Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 10
(1900)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 481]
| |
Jongensportret door Van der Maarel.
Eigendom van den Heer Van W. te Londen. | |
[pagina 481]
| |
Een praatje over portretten.
| |
[pagina 482]
| |
met schilderijen. Het geval is hier trouwens iets anders. Bij onze zeventiende-eeuwsche portretten b.v. zoudt ge u door uw verbeelding gerust kunnen laten leiden, zij zal u daar geen parten spelen, niemand zal zich door de stille, rustige oogen dezer vroede mannen, noch door de donkere oogen onder het gladde wit van de mutsjes der vrouwen laten beangstigen die, mogen zij u ook met de oogen schijnen te volgen dit althans welwillend doen, terwijl die in den Kunstkring u al onrustig maken door de bizondere wijze waarop zij u aanstaren met hun oogen van zenuwen of die van gejaagdheid uit hun kassen dreigen te springen. Er is o.m. een vrouwenportret, een oudere vrouw, wier oogen mij bang maken.... er is een wijsvinger van een vrouw die een sterker kerel dan ik op den loop zou doen jagen.... - Intusschen viel een schilder hem in de rede, er zijn uitzonderingen en - mooie.... Thorbecke, door Jozef Israëls.
Eigendom van den Senaat te Leiden. - En, ging hij voort zonder deze opmerking eenige aandacht te schenken, en denk nu eens daarbij aan de onvergelijkelijke charme van Gainsborough's en Romney's vrouwenportretten, van de levenslust, van het vrouwelijke, van den eenvoud ook! Denk eens aan de oogen onzer portretten uit de 17de eeuw, aan het evenwicht en aan het intense leven dat er in uitgedrukt is en toch, welk een rust in die oogen zoo donker en stil onder de plooien van ooglid en wenkbrauw! - En Moro s Goudsmit in het Mauritshuis of dat andere portret van hem in dit museum, met de oogen van een Franschen romanheld? vroeg een derde, maar hij ontving de terechtwijzing dat Moro een 16de eeuwsche schilder was en dus buiten het getrokken lijntje viel. - Een portretschilder, hernam de eerste gewichtig, heeft mij eens gezegd dat men voor de oogen nimmer blauw mocht gebruiken omdat men onder de oogharen en onder de schuiving van het licht de kleur der oogen ‘an sich’ | |
[pagina 483]
| |
zelden vermocht te onderscheiden en dat men om de oogen zielvol te maken, warme, blonde kleuren moest gebruiken. - Allemaal onzin, zei de schilder. - Best mogelijk, hernam hij, maar gij zult mij toestemmen, dat er hier portretten zijn waarvan het wel lijkt of de schilder de oogen uit de oogkas genomen heeft om op de hand elke nuance goed te bekijken en elke iriseering te kunnen weergeven. En dit weet ik zeker dat er schilders zijn die hun modellen door sterke lenzen observeeren. - Ge moest de Lenbach's op de Parijsche tentoonstelling eens gaan zien, die zijn nog erger dan onrustig. Er is daar een mondain vrouwenportret dat voor mij de snijtafel-processen der Fransche psycologen tot zachte chirurgijns maakt, zóó cru, zóó naakt, om een even cru equivalent te gebruiken, staat dit geblankette gezicht met de roode lippen, met de dunne roodachtige oogleden, waaronder een onaangenaam leven flikkert, dat, tot maske wordend, doet denken of Lenbach hier niet in één persoon heeft willen vereenigen waar de Duitsche schilders der vroegere renaissance er twee gaven: het leven en de dood. M. Snoeck, echtgenoote van Mr. van den Kerckhove, door H.A. de Bloeme, 1802-1867.
