Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 10
(1900)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 527]
| |
Hollandsche musici in den vreemde.
| |
[pagina 528]
| |
ruimend, bij een ander als een ondeugende kobold, die er behagen in schept hem een spaak in het wiel te steken. Het milieu waarin Samuel de Lange geboren werd (te Rotterdam in Febr. 1840) was zoo gunstig mogelijk, want zijn vader was zelf een toonkunstenaar S. de Lange.
(vooral organist) van naam en een goed onderwijzer; reeds jong kwam zijn zoon bij hem in de leer, voor piano, orgel en harmonie, later bij Dupont, een leerling van Mendelssohn, en bij Verhulst. Toen hij zestien jaar was ging hij zich te Weenen bij Winterberger (leerling van Liszt) in het klavierspel verder bekwamen, studeerde vervolgens te Leipzig (wie daar zijn leermeesters | |
[pagina 529]
| |
waren ben ik niet te weten kunnen komen), te Brussel en te Lemberg. Te Brussel was het B. Damcke, die hem in het contrapunt onderwees; te Lemberg m 1860 werd Carl Mikuli, een van Chopin's beste leerlingen, zijn voorganger in het pianospel. Maar vóór dien tijd, in 1858 reeds, had hij den beroemden Servais op een kunstreis vergezeld en begeleid; in 1859 maakte hij een tweede kunstreis, ditmaal met een anderen cellist, zijn eigen broeder Daniël, die, één jaar jonger dan hij, door Ganz te Rotterdam, later door Servais te Brussel was gevormd. Het broederpaar bezocht o.a. Polen en Rumenië. De kennismaking met Mikuli leidde tot beider aanstelling aan de Muziekschool waarvan deze directeur was en tot 1863 bleven zij aan die school werkzaam. In dat jaar keerden zij naar Rotterdam terug, waar het muzikale leven toen zijn toppunt had bereiktGa naar voetnoot*). Verhulst was directeur der Toonkunst-afdeeling, Hermann Levi dirigent der Duitsche Opera, concertmeester was Rappoldi. Terwijl Daniël den inmiddels overleden Ganz als leeraar in de cel aan de Muziekschool opvolgde, werd Samuel tot organist van de Waalsche kerk benoemd en tot leeraar in klavier- en orgelspel aan de Muziekschool. Hij organiseerde ook uitvoeringen van Kamermuziek, o.a. met Daniël de Lange Em. Wirth, Hegar, Eberle en maakte daarbij kunstreizen door ons land en in het buitenland als organist en pianist. In 1869 was hij met mej. A. van Oordt getrouwdGa naar voetnoot†) en meer nog dan te voren was het muziekdirecteurschap het doel waarnaar hij nu streefde. Verhulst was in 1864 naar Amsterdam beroepen en in 1865 door Woldemar Bargiel opgevolgd. Toen deze nu in 1874 naar Berlijn beroepen werd, en in zijn plaats wederom een Duitscher, Friedrich Gernsheim, werd aangesteld, gevoelde De Lange zich gepasseerdGa naar voetnoot*). Gernsheim was slechts een paar jaren ouder en kon niet zooveel meer aanspraken doen gelden; het is waar hij was eenigen tijd muziekdirecteur te Saarbrücken geweest. Hoe dat zij, De Lange verliet zijn vaderstad en werd tot leeraar aan de Muziekschool te Bazel benoemd, waar hij reeds drie jaren te voren door een concert zijn naam als organist had gevestigd. Behalve als leeraar in het orgel- en klavierspel, was De Lange te Bazel ook als solist werkzaam; hij organiseerde Kamermuziek-uitvoeringen en verving den ziek geworden directeur Ernst Reiter als dirigent van de orkestconcerten en van het ‘Singverein’ in die stad. Toen Reiter in Juli stierf verwachtte men dan ook algemeen dat De Lange hem zou opvolgenGa naar voetnoot§), maar dit geschiedde niet. Men benoemde Volckland, vroeger hofkapelmeester te Sondershausen, toenmaals directeur van ‘Euterpe’ te Leipzig, waar hij o.a. met Spitta het ‘Bach-Verein’ oprichtte. Welke invloeden hier aan het werk waren geweest, kan ik niet nagaan. Zooveel is zeker dat zeer velen De | |
