsen, een talent, dat de getrouwe lezers van dit tijdschrift reeds herhaaldelijk hebben kunnen waardeeren en, naar wij hopen, nog dikwijls zullen kunnen bewonderen in volgende afleveringen.
| |
Tonen en Tinten, door Edward B. Koster. Hilversum, Seyler en Reddingius (zonder jaartal).
- Als een schilder ziet deze dichter de Natuur. Hij heeft haar lief om haarzelf. Het is hem een verrukking haar te naderen, haar te bestudeeren, haar te beschrijven, in korte prozaschetsjes, in gedichtjes, in klankrijke sonnetten. Koster moet er vaak naar hunkeren penseel en palet ter hand te nemen om nog op andere wijze te zeggen hoe hij de Natuur ziet.
Voor eenigen tijd ontvingen we van hem een bundel met Natuur-indrukken en stemmingen, geïllustreerd door zijn vriend, den schilder Hamel, over wien dr. Koster in ons tijdschrift zulke hartelijke bewonderingswoorden schreef. In hetzelfde genre is dit nieuwe, ongeïllustreerde boekje, althans in hoofdzaak. De dichter heeft ook andere onderwerpen behandeld. Hij doet, wat hij verlangt te doen, met de uiterste nauwgezetheid, als een, die grooten eerbied heeft voor de kunst van schrijven en die de beteekenis van een goede techniek nooit onderschat. Van nagenoeg alle prozastukjes en gedichten uit dezen bundel kan men dan ook zeggen dat zij behooren tot het zéér goede, wat door knappe schrijvers in den laatsten tijd werd geproduceerd.
Dat wij met ons oordeel niet alleen staan, blijkt wel het best hieruit dat men maar enkele moderne tijdschriften kan opnoemen, waarin geen bijdragen van dr. Koster werden opgenomen. Wij wenschen onzen medewerker succes met dit nieuwe, netjes uitgegeven boekje.
| |
De negentiende eeuw, door Professor F.J.L. Krämer. Historisch gedenkboek uitgegeven door Het Nieuws van den Dag bij het einde der Negentiende Eeuw. Amsterdam, J. Funke 1900.
- Volgens den schrijver en den uitgever, hebben wij dit boek te beschouwen als een ‘gedenkboek’ en vooral niet - naar de inleiding dadelijk vermeldt - als een leerboek. ‘Eene schets van hare geschiedenis’ (die der 19e eeuw) werd bedoeld met dit werk te geven ‘eene voorstelling van hetgeen in de binnenlandsche geschiedenis der volken en in de geschiedenis hunner onderlinge betrekkingen het gewichtigst moet geacht worden, waarin zoo min mogelijk de duidelijkheid is opgeofferd aan een overvloed van ondergeschikte zaken.’ Door deze kenschetsing van een werk, dat vooral niet een leerboek mag worden genoemd, krijgt de lezer den indruk dat, volgens den hoogleeraar Krämer, in leerboeken wèl de duidelijkheid is opgeofferd aan een overvloed van ondergeschikte zaken,’ of liever aan de vermelding daarvan. En nu zijn zeer velen onzer in hun jonge jaren wel geplaagd met een lijvig geschiedenisboek, óók van een hoogleeraar te Utrecht, dat onzegbaar vervelend is, doch daarom, wij weten 't, behoeft elk leerboek dat nog niet te wezen.