Stedelijk Museum te 's Gravenhage. - Ja, en de enorme voorhoofden van sommige portretten waardoor de menschen op doodshoofden gelijken, of die portretten die een en al critiek zijn, waarvan de maker niet alleen het gezicht ontleed heeft, maar ook iemands verstand schijnt te toetsen, ook iemands karakter schijnt te wegen en bovenal die gezichten schijnt te critiseeren, die niet door buitengewone intelligentie uitmunten, die levenswijsheid betrachten om het goede wat het leven hen biedt te aanvaarden zonder hun geweten door allerlei gevoelsbezwaren te verontrusten. - Het is allemaal waar wat er gezegd wordt, begon een derde, die tot nu toe achter een courant had zitten luisteren zonder iets te beweren, - het is allemaal waar, maar getuigt het niet juist van het inzicht en van het talent dezer portretschilders om zoo zeer den geest van den tijd waar te nemen in de gezichten van heden? Waar zouden in onzen tijd Romney en Gainsborough, | |
[pagina 484]
| |
die opene levenslust, de speelscher levenswijze, de luchthartiger levensopvatting, de tot een charme geworden genotzucht vandaan halen, zoowel wat een schilder als wat zijn modellen aanbelangt? Waar is de charme, die Romney, Watteau en Goya bijna gelijkertijd vonden, waar die der donkere oogen, te donkerder onder de vesting van gepoederde krullen, bekroond door den enormen hoed, de bekoring der fade en delicate kleuren, die aan het donker der oogen en het incarnaat der lippen den voorrang gunden, waar zijn de schoenen met kruislinten en de herderinnenstok, en de terrassen, waar is Trianon?.... - Ik meende, viel de eerste in, dat een goed schilder een mooie vrouw in elk costuum kon schilderen? Kinderportret, door B.J. Blommers. (Collectie Mesdag).
- Ja misschien als hij smaak heeft en niet fotografisch de mode volgt; maar hindert het u b.v. niet, dat in de zoo mooie schilderijen van Manet de vrouwen als verouderde modeplaten aandoen? Misschien is Whistler gelukkiger, althans waar deze de kleeding zijner modellen zelf ordonneert en dan is Engeland door zijn isolement misschien het eenige volk dat na de revolutie zijn stijl heeft weten te behouden. Neen hoe inconsequent het ook moge schijnen, ik geloof stellig dat er een tijd was, die meer dan een ander uitmuntte door gratie, en stijl, welke zich aan gelaat, houding en atours deed kennen; en bij alles wat de groote revolutie op haar kerfstok heeft, is ook dit, dat zij de kunst hiervan onder de puinhoopen van het laatste koningschap bedolven heeft. - Een onhoudbare bewering deze! - Men moet ook niet vergeten, begon een ander, dat sinds de fotografie uitgevonden is iedere knappe vrouw zich lang niet meer laat schilderen, en dat althans ten onzent hoofdzakelijk die mannen geschilderd worden, die om hun diensten in 's lands bestuur of aan de wetenschap, geportretteerd worden | |
[pagina 485]
| |
als blijk van vereering en dat in de cultus, die in onzen tijd door allerlei omstandigheden, aan het kind meer gewijd wordt dan vroeger, er meer kinder- dan damesportretten gemaakt worden. - En, vervolgde de enthousiast zijn cultuurhistorische rede, vergelijk nu eens, zoover het enorme verschil dit mogelijk maakt, de 17de eeuwsche Hollanders met die der 19de, denk eens aan die vroede mannen van weinigJohn George Schwarze, zelfportret.
gedachte en veel daad, van vromen en eenvoudigen zin, wien de vastberadenheid op het aangezicht geschreven stond, die in een tijd van zoo solide welvaart met vaste hand hun land, hun stad en hun handel bestierden, hoe zou daar in die tijden, waarin couranten, telegraaf en telefoon, openbaar onderwijs, noch leerplicht, noch staatspapieren, noch werkeloosheid waren uitgevonden, waar de tribulatiën der beurs den gezeten burger nog geen onrust | |
[pagina 486]
| |
bezorgden, noch zijn oogen bedorven werden door de bleeke letters der
C. Bisschop, portret van de moeder des schilders.
(Illustratie uit Art. ‘Bisschop’). effectenlijsten, hoe zouden deze menschen, die de woorden anti-alcoholisme, vegetarisme noch sociale rechtvaardigheid kenden, maar zich hun Bourgogner | |
[pagina 487]
| |
of Rhijnschen wijn kostelijk lieten smaken in roemers bij welks gezicht men tegenwoordig kippenvel zou krijgen, die er niet tegen op zagen een halven banketham of kip aan de vork te nemen en te verorberen, waar zouden zij de onrust van daan hebben, hoe zouden zij haast hebben, hoe zouden zij gejaagd zijn, rustig binnen de poorten van hun stad, die nog beknopt genoeg was, om zonder tram of trein begaanbaar te wezen. En dan, het rustige
Kinderportret, door C. Bisschop.