[pagina 530]
| |
Lange's heengaan van Bazel, in Dec. 1875, diep betreurden. De Algemeine Schweizer. Zeitung wijdde hem een warm afscheidswoord, waarin zijn veelzijdig talent, zijn degelijke eigenschappen als leeraar, dirigent en solist, zijn verdiensten jegens het muzikale leven te Bazel in een helder licht werden gesteld. Van Bazel begaf De Lange zich zonder aanstelling naar Parijs, waar hij een geheel jaar bleef en zich meermalen in het openbaar deed hooren, middelerwijl veel componeerend. Het was te Parijs dat hem uit Keulen, op voordracht van Ferdinand Hiller, het leeraarsambt aan het Conservatorium voor orgel, klavier en theorieGa naar voetnoot*) werd aangeboden. De Lange nam dat aanbod aan en gaf vóór zijn vertrek naar Keulen, een afscheidsconcert in de Salle Pleyel, waarin hij o.a. met mevr. Szarvady-Claus het concert van Bach voor twee klavieren speelde en met medewerking van zijn landgenooten Koert, Meerloo en Anton Bouman, verschillende eigen composities ten gehoore bracht. De Gazette Musicale gewaagde met bijzondere waardeering van dat concert en roemde zoowel den componist als den pianist. Te Keulen wachtte De Lange een drukke, maar roemvolle werkzaamheid. Zijn voorganger aldaar was Franz Weber geweest, sedert de oprichting van het Conservatorium daaraan verbonden en tevens plaatsvervangend directeur. Met Weber's dood werden de twee functies, het leeraarsambt en het plaatsvervangend directeurschap, gescheiden. Het laatste werd aan Von Königslöw opgedragen, maar De Lange volgde Weber ook op als directeur van het door dezen opgericht ‘Männergesangverein’ en van het ‘Konzertchor’ der Gürzenich-concerten. De Lange werd bovendien in 1879 dirigent van het ‘Städtisches Gesangverein’ en toen Hiller in 1881 eenigen tijd in Spanje doorbracht, verving onze landgenoot hem als dirigent van de Gürzenichconcerten. In het voorjaar van 1884 moest Hiller om gezondheidsredenen zijn ontslag nemen als zoodanig en als directeur van het Conservatorium. In zijn plaats kwam in den herfst van dat jaar Franz Wüllner, die daar nog als zoodanig werkzaam is. Zijn benoeming bracht een grooten omkeer in de muzikale toestanden. Wüllner voerde een aantal hervormingen in het Conservatorium inGa naar voetnoot†); als musicus nam hij ook een ander, veel moderner standpunt in dan Hiller, die het ‘ancien régime’ vertegenwoordigde. Het zal niemand verwonderen dat een man als S. de Lange zich onder het ‘nouveau régime’ niet evenzeer op zijn gemak gevoelde en hij besloot dan ook naar een anderen werkkring om te zien. Reeds in October 1885 verliet De Lange Keulen en het was Den Haag, waar hij zich vestigde. De betrekking van directeur der Toonkunst-afdeeling was daar vacant geworden door het overlijden van A. Seiffert. Zij werd De Lange aangebodenGa naar voetnoot§); het salaris er aan verbonden bedroeg slechts f 400 en | |
[pagina 531]
| |