De qualificatie ‘gedenkboek’ komt ons minder juist voor. Een gedenkboek is juist
| |
| |
wèl een verzameling van feiten en jaartallen òf het is een ‘livre d'or’, waarin op statige wijze enkele hoofdgebeurtenissen heel mooi beschreven zijn. De nieuwe premie van Het Nieuws, daarentegen, is... - zou de schrijver 't ons kwalijk nemen? - in onze oogen het model van een goed opgezet en met groote kennis van zaken geschreven leerboek - en wel een leerboek, zooals er in onze taal nog geen enkel bestond, een voldoend uitvoerig, in overzichtenstijl geschreven werk, handelende over de wereldgeschiedenis dezer eeuw. Men moet het niet doorbladeren in de hoop nu en dan getroffen te worden door een stoute karakterschets, eene geniale typeering van een volk, een politieken toestand, een oorlog, een handelstractaat of om te zoeken naar schitterende bladzijden over de ontwikkeling van de gedachte bij een of ander volk, of het zich uiten der plotseling tot kracht wordende vrijheidsidee.... Neen, de hoogleeraar gaf een echt leerboek, vlak, niet immer correct, van stijl, nergens leêg, ook nergens dor, een zeer degelijk, zeer te waardeeren boek voor allen, die van de moderne geschiedenis meer willen weten dan - helaas! - de meeste Nederlanders er tijdig ooit van leeren. Het Nieuws van den Dag gaf aldus aan hare lezers een sleutel op haar dag aan dag geschreven Buitenlandsch Overzicht, niet altijd in bijzonderheden te begrijpen voor hen, die geen gelegenheid hadden op de hoogte te komen van de geschiedenis der eeuw, omdat men in een dagblad niet aldoor maar weêr kan gaan uitleggen de zoo uiterst ingewikkelde politieke quaesties van den dag.
Wij lezen in onze courant over Zuid-Afrika en Engeland's imperialistische politiek. Prof. Krämer geeft er de geschiedenis van; wij lezen over de verwikkelingen in China, over tractaten van voorheen, waaromtrent zoo weinigen meer het rechte weten, prof. Krämer geeft een zeer duidelijk overzicht van het vraagstuk, wij hooren nog napraten over de Philippijnenquaestie en de leer van Monroe, prof. Krämer brengt ons ook dáárvan voldoende op de hoogte. En zoo zouden wij nog tal van voorbeelden kunnen noemen. Wij kregen dus een boek om in na te slaan; doch een ieder zij aangeraden het niet daarvoor alléén te gebruiken. Het is ook een boek om in zijn geheel te lezen. Men doet dit met genoegen, ook na de lectuur van veel uitgebreider werken over de historie der eeuw, in den jongsten tijd verschenen. Als overzicht is het uitmuntend, ook omdat het blijk geeft van des schrijvers ruimen blik op de geschiedenis der denkbeelden, voor zoover dezen zich hebben geuit in daden van historische beteekenis. Hier en daar heeft prof. Krämer wellicht nog te veel voorstudie bij zijne lezers verondersteld, b.v. waar hij handelt over het onstaan der sociaal-democratie als politieke partij, over rijksbank en muntwezen in Duitschland en nog elders; maar wij erkennen de gebiedende noodzakelijkheid van beperking.
Dat niet over alle mogelijke vraagstukken van poliek-historischen aard ook alle mogelijke deskundigen het met den hoogleeraar eens zullen zijn is te verwachten, maar wij gelooven niet dat iemand, ook hij die geheel anders denkt dan de schrijver (b.v. over de beteekenis van het romeinsche vraagstuk) den hoogleeraar van geestdrijverij beschuldigen zal.
Genealogische staatjes van Europeesche vorsten en vorstenhuizen, benevens twee zeer goed ingerichte registers zijn aan dit hoogst welkome werk toegevoegd.
| |
Uit Natuur en Leven, door P.H. Hugenholtz Jr. Van Holkema en Warendorf, Amsterdam, 1900.
- Tal van jonge en ook wel oudere mannen en vrouwen zijn door den heer Hugenholtz Jr. gebracht tot leven en nadenken over allerlei onderwerpen, die, zonder zijn opwekkend woord, waarschijnlijk voor hen als niet bestaande zouden zijn geweest. Hugenholtz heeft als goed vulgarisator ontegenzeggelijk verdiensten. Van de velen, door hem gelokt uit hun eng kringtje van denken en gevoelen, zullen er zijn, die een anderen weg opgingen dan de inwijder gaarne zag; anderen zijn hem echter blijven volgen binnen de grenzen, die hij zich ziet afgebakend door overtuiging en verstand. Voor die velen is een verzameling opstellen van den geliefden voorganger eene groote gave. De bundel, die ons voor eenigen tijd werd toegezonden, is naar den inhoud
| |
| |
zóó vol verscheidenheid, dat die allen er iets in kunnen vinden, dat hun een hooge vreugde moet zijn.
| |
Tragische Levens, door Jeanne Reyneke van Stuwe (twee deelen). 's Gravenhage, N. Veenstra.
