| |
| |
[pagina t.o. 1]
[p. t.o. 1] | |
Oosterpark te Amsterdam, naar een aquarel in het bezit van Mr. Th.J.B. Hiltermann.
| |
| |
| |
Willem Witsen.
Door Aeg. W. Timmerman.
Wanneer het, wijsgeerig gesproken, niet vaststond dat alle menschelijke daden tegenover het Oneindige en Eeuwige dezelfde waarde hebben, wanneer wij mochten aannemen dat de wijze, waarop wij het onbewuste in ons tot bewustzijn trachten te brengen in verdienste verschilden, wanneer wij konden geloven dat de meest bevoorrechten onzer de absolute waarheid het zuiverst benaderden; dan zou de taak die wij op ons nemen om de verdienste van een bepaalden kunstenaar, de waarde van zijn uitingen, de kracht van zijn daden vast te stellen minder bezwaarlijk en minder hopeloos zijn.
| |
| |
Maar nu bepaalt zich die taak tot een niet zoo verheven plan van waarneming en weergeven, tot een subjectief vergelijken, tot een zeker wetenschappelijk rangschikken, dat de kunst, de hoogste uiting van den menschelijken geest, niet ten goede komt.
Want zooveel lager als ordenen staat dan scheppen, in die mate is wetenschap minder dan kunst.
Doch dàar het nu eenmaal onmogelijk is zuiver objectief de plaats aan te wijzen, die een kunstenaar inneemt, moeten wij ons wel beperken tot vergelijken en ordenen.
Aangenomen nu dat het een streven van elke kunst is, het onbewuste eerst zoo zuiver mogelijk tot ons eigen bewustzijn, dan door materieele daden ook tot het bewustzijn van anderen te brengen, dan hebben wij niet alleen aan te wijzen welken rang een bepaalde kunst in dat opzicht inneemt maar ook waar de plaats is van den kunstenaar die zich daarin uit.
Schilderkunst evenwel neemt met het oog hierop niet den eersten en hoogsten rang in. Dezen heeft de muziek. Want behalve dat muziek de kunst is die het dichtst aan een zieletoestand grenst en er de meest onmiddelijke uiting van is, heeft zij ook het minst materieele werktuig, de stem, tot haar beschikking om haar bewustwordingte openbaren, terwijl daarentegen de schilderkunst afhankelijk is van zoo gebrekkige instrumenten als penseel en stift.
In de schilderkunst heeft dus weer die uiting de hoogste waarde die het materieele werktuig het krachtigst beheerscht en tegelijkertijd met het cachet van een eigen persoonlijkheid een universeel gevoel, een of meer algemeen menschelijke zieletoestanden het zuiverst benadert. Want slechts benaderen van het hoogst mag het zijn wat de kunst moet nastreven.
Zooveel schooner immers als een landschap ons voorkomt te zijn, wanneer wij het op een snelle reis tusschen twee tunnels maar een oogwenk zien, dan dat wat wij dagelijks voor oogen hebben, zooveel grooter is de kunstenaar die ons slechts een deel van het leven zóó toont dat wij er meer achter vermoeden, dan hij die alle hulpmiddelen gebruikt om alles te willen laten zien. Daarom staat ook dat wat men tegenwoordig in de schilderkunst symboliek noemt: de direkte materialiseering van algemeen aangenomen gevoelens lager dan de even aangegeven verbeelding van nooit geheel te doorgronden sentimenten.
En juist daarom noem ik den schilder wiens naam boven dit opstel staat een zuiver kunstenaar. In al het werk dat hij gemaakt heeft, is het diepere onbewuste leven maar even aangeduid en toch schuilt er een wereld van teere en droevige, van blijde of ernstige sentimenten in al zijn scheppingen.
Maar alvorens verder in te gaan op een nauwkeuriger beschouwing van eenige zijner werken, van hetgeen hij praesteert als etser, als aquarellist, als schilder, wil ik ook de historiesche plaats trachten te bepalen die hij inneemt.
Het mag geloof ik wel als vaststaand aangenomen worden dat de beeldende kunsten sedert de Grieken en met name de schilderkunst sedert de oude Italiaansche en Vlaamsche primitieven, sedert da Vinci en Michel Angelo, sedert Frans Hals en Rembrandt zeer sterk is achteruitgegaan.
| |
| |
Oude huizen te Dordrecht, naar een aquarel.