Eigendom van Sir Henry Howard. leven des zomers op de buitens aan Amstel of Vecht, vergelijk dal eens met het reisleven van nu. En de vrouwen.... - Om nog niet te gewagen, stemde een ander hem bij, van den bestaansstrijd welke nu in alle rangen zoo veel heviger geworden is, niet het minst op intellectueel gebied, een strijd die ieder mensch dwingt specialiteit te worden en al sinds lang niet meer gedoogt den toestand dat een philosoof voor zijn onderhoud brillen sleep, of een dichter het vak van kousenverkooper | |
[pagina 488]
| |
beoefende, of een groot schilder, tegelijk herbergier of ambassadeur was! - Neen, maar denk eens aan het portretje van Isaac Israëls zoo middeleeuwsch van rust, dat is toch wel van dezen tijd! - Dat is allemaal goed en wel, viel de eerste uit, maar daarom behoeft een schilder hier nog niet een rouwkleed als onderwerp voor zijn coloristische neigingen te gebruiken en het zwart, oranje, bruin en blauw te schilderen. - Ik moet u toegeven, antwoordde een schilder, dat dit een der buitensporighedenProfessor Quack, door H.J. Haverman.
uit den nabloei van het impressionisme is. Intusschen is dit portret... - Doch behoeft een ander van een portret een stilleven te maken.... - Ge meent dat van Van de Maarel, zeide de schilder met vuur, dat is een superbe portretstuk, dat de schilders én als opvatting, én als kleur, én als factuur.... - Uw schilders mogen goede menschen wezen, hernam de eerste hardnekkig, ze zijn bekrompen in hun oordeel en zien bij een portret niet verder dan of de kleur mooi is, of de kop goed in elkaar zit, of de pose goed is, | |
[pagina 489]
| |
of de fond wel mooi geschilderd is, of er wat zij noemen ‘leven’ in zit en, dan, ja dan.... of het portret wel gelijkt.’ - Onlangs hoorde ik iemand zeggen, dat schilders onartistieke menschen waren en bekrompen ook, want als men ze iets over hun eigen werk of dat van anderen vroeg wisten ze niets te zeggen en heelemaal niet uit te leggen waarom ze het zóo en niet anders schilderden! vertelde de schilder lachend. - Intusschen, begon ik, zal toch iemand, die het vak kent, er wel beter over kunnen oordeelen, dan iemand die het niet kent? Wie zou b.v. beterKinderportret, door H.J. Haverman.
Eigendom van Mevrouw H. Funke - Nyhoff te Amsterdam. kunnen beoordeelen of een paar schoenen naar den eisch gemaakt is, dan een schoenmaker, vroeg ik triomfantelijk. - Degeen die ze draagt antwoordde de onvermoeide tegenstander. - Ik voelde mij geslagen en ging daarom met verheffing van stem voort: het zijn dan toch de schilders geweest, die allereerst en allermeest de kracht erkenden en bewonderden van dat wonderlijk diepzinnige portret, dat meesterstuk van leven, van intens leven, dat te voorschijn komt uit een oneindig gewirwar van lijntjes en kleurtjes, van bruine tinten, van grijze vegen, dat wonderlijk geschilderde portret, dat eer uit het laboratorium van een alchimist, | |
[pagina 490]
| |
dan uit de werkplaats van een schilder gekomen lijkt, dat wil zeggen het portret dat de figuurschilder Jozef Israëls van den landschapschilder W. Roelofs maakte;
Portret van Mevrouw Enthoven, door Isaäc Israëls.
Eigendom van den Heer L. Enthoven te Amsterdam. een portret, dat door het publiek zoozeer veroordeeld is, allermeest wel hierom, dat de kleeding van den schilder Roelofs meer op die van een werkman dan | |
[pagina 491]
| |
op die van een heer geleek. Het is waar dat de schilder, wanneer hij den geportretteerde niet kent en misschien ook anders, begint met het beoordeelen van houding, kleur en factuur, terwijl hij die dit vak niet kent, dit natuurlijk op den koop toe, neemt, vergetend, dat toch de mooie en diepere gelijkenis, het
Mevrouw de Josselin de Jong, moeder des schilders.