het ligt derhalve voor de hand, dat zoo De Lange ze aannam, het niet was om het materieel voordeelGa naar voetnoot*). Zoo hij er zich voor liet vinden, dan zal de verwachting, in Den Haag met der tijd een voornamere positie te zullen verwerven, daartoe zeker zeer veel hebben bijgedragen. Verhulst, directeur der Diligentia-concerten, was de zeventig genaderd, en een verandering in de muzikale toestanden kon derhalve niet lang uitblijven. Maar wie de geschiedenis der laatste jaren vóór De Lange's komst had nagegaan, wist uit welken hoek de wind woei en wist ook, dat bij de hier heerschende strooming voor een erkend conservatief op muzikaal gebied als De Lange, weinig te verwachten was. Het had al lang gespannen tusschen het bestuur der Diligentia-concerten en Verhulst, hoofdzakelijk ten gevolge van diens pertinent weigeren om werken van Berlioz, Liszt en Wagner te dirigeeren. In Het Vaderland zal men de geschiedenis van die dagen van strijd vrij nauwkeurig geboekstaafd vinden; ik kan er hier niet uitvoerig op terugkomen, ook omdat ik er een nogal levendig aandeel aan had. Hoewel geen voorvechter van de zoogenaamd nieuw-Duitsche richting, achtte ik het ongerijmd dat men in een stad als de residentie geheel verstoken zou blijven van hetgeen zij had opgeleverd en ik trok derhalve partij voor het bestuur tegen Verhulst. Men vond er aanvankelijk wat op om beide partijen, die van Verhulst en de geavanceerd-muzikale, tevreden te stellen en droeg aan R. Hol op, elk jaar een der Diligentia-concerten te leiden, waarop dan werken der drie Parias zouden worden uitgevoerd. Dat geschiedde dan ook van 1883 tot 1887. Verhulst werd toen als directeur gepensioneerd, en zooals te verwachten was werd hij door Hol opgevolgd. De Lange was inmiddels hier met den hem eigen ijver aan het werk gegaan, had zich in een eigen concert als klavierspeler voorgesteld, natuurlijk ook als organist, en mocht al spoedig de voldoening smaken dat de Haagsche Toonkunst-afdeeling, die aan het kwijnen was, opnieuw begon te bloeien. Een aantal nieuwe leden trad toe en ook de werkende leden der zangvereeniging vermeerderden. Op initiatief van De Lange, kreeg het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen een orgel, wat van grooten invloed was op de programma's van de concerten daar gegeven. Ook voor de plaatsing van een nieuw orgel in den Schouwburg deed De Lange zijn invloed gelden. Weldra werd hem ook de betrekking van directeur van ‘Excelsior’ opgedragen. Meermalen trad De Lange als klavierspeler op, o.a. eenmaal in Concert-Diligentia, waar hij zijn eigen klavier-concert speelde, in Kamermuziek-uitvoeringen, o.a. een met Hugo Becker. Als directeur van ‘Toonkunst’ maakte hij zich vooral verdienstelijk door ons de kennismaking met Berlioz' ‘Messe des Morts’ te verschaffen, die nog niet in ons land was uitgevoerd. Den Haag had ook in Nov. 1889 de primeur van zijn eigen oratorium ‘Moses’; de ouverture daarvan was reeds vroeger, in Juni 1888, op een driedaagsch muziekfeest uitgevoerd, waarvan Händel's ‘Israël’, Bach's Cantate ‘Ein feste | |
[pagina 532]
| |
Burg’ en Beethoven's Negende Symphonie de hoofdwerken waren. Het was ook De Lange, die het eerst hier met ‘Toonkunst’ Bach's ‘Matthäus-Passion’ aandurfde en de ‘Missa Papae Marcelli’ van Palestrina. Hoewel het De Lange hier aan waardeering niet ontbrak en hij ook elders in den lande als organist gelegenheid had te schitteren, kon het verblijf in zijn vaderland hem op den duur niet bevredigen. Ik sprak reeds van de benoeming van R. Hol tot directeur der Diligentia-concerten; ook overigens ontwikkelden zich de muzikale toestanden in een richting, die De Lange met leede oogen de toongevende zag worden. Hij had gehoopt met der tijd aan de spits van het Haagsche orkest te staan en wat gebeurde? Meer en meerHet Conservatorium te Stuttgart.