Met toestemming der firma E.J. v. Wisselingh en Co. te Amsterdam.
| |
| |
Deels mag dit liggen aan de verandering van de economische toestanden, deels aan het verschil van onderwerp dat de kunst zich te beelden koos. Want dat de materieele werktuigen en de verf, al wordt zij ook niet meer zoo zorgvuldig als vroeger in de werkplaats der schilders zelf en door den kunstenaar zelf bereid, er schuld aan zouden zijn, is wel niet te geloven.
Dieper in te gaan op de verandering van den economischen toestand, dan alleen voor zoover zij in onmiddellijk verband met de schilderkunst staat, gedoogt deze plaats niet, ook al is zij misschien de grootste factor in dit proces; ik wil dus alleen maar spreken over het verschil van onderwerp.
Waar de oude Grieken het leven en den strijd der goden, het hoogste en heiligste wat de kunstenaar zich denken kon; de primitieven, de verheerlijking Gods en het daar ten nauwste mee in verband staande decoratieve doel, de verciering van het leven der menschen in hun verhouding tot dat der Godheid, voor oogen hadden; daar verloren onze 17de eeuwsche schilders, als gevolg van het, vooral in Holland, zoo sterk doorgedrongen protestantisme, nu de religieuse kant van hun onderwerp, al kon in het burgerlijk republikeinsch leven dezer eeuw hun kunst nog in goeden zin decoratief blijven en al schikte zij er zich ook in voor een minder hoogstaand doel te arbeiden, namelijk voor de verciering van het burgerlijk leven. Door deze laatste richting kwam het dan ook dat de portretkunst in dien tijd haar hoogsten bloei bereikte.
Onder den achteruitgang evenwel der hooge handels-positie waardoor Holland verzwakte, leed ook de schilderkunst, zoodat zij in de achttiende eeuw geheel verliep in een leeg dilettantisme. In de laatste helft onzer eeuw echter is een hoopvolle herleving ontstaan en de moderne Hollandsche schilderkunst mag als een - al is het dan ook nog vrij zwakke - voortzetting dier oude Hollandsche school beschouwd worden.
Van hare vertegenwoordigers noem ik alleen de meest opmerkelijken: de Marissen, Israels, Breitner, Bauer, Veth, Witsen, de wezenlijke voortzetters der 17de eeuwsche Hollandsche school, al staan enkelen nog onder Franschen of Duitschen invloed, en al hebben ze ook eenigermate de traditie van het vak verloren.
Onder hen neemt Witsen een voorname plaats in omdat hij wellicht het meest van al de genoemden de typiesch Hollandsche goede eigenschappen der oude Hollandsche schilders bezit. Hij heeft hun degelijkheid, hun eerlijkheid, hun trouwhartigheid, hun geduld en hun eenvoud en, als Amsterdammer van eeuwen her, de ietwat sentimenteele goedhartigheid, de berustende melancholie, de gezonde hartstochtelijkheid de bevolking van die stad eigen.
Gesteund door deze eigenschappen, heeft hij in een tijd als de tegenwoordige geheel vrij weten te blijven van allerlei invloeden van buiten af. En dit is geen geringe verdienste. Want geen tijd is zoo vol geweest van middelmatigheden, van zoogenaamde zoekers, die op alle mogelijke wegen, behalve langs die van eerlijkheid en study-arbeid, naar goedkoope effecten en oppervlakkigen glans streefden.
Nabootsen van naïviteit gold voor eenvoud, ijdel gesmeer van verf voor
| |
| |
kracht, zoetelijk geteem van vlakke kleurtjes voor diep sentiment. En in plaats van gevoel kwam er ijdelheid, in plaats van kracht lafheid, in plaats van naïviteit sentimenteel gestamel voor den dag.
En hoewel het niet zeer moeilijk was de oppervlakkigheid van dit alles te doorzien en het korte bestaan er van te voorspellen, een beginnend schilder moest een behoorlijke mate van zelfstandigheid en geestkracht bezitten om er zich volkomen vrij van te blijven houden.
Maar Witsen heeft altijd begrepen dat alleen eerlijk en hard werken hem zijn zelfstandigheid kon waarborgen en dat materieel-techniesche vaardigheid in het hanteeren zijner instrumenten een eerste vereischte daarvoor was.
Oude huizen te Amsterdam, naar een ets.
Met toestemming der firma E.J. v. Wisselingh en Co. te Amsterdam.