- Er zijn twee elementen in dezen roman, elk afzonderlijk een mooi gegeven voor den psycholoog: jaloerschheid van een vrouw, die met een weduwnaar is gehuwd en dàn hetgeen de Franschen noemen malentendu de la chair, laten we maar zeggen de vleeschelijke disharmonie tusschen Carla en Frans. Beide verwoestende krachten maken hun huwelijk rampzalig. De werking van allebei is zeer uitvoerig door de jonge romancière beschreven. Zij is bewonderingswaardig in het bedenken en dramatisch uitwerken van een eindelooze reeks incidenten, die aanleiding geven tot botsingen, waarop telkens maar halve verzoening volgt. Ware de jaloezie er niet, dan zou Carla zich misschien tevreden stellen met de wijze van liefhebben, die haar minder dan ten halve voldoet, kon Frans maar krachtig, beheerschend haar als vrouw veroveren, dan zou zeker de jaloesie gewillig onderdrukt zijn door het begeerte-wezentje, dat Carla blijkt te zijn. Maar Frans is een teedere echtgenoot, altijd bereid om zich op te offeren, om zich héél klein te maken, smeekend om liefde-gunsten, zich houdend op een afstand zoodra er storm dreigt en altijd de minste, na een sarrend optreden van zijn vrouw. Als een vurig, jong paard, dat zich door een willooze bestuurd voelt, wordt zij hoe langer hoe minder tembaar, slaat zij op hol. En, evenals het slecht bestuurde, vurige ros doorgaans, alweêr, eindigt zij met zich ten doode te verwonden.
Carla, die kracht eischt in haar man, is zelf een zwakkelinge. Een minnaar overweldigt haar door zijn hartstocht. Hij wil haar geheel bezitten. Zij moet Frans verlaten. Maar zij durft haar man het vreeslijke niet zeggen. Liever gaat zij zich verdrinken, achterlatend twee rampzaligen; men weet niet wie het ellendigst overblijft: de man of de minnaar.
Gelijk in Hartstocht, wordt dus in dezen roman de zinnelijkheid beschreven als verwoestend element, waar zij overheerscht, maar, evenals ook in Hartstocht, zijn haar triomfen uitvoerig, als met verontrustende voorliefde geschilderd. Het is een streelen en kussen overal in dezen roman, zóó veelvuldig dat de lezer eventjes het gevoel krijgt van weeheid: té zeer komt het physieke daarin op den voorgrond.
De compositie is veel beter dan die van Hartstocht. De schrijfster is alweder vooruitgegaan. Moge zij geene specialiteit worden in de schildering van 't verstoorde evenwicht tusschen gemoeds- en geslachtsleven. Daarvoor is zij veel te goed en te begaafd!
| |
Smarteliedjes, door Liane van Oosterzee. Uitgevers-Maatschappy ‘Elsevier’. Amsterdam 1900.
- Waartoe, toch dient deze misleidende titel? Het boek is een bundeltje met zeven schetsjes, voor het meerendeel verschenen in tijdschriften, schetsjes in proza, somber allemaal, wel vol smart, maar liedjes - neen! - ook niet ‘poëtisch’ proza, ofschoon wel dikwijls nieuwe regels worden begonnen en druk gebruik wordt gemaakt van puntjes en streepjes. Maar typografisch in stukjes gehakt proza gelijkt nog niet dáárom op liedjes en de handigste letterzetter maakt geen dichterlijk proza van gewone verhaaltjes. Wij leggen zoo den nadruk op de keuze van den titel, omdat die bewijst of doet vermoeden dat de schrijfster haar werk heeft overschat. 't Is niet kwaad, de behandelde gevallen zijn wel treffend en Liane van Oosterzee kan wel vlot schrijven, maar er valt niet meer goeds van deze stukjes te zeggen, dan dit. Het lieflijk dichterlijke, fijn gevoelige, het persoonlijke in de behandeling, dat de titel moet doen verwachten, ligt er niet in. Wat de schrijfster misschien nog eens geven kan, valt uit dit eerste bundeltje onmogelijk te voorspellen.
F.L.
|
|