(Illustratie uit Art. ‘de Josselin de Jong’). sprekende, het leven, - ik bedoel niet de fotografische gelijkenis - toch alleen verkregen is door de kracht van den schilder, die met de middelen van kleur, lijn en compositie zijn opvatting van het model zoekt aanschouwelijk te maken zoodanig dat deze verschillende qualiteiten in een goed portret niet af te scheiden zijn. | |
[pagina 492]
| |
- Zeker, zeker, antwoordde de eerste, maar gij zult toch niet ontkennen, dat de fotografie een enorme concurrent van den portretschilder moet wezen. - Geweest is vooral, en nog is voor de kleinere portretschilders die b.v. in de 18de eeuw en ook nog in het eerste deel der 19de eeuw volop werk hadden met het portretteeren der burgerij. Maar in de laatste jaren is menMevrouw de Josselin de Jong, echtgenoote des schilders.
(Illustratie uit Art. ‘de Josselin de Jong’). op dit punt tot bezinning gekomen, en zoo men ook de macht der fotografie moet erkennen is men toch tot de herkenning harer grenzen gekomen. Hoe weinig bevredigend toch zijn de beste photografische portretten, hoe spoedig verouderd, hoe gauw verkleurd; en bovenal hoe weinig karakteriseeren deze toevallige oogenblikken naar een gelaat, poseerend onder de ongunstigste omstandigheden, den persoon, hoe spoedig heeft men er mee afgedaan en hoe | |
[pagina 493]
| |
belachelijk dunken ons dikwijls oude fotografische portretten, terwijl iemand zelden zal lachen over oude miniaturen, noch over die snedige knipsels, die silhouetten uit den pruikentijd, noch over geschilderde familieportretten. - Nu dat weet ik nog niet, althans waar de schilder fotografisch zijn model volgt, of waar hij wel zijn opvatting van het gelaat te zien geeft, maar niet van de kleeding en de mode dus even nuchter als op de fotografie gereproduceerd wordt, dan geloof ik dat het verschil niet groot is. Baronesse Michiels van Verduijnen, pastel door Thérèse Schwarze.
- Dit is zeker, de macht der fotografie heeft aan de moderne portretkunst groote eischen gesteld, vooral wat de grafische betreft. Zij die zich hieraan wijden, moesten bewust of onbewust zien, dat een scherpe waarneming noodzakelijk was tot het onderscheiden der essentiëele verschijnselen van het gelaat; en dat zij alleen door zich te verdiepen in hun model, verder dan de oppervlakte, de fotografie als inferieur konden doen kennen, omdat aan al wat machinaal is, het onderscheiden en kiezen ontzegd is. Een portret kan ieder voor weinig | |
[pagina 494]
| |
geld hebben, dat wil zeggen een machinale opname van een toevallig moment, maar een karakterportret te maken, hiervoor is een artist noodig. Het is niet alleen het weergeven der gelijkenis, maar het is nog de wijze waarop, waarmede een artist vanzelf zijn model karakteriseert. Een waterverfportret als dat van Jozef Israëls naar Van Witzen, een contour waar Haverman
Mr. G. van Tienhoven, door Thérèse Schwarze.
(Illustratie uit Art. ‘Thérèse Schwarze’). Van Deyssel in besloot, of diens portretje van prof. Van de Sande Bakhuyzen; een portret als dat van dr. Doorenbos door Toorop, deze portretten zijn door hun synthese wel de grootste tegenstanders van de fotografie en toch zal niemand hun treffende gelijkenis betwisten. - Intusschen waren in de 15e en 16e eeuw alle portretten min of meer karakterportretten? vroeg ik. | |
[pagina 495]
| |
- Dat is waar, antwoordde de kultuur-historisch ontwikkelde, maar was de kracht der Gothieken niet grootelijks gelegen in het uitdrukken van het karakter en het uitbeelden der verschillende types der kruisiging, der Heiligen of van de Apostelen? Is de Johannes de Dooper en Johannes de
Dr. Doorenbosch, teekening door J.J. Toorop.