ontevreden met dat orkest, dat door een samenloop van omstandigheden niet kon beantwoorden aan de hooge eischen welke de moderne muziek stelt, besloot het bestuur van Concert-Diligentia het orkest van het Amsterdamsche Concertgebouw te engageeren. In de oogen van De Lange was dat een muzikale zelfmoord. Erger nog: de gemeente, die tot hiertoe het orkest van de Fransche Opera als stedelijke instelling had behandeld en daarover, hoewel onwillig en zeer gebrekkig, toezicht gehouden, besloot het orkest geheel in handen van den Opera-directeur te geven, met andere woorden zich met betaling van een vaste som geheel daarvan los te maken, het aan den | |
[pagina 533]
| |
directeur overlatend de leden te kiezen, te ontslaan enz. Voor De Lange stond dit gelijk met een volkomen oplossing der corporatie. Het een met het ander: de niet verwezenlijkte illusies omtrent het verkrijgen eener invloedrijkere, toongevende positie, ontstemming over het veld winnen in de muzikale wereld van ideeën, die niet de zijne waren, en over de nieuwe toestanden die daardoor waren geboren, bracht De Lange er toe zijn betrekking neer te leggen. Tot Mei 1893 bleef hij hier, toen nam hij andermaal den ‘Wanderstab’ op. Het was op een muzikale excursie naar Bazel, dat hij van de ziekte van Immanuel Faiszt te Stuttgart hoorde. Een leerling van Faiszt was te Bazel als organist gevestigd; hij zeide dat Faiszt niet meer herstellen kon en voegde er bij dat De Lange alleen hem kon opvolgen. Faiszt, in 1823 geboren, had als orgelvirtuoos een groote reputatie en was als leeraar in het orgelspel en compositie werkzaam aan het Conservatorium te Stuttgart. De Lange schreef aan Singer aldaar en deze telegrapheerde dat hij onmiddellijk moest overkomen. Acht dagen later was hij als plaatsvervanger van Faiszt aangesteld. Dat was in October '93. In Juni van het volgend jaar stierf Faiszt en nu werd De Lange, tot ergernis van vele te Stuttgart wonende musici, zijn opvolger aan het Conservatorium; leervakken: contrapunt en compositie, koorzang, orgel en muziekgeschiedenis. Kort daarna werd hij tot lid gekozen van den ‘Verwaltungsrath’, die het bestuur van het Conservatorium vormt en uit vijf leeraren bestaat. Vóor De Lange's komst had Zumpe Faiszt gedurende diens ziekte vervangen als dirigent van het door dezen opgerichte ‘Verein für klassische Kirchenmusik’, de eerste Koorvereeniging der stad, die jaarlijks vier uitvoeringen geeft met de Hofkapel (welke overigens in geen concerten meewerkt). Toen nu Zumpe naar München ging kwam De Lange in zijn plaats. In het zelfde jaar werd hij gekozen tot directeur van het ‘Lehrergesangverein’, jaarlijks twee, en van het ‘Orchesterverein’, een vereeniging van dilettanten, jaarlijks vier concerten. Daarbij komen nog jaarlijks drie orgelconcerten en vier of vijf Kamermuziek-matinees.
Na De Lange gevolgd te hebben op zijn vrij bewogen levensbaan, blijft mij over iets van hem te zeggen als dirigent, als uitvoerend en scheppend kunstenaar. En dan ben ik genoodzaakt tot de bekentenis dat ik daarbij meer op de getuigenis van anderen moet afgaan dan uit eigen ervaring oordeelen kan. Want tijdens zijn verblijf hier te lande zag ik hem niet onder de gunstigste omstandigheden aan het werk: met een Zangvereeniging, die meer door getalsterkte dan door gehalte uitstak; met een orkest dat niet van den eersten rang was; met orgels die, zoo ze niet gebrekkig waren, in acoustisch gebrekkige ruimten waren opgesteld. De Lange zelf heeft, althans in die periode, nimmer als klaviervirtuoos willen gelden en zich te Bazel, Parijs en Keulen betrekkelijk ook weinig als solo-pianist doen hooren. Een solied speler was hij zeker in klassieke werken, in die van Schumann en Brahms goed op zijn plaats, uitmuntend zelfs in Kamermuziek. Als organist had hij reeds jaren vóor zijn komst hier zijn naam gevestigd. Zijn benoeming | |