Van den tijd dan ook dat hij op de Amsterdamsche Academie onder de leiding van zijn hooggewaardeerden leermeester Allebé studeerde tot op den huidigen dag, heeft hij geen moeite gespaard om met de grootste nauwgezetheid te streven naar het doorgronden van zijn vak. In de eerste plaats naar de kunst van etsen.
Hij is dan ook volkomen vertrouwd met al de moeilijkheden die het vak oplevert. Terwijl een aantal etsers zich alleen toeleggen op het eenvoudige teekenen op de te bijten koperen of zinken etsplaat, heeft Witsen zich geoefend in het gebruiken van aqua-tint, vernis-mou, drooge-naald en zwaveltint en wendt meestal meer dan een dezer procedés in dezelfde ets aan.
| |
| |
Een voorbeeld hiervan in zijn ‘Oude huizen’ te Amsterdam. Het vogelkooitje, en een stuk van den muur naast de deur is in aqua-tint, het water zelf in zwaveltint bewerkt. Door deze wijze van werken verstaat hij het zooals geen ander etser in ons land op voortreffelijke wijze niet alleen de stof maar ook de kleur uit te drukken.
Bovendien drukt hij zijn etsen allen zelf.
Dat dit een buitengewone handigheid en gevoeligheid voor toon en kracht vereischt, daarvan zag ik een duidelijk bewijs onlang bij de bekende firma van Wisselingh te Amsterdam, waar men mij een serie etsen toonde van een onzer andere bekwame etsers, gedrukt door een ervaren drukker van beroep en een tweede door Witsen. De eenigszins stroeve correctheid en de eentonigheid vooral in de donkere gedeelten van den eersten druk waren geheel opgegaan in een malsche weekheid van lijn en in een wonderlijke kleurenrijkdom vooral in de donkere tonen.
Door het leggen van een egale inktlaag over de geheele plaat waar vroeger werd gemanoeuvreerd met dunner of dikker zwart - ijdeltuitig middel om eventueele fouten te vermommen! - door het gebruik van verschillende inktkleuren in plaats van het vroegere eentonige zwart, kwam in Witsen's druk heel het rijke doen en de verrukkelijke onbevangenheid van den genialen etser volkomen tot zijn recht.
Maar ook het drukken is Witsen nog niet genoeg. Hij onderzoekt alles waardoor zijn werk nog degelijker, nog spontaner, nog frisscher zou kunnen worden. Zoo heeft hij zijn Brabantsche etsen niet alleen geheel naar de natuur geëtst, maar ook op de plaats zelf geheel gebeten, waardoor hij een uiterst reine zuiverheid en frischheid van toon bereikt. Trouwens in deze geheele serie etsen voelen wij de klaarheid van zijn eerlijken blik op de natuur. Onbekommerd op het effect dat zij zullen maken, speelt hij de vlugge indrukken van een warmen zomerdag en de gemoedelijkheid en vriendelijke innigheid dier schamele huisjes en oude boerderijtjes met lenige en behendige hand op het smijdige koper en deelt er de warmte van zijn gevoelig hart aan mede.
In zijn Londensche etsen, waaronder de meest bekende zijn Trafalgar-square, de Theems, Waterloo-bridge en die, waar hij wachtende hansoms of in mist en regen voortglijdende wandelaars op heeft afgebeeld, treft ons vooral het massief zware en de soliede forschheid waarmede het krachtige leven van de geweldige wereldstad wordt weergegeven. Daar dreunt het gerommel van zware goederentreinen achter, het onafgebroken gedraaf van bezige, zwoegende stadsmenschen, het ratelend gerij van beladen karren.
Wij zien niet alleen het eenzame hoekje naast het majestueuze bruggengevaarte waar de eenzame knol voor zijn vervallen hansom staat te suffen, maar we voelen er ook de diep-trieste ellende in van het groote-stadsleven, de eenzaamheid in het oneindig gewoel, de verlatenheid van den eenling in al die millioenen, het lijden van den arme naast de botte praat van den rijkaard. In al deze etsen ligt de voornaamheid van ingehouden kracht, de fijne soberheid van aristokratieschen rijkdom. En daarnaast de etsen uit Ede en zijn Hollandsche
| |
| |
stadsgezichten. Men heeft beweerd, dat in de eerste de invloed van Millet merkbaar is. Ik zie er alleen een overeenkomst in van hun beider liefde voor donkere silhouetten tegen een lichte lucht, voor den koelen weemoed van den avondstond, voor moedigen dagelijkschen arbeid; een liefde, die ieder kan voelen, waar hij in een heuvelachtig land het zwoegen van laat in den zomeravond werkende arbeiders aanschouwt. Er is niet veel kunst, die meer aangrijpend uitdrukt de droefenis en toch ook het aandoenlijke der onwetende
Waterloo-Bridge, naar een schilderij.