(Illustratie uit Art. ‘Toorop’). Apostel, is de Maria en de Magdalena, is de Jozef van Arithmethea en de beulsknechten en Romeinsche soldaten, zijn deze niet allen karakterkoppen? En wat was natuurlijker dan dat in de portretten dezelfde eigenschappen zich vertoonen, en wat zijn b.v. de donateurs op die tryptieken anders dan enorm scherpe karakterportretten, te scherper in hun individualistische realiteit tegen- | |
[pagina 496]
| |
over de geëxalteerde aangezichten der religieuse figuren? Geen wonder dan ook dat de portretschilders van heden die portretten en vooral die nog sterker uitgesprokene van Holbein bewonderen en bestudeeren te meer daar er een gelijkvormigheid is in dien eersten hervormingstijd en deze, dat wil zeggen in het naar voren halen van het persoonlijke tegenover de meer aan het algemeene gehouden stijl der 17e en 18e eeuw. Het kritische wat een Van Eyck in zijn donateurs
Kinderportret, teekening door J.J. Toorop.
(Illustratie uit Art. ‘Toorop’). kenmerkt, vindt men ook nu, en ik geloof dat ook daarin een deel der onrust is, die u in de tegenwoordige portretten hindert. - Intusschen is een portret als dat van den blinden hoogleeraar Loman van Veth allerminst critisch te noemen, ten minste niet in de koude beteekenis van het woord. Ge vindt misschien den schedel wat te sterk ontwikkeld tegenover de rest van de figuur, maar een geleerde voor wien alle uiterlijke verschijnselen gesloten zijn, die van zijn arbeid geen enkele afleiding vond als | |
[pagina 497]
| |
de muziek, welke hem evenwel tegelijk een inspanning was, die de moeiten van onderzoek en vergelijkingen, van het denken dus, nog verdubbeld heeft door de inspanning van te moeten luisteren wat hij onderzoekt, wat hij wil vergelijken en zoo van zijn geheugen het dubbele moet vergen en zijn hersens zich nog meer moeten vermoeien, is het wonder dat hier waar de oogen dood zijn, de mond pijnlijk gesloten is en de kin gewoon op de hand te rusten, naar binnen gaat, is het wonder dat het voorhoofd hooger wordt, zich verwijdt ten koste van andere deelen? Het en face portret van prof. Loman, eveneens door Veth geschilderd, is zeker als uiterlijke gelijkenis bevredigender, omdat het meer de zachte zijde dan de sombere van dezen blinde weergeeft, maar gij zult moeten erkennen dat de schilder die de geheele kracht, de expressie, heel het lijden, maar ook heel de intellectueele inspanning zoo tot aanschouwing wist te brengen, door ze op het voorhoofd te concentreeren, dat voorhoofd dat hooger nog schijnt tegen de diepte der in zich zelf gekeerde oogen, hier een grootheid van opvatting vertoont welke aan Shakespeare doet denken? Gij vindt er misschien geen kleur in, misschien de verfbehandeling oneigenlijk, maar wat doet dit wanneer de karakter-expressie tot het dramatische opgevoerd is, is dan kleur of afwezigheid daarvan ook niet middel tot expressie? Professor A.D. Loman, door Jan Veth.
Eigendom van den Heer J.C. Loman te Bussum. - Ja, de macht van dit portret is groot, antwoordde ik, als ge er voor staat meent ge honderd bezwaren te moeten gevoelen en niet alleen die van de kleur; en als gij weer thuis zijt blijft het portret u in het geheugen, en de indruk versterkt zich, vermooit zich, zoodat u langzamerhand al de vooropgestelde eischen klein beginnen te dunken en zoo gij eerlijk zijt, moet inzien dat ge maar niet zoo dadelijk in staat waart zulk een werk te begrijpen. Daarom moet ieder, zegt Schopenhauer, die een gedicht leest of een kunstwerk | |
[pagina 498]
| |
beschouwt, zelf er toe bijdragen om de wijsheid die er in opgesloten ligt, te doorgronden, waaruit volgt dat ieder er slechts zooveel van begrijpen kan als zijn vatbaarheid en ontwikkeling toelaten, zooals in de diepe zee de schipper zijn dieplood zoover zal laten dalen als het lang is. Men moet zich dan ook
Professor Moltzer, door Jan Veth.
Eigendom van den Senaat te Amsterdam. tegenover een schilderij stellen, evenzoo als voor een vorst, afwachtend of en wat het tot u zeggen zal; en, evenmin als dezen ook genen zelf toespreken; want alsdan, zegt hij, zoudt gij alleen uzelf hooren. - Praatjes, zei de eerste.
Den Haag, Nov. 1900. |
|