[pagina 534]
| |
te Keulen in 1877 vermeldend, spreekt Klauwell in zijn reeds geciteerde ‘Festschrift’ van den ‘durch sein Leistungen als Orgelvirtuose und Komponist rühmlichst bekannten Herr Samuel de Lange aus Paris’. Van zijn succes te Bazel is reeds melding gemaakt. Niet minder groot was dat te Leipzig. ‘Ein Genuss der seltensten Art’, schreef de Allg. Musik Zeitung van zijn orgelconcert in de Nicolaikerk aldaar. Te Weimar mocht hij met Liszt's Fantasie op het wederdooperskoraal uit ‘Le Prophète’ Liszt's goedkeuring verwerven. Te Baden-Baden gaf hij in 1877 een orgelconcert in de Evangelische Stadtkirche, dat o.a. door Brahms, Clara Schumann, Reinthaler werd bijgewoond. In het Badeblatt gaf Richard Pohl daarvan een bespreking, die ik in haar geheel laat volgen, omdat ze nog in geen levensschets van De Lange is opgenomen en men daarnaar het hooge standpunt dat hij reeds toen innam kan bepalen. ‘Het concert van den heer Samuel de Lange heeft niet alleen onze, maar vrij wel aller verwachtingen verre overtroffen. Men kon in elk geval een bekwaam organist te gemoet zien - daarvoor was de naam van den concertgever al een waarborg. Maar zulk een virtuoos van den eersten rang hadden we niet in hem vermoed en dit is zeker, dat zijn evenknie hier nog niet is gehoord. De heer De Lange heeft op het noch door grooten rijkdom noch door bijzondere schoonheid der registers uitstekende orgel der Evangelische kerk inderdaad het ongelooflijke gepresteerd. Hij heeft daaraan een verscheidenheid van timbres ontlokt, die ons tot dusverre onbekend waren gebleven; hij heeft de kleine gebreken van den speelaard schitterend overwonnen, ja hij heeft zelfs - en dit was misschien het zwaarste van zijn taak - de gebrekkige acoustiek der kerk overwonnen; met een veldheersblik had hij aanstonds de zwakheden en kwaliteiten van het instrument doorgrond; hij ging gene uit den weg, stelde deze in het licht en maakte bij voorbaat door zijn registreering en door zijn merkwaardig duidelijken aanslag elke onklaarheid onmogelijk. De acoustiek onzer kerk laat in het gebonden spel geen snel tempo toe, zoodat zelfs de meening was ingeworteld, dat op dit orgel een Allegro steeds Moderato moest worden genomen, zou het duidelijk zijn. De heer De Lange heeft echter het tegendeel bewezen. Hij speelde soms in het snelste tempo en toch altijd volkomen duidelijk, want hij vermocht zijn aanslag naar de eischen volkomen te wijzigen, omdat hij in elken speelaard een meester is. Zijn techniek is eminent, hij kent geen moeilijkheden, noch op de manualen, noch met het pedaal. Daarbij is zijn opvatting steeds vol geest, zijn vertolking even smaakvol als waardig, volkomen in overeenstemming met het karakter van het werk dat hij weergeeft. Zoo heeft zijn spel ons een uur geschonken van zoo groot en rein genot als het op het orgel slechts zelden in die mate kan worden geboden. Ook in de keus zijner stukken toont zich de heer De Lange een fijngevoelend kunstenaar, die karakteristieke meesterwerken zoo op elkaar laat volgen dat hij het een door het contrast met het daaraan voorafgaande in een beter licht wist te stellen. De concertgever begon met het ernstige Es dur-Preludium van Bach, waarin | |
[pagina 535]
| |
