Vogels
door Edward B. Koster.
Aether-dronkene vogelscharen,
Jagend met rhythmisch geklapwiek door de ruime luchten, -
Rijzend en dalend gaan uw vleug'len, op en neder, neêr en op,
Als zeilen, nu door wind gebold en dan weêr inwaarts schietend,
Bij 't menigvuldig heen en weêr laveeren van de boot, -
Statig-varende roeiers der ruischende hemelzeeën,
Tuim'lende, stijgende reizigers,
Luchtige schouwers der diep, diep liggende landen,
Borend met spichtige snebben den vlammenden aether,
Snijdend den woest om u dansenden wind,
Stout beklimmend de duiz'lige steilten die voeren ten hoogen,
IJlend ten zonnenpaleize, doorgloeid van blikk'rende stralen,
Doorwimpeld van goudene vanen,
Doorsidderd van 't heilige, ruiz'lende licht.
Wind-snelle boden van stormen of stilten,
Cirk'lend elastisch in werv'lende kringen,
Schietend met vluchtige schokken langs traag-vlietende waat'ren,
Snappend naar diertjes die dansen in dartelen rhythmus daarboven;
Hangend hoog in de lucht, in evenwicht stil op de vleug'len,
Langzaam drijvend en deinend, zeilend in statigen trant,
Plotseling nederwaarts pijlend in loodrechte vaart,
Driftig plonzend in 't nat, begeerig naar schubbige prooi.
Zeet'lend hoog op ongenaakbare bergen,
In kart'lige krochten en kloven nest'lend, omgroeid door knoestig-verwrongene struiken,
Leder-taai van getwijg, doorvlochten in zwaar-donkere etsing,
Kalm starend in 't bliks'mende licht van de zon.
Schuimend het zand van verlaten woestijnen
Knagend wat bleef van door honger en dorst en vermoei'nis gevelden,
Krakeelend en krijschend rondom uwen somberen buit.
Rennend wijdbeenig van draf door zandige vlakten,
Werpend de wolken omhoog met ijlende klauwen,
Loop fladd'rend met ijdel gewapper van krullende pluimen,
Rekkend den gretigen hals naar de vurig-verlangde beplanting.
| |
Broedend in kunstig-gebouwde nesten, die hangen aan door de zee bebulderde klippen,
Rijdend op de golven van den grooten oceaan in lustige rijzing en daling,
Dein-schomm'lend op den lenigen, smijdigen, schuimenden rug van den sterke,
Den schrikb'ren verwoester, bestoker van landen en volken,
Verzwelger van vloten, verwekker van grondeloos wee.
Wieg'lend in de kruinen der dicht-belooverde boomen,
Bij kalme beweging van schuivende, schurende takken,
Doende weergalmen de lucht van hymnen van liefde en van angstig geschrei,
Parend uw wiss'lende stemmen
Aan de eeuw'ge muziek van de winden in 't woud.
Zangers van heilsprofetieën, verkonders van rampen en onheil,
Scherp-snebbige klievers van werv'lende winden,
Bereizers der wereld van 't Westen naar 't Oosten,
Schalt lustig uw lied'ren,
Rept vroolijk uw vleug'len,
Beelden van vrijheid en vreugdvolle vlucht,
Hoog-zwevende zangers voor ons, de gebond'nen aan de aarde,
U wil ik bezingen en loven uw lied'ren en leven.
|
|