hij het gebonden spel voortreffelijk kon doen gelden. Een interessante tegenstelling hiermede vormde het grootendeels vroolijk gestemde D moll concert voor orgel met orkest van Händel, door den heer De Lange meesterlijk voor orgel alleen bewerkt. In de voordracht van het uiterst fijn geschreven werk in drie deelen toonde de virtuoos zich in al zijn volkomenheid. Door een registreering, die men instrumenteeren zou kunnen noemen, werden de solo- en orkestpartijen volkomen duidelijk uit elkaar gehouden; evenzeer te roemen was de zekerheid waarmede de speler elke afzonderlijke stem wist te voeren De moderne orgelliteratuur was uitnemend vertegenwoordigd door Schumann's geestvolle Bach-fuga, op. 60 No. 2. Hoe zeldzamer men juist deze orgelfugas van Schumann te hooren krijgt, des te dankbaarder is men voor de keus, te meer daar wij de gekozene voor een der beste van het zestal houden. Aan het slot kwam de grootsche D moll Sonate van Bach, waaraan slechts meesters van den eersten rang zich kunnen wagen. Zij werd zoo klaar en brillant gespeeld, als wij ze ternauwernood ooit hoorden. Het succes dat de heer De Lange bij ons behaalde was volkomen, zijn publiek het uitgezochtste en muzikaalste dat men zich denken kan. Wij misten geen van de muzikale notabiliteiten, waaraan Baden thans zoo rijk is. Allen hopen dat deze kunstenaar zich niet voor de laatste maal bij ons zal hebben laten hooren.’ Dit concert te Baden leidde tot een uitnoodiging van Brahms, destijds directeur van de ‘Gesellschaft für Musikfreunde’ te Weenen, om daar te komen spelen. De Lange trad 8 Dec. 1872 te Weenen op en moest op dit concert nog een tweede laten volgen (18 Dec.). Tijdens zijn verblijf te Keulen werd hij door de Hollandsche Regeering uitgenoodigd in 1878, tijdens de wereldtentoonstelling te Parijs, bij de muzikale feesten orgelvoordrachten te geven in het Trocadero. Te Londen trad hij in 1883 en 1885 als organist op bij gelegenheid van een uitvoering van het ‘Männergesangverein’ van Keulen en van een van het Amsterdamsche a cappella-koor in de ‘Albert Hall’. In 1885 speelde hij een eigen orgel-Sonate op de ‘Tonkünstler-Versammlung’ te Karlsruhe en in 1889 werkte hij eveneens als organist mede toen de ‘Tonkünstler-Versammlung’ te Wiesbaden plaats had. Drie jaren achtereen gaf De Lange zes orgelbespelingen in de Oude Luthersche Kerk te Amsterdam.Ga naar voetnoot*) Hij vergezelde het a cappella-koor van zijn broeder op de reis naar Weenen in 1892, toen daar een muziektentoonstelling werd gehouden, en gaf er een concert, waarop de D moll Toccata van Bach da capo werd gevraagd! Viotta vermeldt ook nog als bewijs, hoe hoog De Lange als organist aangeschreven stond, dat hij bij de voltooiing van den Dom te Keulen werd uitgenoodigd het orgel te bespelen bij den kerkdienst aldaar. Geen wonder dat men hem gaarne als organist voor ons land had behouden. Men zocht hem voor Rotterdam aan, maar de verordeningen, waaraan de organist zich daar moest houden, strookten niet met De Lange's inzichten. Toen hij hier werkzaam was werd hem de betrekking van organist te Haarlem | |
[pagina 536]
| |
aangeboden, maar hij kon die niet aannemen zonder zich te Haarlem te vestigen, wat hem niet toelachte. De Lange is veel meer als koor- dan als orkest-dirigent werkzaam geweest en hij is mij in de eerste kwaliteit ook liever. Hij stond in ons land korten tijd aan het hoofd van ‘Rotte's Mannenkoor’, verder van de Haagsche Toonkunst-afdeeling en van ‘Excelsior’; in het buitenland o.a. van het ‘Gesangverein’ te Basel, van het ‘Kölner Männergesangverein’. Met dat ‘Verein’ heeft hij te Keulen zelf triumfen gevierd, maar ook te Londen in St. James' Hall (1883), te Hannover en Berlijn (1884), daarna nog o.a. te Frankfort en Darmstadt met bijzonder succes uitvoeringen gegeven. Na de uitvoering te Darmstadt schonk de Groothertog van Hessen hem de orde van Philips den Grootmoedige. Als orkest-dirigent heeft De Lange zoowel te Keulen tijdens Hiller's afwezigheid, in de Gürzenich-concerten, als hier bij het Driedaagsch Muziekfeest in 1888 waardeering gevonden. Hier kwamen de 9e Symphonie van Beethoven en de tweede Symphonie van Brahms ten gehoore; te Keulen dirigeerde hij o.a. een eigen Symphonie en de C moll Symphonie van Brahms (1881). De Kölnische Volkszeitung schreef over deze laatste: ‘De heer S. de Lange vertolkte en dirigeerde de Symphonie met zooveel phantasie en vuur, zoo logisch, dat zij een groote werking uitoefende. De componist heeft reden den heer De Lange dankbaar te zijn; deze heeft zijn werk een groot aantal nieuwe vrienden bezorgd.’Ga naar voetnoot*) Als componist is Samuel de Lange in vele opzichten gelukkig geweest. Hij begon al jong en heeft steeds te midden van allerlei drukten en beslommeringen kunnen produceeren. Terwijl zoovele componisten jarenlang op een uitgever moeten wachten en Hollandsche composities slechts bij uitzondering in het buitenland gedrukt worden, heeft onze landgenoot van den beginne af het geluk gesmaakt ‘de se voir imprimé’ en hij zag een groot aantal zijner werken zelfs onder de vleugelen van de eerste uitgevers in Duitschland, als Simrock, Rieter-Biedermann, Kistner, Schott, Leuckart, de wereld ingaan. En zoo de verbreiding zijner geesteskinderen geen gelijken tred hield met zijn productiviteit, toch had De Lange ook hierover niet te klagen. Jean Becker bracht zijn eerste strijkkwartet op. 15 op zijn programma, een tweede kwartet werd te Brussel bekroond; een symphonie kwam te Basel, te Keulen en Stuttgart tot uitvoering, het klavierconcert opus 32 te Basel en hier, zijn ‘Moses’ hier en te Stuttgart, een scherzo voor orkest te Leipzig (door Winderstein's orkest); zijn werken voor Kamermuziek en koor verschenen in Duitschland meermalen op de programma's en worden daarop geregeld gevonden; een paar zijner liederen hebben den weg tot ruimer kring gevonden en overal waar orgel gespeeld wordt kent men zijn sonates en andere stukken voor dit instrument en worden zijn hooggeroemde bewerkingen van Händel's zes orgelconcerten gebruikt. | |
[pagina 537]
| |
Behalve op het gebied der opera heeft De Lange zich in alle genres bewogen.Ga naar voetnoot*) In ons land is weinig van hem ten gehoore gebracht. Ik heb aangename herinneringen aan zijn klavierconcert, eenige kleinere klavierstukken en ook, ondanks de longueurs, aan zijn oratorium ‘Moses’. Mijn nogal uitvoerige bespreking van dat werk in Het Vaderland van 29 Dec. 1889 kan men in extenso in Viotta's levensschets terugvindenGa naar voetnoot†) en ik wil er dus hier niet op terugkomen. Dezelfde schrijver vermeldde behalve eenige zonder opustal gedrukte compositiesGa naar voetnoot§) niet minder dan 63 werken met een opuscijfer verschenen. Sedert dien is de componist tot opus 80 gevorderd en ik laat tot aanvulling van Viotta's opgaveGa naar voetnoot**) de zeventien bij hem niet voorkomende opussen volgen. Het zijn op. 64, Cantate voor soli, koor en orgel ‘De Opstanding’, Van Eck, alhier; op 65, Klavierkwintet, Kistner, Leipzig; op. 65 b Twee mannenkoren, Van Eck, alhier; op. 66 Canonische Variationen und 2 Ricercaren voor orgel, Rieter-Biedermann, Leipzig; op. 67 derde Strijkkwartet (G-moll), Rahter, Leipzig; op. 68 31 Geestelijke liederen voor koor, Dusseau en Co., Amsterdam; op. 69 4de Sonate voor klavier en viool (D-moll), Rieter-Biedermann, Leipzig; op. 70 Drie liederen voor alt (bij denzelfde); op. 71 ‘Elia auf Horeb’ voor mannenkoor (bij denzelfde); op. 72 2 ‘Poésies’ de Bourget voor sopraan, Belinfante, alhier; op. 73 ‘Todtenklage’ voor sopraansolo, koor, orgel, harp en soloviool, Rieter-Biedermann, Leipzig; op. 74 5 Liederen van Lemcke voor sopraan, (bij denzelfde); op 75 7de Orgel-sonate, F-moll (bij denzelfde); op. 76 2de Klavier- en cello-sonate, A-dur (bij denzelfde); op. 77 5 Mannenkoren; op. 78 Dagelijksche oefeningen voor het pedaal, 2 deelen (bij denzelfde); op 79 (nog niet verschenen); op 80 Serenade voor klein orkest, D-dur (bij denzelfde). De twee Symphonieën van De Lange zijn tot hiertoe manuscript gebleven, evenals een Mis voor mannenkoor met orgel. Het spreekt van zelf dat onder zooveel muziek niet alles van beteekenis is, maar dit kan men veilig zeggen dat De Lange nimmer slechte muziek schreef. Als componist voor orgel heeft hij zich een plaats naast Rheinberger veroverd. Hoewel hij in het algemeen door den stijl behoort tot de klassieke richting, zou men hem onrecht doen door hem moderniteit geheel te ontzeggen. Zijn instrumentatie verraadt menigmaal den invloed van nieuwere stroomingen en in zijn ‘Moses’ bewijst de vrije vorm van sommige nummers, waarin koor en solo in elkander overgaan, dat De Lange niet angstvallig vasthield aan | |
[pagina 538]
| |
het oude. Voor het overige kan men met een Franschen beoordeelaar instemmen, die van De Lange's werken getuigde, dat zij, waar de inspiratie sluimerde, altijd door de factuur worden gered. Wat De Lange schreef is niet altijd dankbaar, maar daar tegenover staat dat hij ook niet tot onwaardige middelen zijn toevlucht nam om te behagen; zelden pronkt hij met andermans veeren. Ik voor mij heb hem het liefst waar hij ernstig en waardig voor den dag komt. ‘Der Komponist ist kein bahnbrechendes Genie’, schreef in 1879 Richard Wuerst naar aanleiding van zijn Serenade voor klavier, twee violen, alt en cel, opus 23, ‘aber zu seinem Glücke will er das auch nicht sein. Er bläht sich nicht unnöthig auf...’ en verder: ‘Er quält sich und Andere nicht mit mühevollem Suchen nach Absonderlichem, noch nicht Dagewesenem, sondern er schreibt natürlich ohne dabei harmonische, kontrapunktische und kombinatorische Feinheiten vermissen zu lassen.’ Mij dunkt dat dat alles op den De Lange van 1900 nog volkomen van toepassing is.
Of De Lange nog te een of ander tijd een anderen werkkring zoeken zal? Ik denk het niet. Vooreerst verplaatst men zich niet zoo gemakkelijk meer als men de zestig achter den rug heeft. En dan is hij te Stuttgart geheel ‘eingebürgert’. Met de drie Vereenigingen die onder zijn directie staan, in zijn kwaliteit van leeraar aan het Conservatorium, als organist etc. heeft hij daar een inderdaad benijdenswaardige positie. Veel heeft hij reeds gedaan, door de uitvoering van een aantal voor die stad nieuwe, of in lang niet gehoorde werken, om er het muzikale leven te verheffen en aan waardeering heeft het hem niet ontbroken. In 1895 reeds verleende de Koning van Wurtemberg hem den titel van professor en in 1896 de groote gouden medaille voor kunst en wetenschap, te dragen aan het lint der Kroonorde: een bijzondere onderscheiding. Sedert eenige maanden is De Lange ook voorzitter van den reeds vermelden ‘Verwaltungsrath’ van het Conservatorium. Stuttgart is geen groot muziekcentrum, maar hij is er het middelpunt van, ja de muzikale primus van Wurtemberg. En zoo ik mij in De Lange's karakter niet bedrieg, is hij van de leer van Caesar: Liever de eerste in een klein land, dan de tweede in een groot.
Den Haag, Augustus. |
|