Met toestemming der firma E.J. v. Wisselingh en Co. te Amsterdam.
berusting, die het boerenleven kenmerkt, dan deze etsen. Donker en zwaar als de aarde, die zij uitwroeten, waar zij in en van leven en waar zij zich één mee gevoelen, zijn de arbeiders, die hij etst.
Zie ook daarnaast de simpele tevredenheid van zijn twee ‘Breisters’, hun kalmen tred na afgeloopen dagtaak, de slankheid hunner krachtige lichamen; zie die pracht van een meid, die hij geeft in zijn ‘Aardappelrooister,’ de gezonde praal van haar werklijf. Zie zijn zittenden herder met den buitenblik van vèr-ziende oogen.
| |
| |
Dit alles is gedaan met de groote liefde van een hart, dat meeleeft het leven der tobbers en meegeniet hunne schaarsche en eenvoudige genoegens.
Last not least zijn stadsgezichten. Ik sprak al van zijn ets met het vogelkooitje, zoo door en door Amsterdamsch: met het geheimzinnige troebele water, waarboven de huizen eenzaam staan te peinzen over de armoede, die zij verbergen, en de verheelde kwalen, waaraan zij lijden. In deze ets is zoo gevoelig uitgedrukt de achterkant van het typiesch Amsterdamsche kleinburgerlijke leven, met zijn kleinzielig kwaadspreken van bij elkaar hokkende buurvrouwen, het heimelijke - uit Amsterdamsche angst voor de politie - in de schemering uitwerpen van emmers met afval in de vuilgroene gracht,
Aardappelrooien, naar een ets.
Met toestemming der firma E.J. v. Wisselingh en Co. te Amsterdam.
waar het sentimenteele gegalm van meiden uit dufriekende keukenhokken overheen klinkt, het weemoedige hunkeren naar een stuk buitenleven; het onzindelijke, oppervlakkige reinigen en stofverplaatsen; het eindelooze ziekliggen en hopelooze hoesten; het armoedig tobben om rond te komen met, als bron waar alle jammer uit oprijst en in wederkeert, dat altijd gladde, soepele, verleidelijke water, dreigende dagelijks met de vernietiging van al die diep trieste ellende.
En dan, ‘het Kolkje te Amsterdam’, een ets met ijzervaste hand in het koper gegrift, prachtig van opzet en lijnenbewegen, waarin elk streepje spreekt van meesterschap, zoo zuiver en precies weergegeven, dat het een wonder is om aan te zien, geteekend met een liefde voor het onderwerp en klaarheid
| |
| |
van opmerken en een kracht van expressie, zooals Witsen misschien in geen zijner andere etsen getoond heeft te bezitten.
Vergelijken wij met deze de eenigszins verwante ets van het buurtje Groenendaal in Rotterdam, dan treft ons tegelijkertijd met een opmerkelijke overeenkomst van opvatting het merkwaardig verschil in toon en atmosfeer; het meer ruwe van het Rotterdamsche huizentype, het frisschere van het water. Alles is ruimer en minder opeengepakt, en toch veel dorder en schraler. De huizen
Het Kolkje te Amsterdam, naar een ets.
Met toestemming der firma E.J. v. Wisselingh en Co. te Amsterdam.
zijn even armoedig en triestig en er schuilt een even diepe ellende achter, maar de verdiepingen zijn niet zoo drukkend op elkaar gestapeld als te Amsterdam, waar de huizen elkander opzij staan te dringen en over de schouders trachten te kijken, propvol tot aan den nok met starende vensters en armelijke tobbers. In ‘Groenendaal’ voelt men de stroomende rivier en het vloeiende water; in ‘het Kolkje’, de doode gracht waar de bobbels vol verderfelijke besmetting traag rijzen naar de oppervlakte en de kozijnen bezoedelen met een loodgrijzen uitslag.
| |
| |
Ten slotte - want wij moeten kiezen - ‘Rechtboomsloot’ en de ‘Nieuwmarkt’. De eerste ets geeft voor mij volmaakt weer de dorre verlatenheid van die oude Amsterdamsche grachtjes, waar het groene gras lange strepen trekt door het grijze steenenvlak, waar geen kar rijdt, geen jongen fluit en de venter, die verwonderd naar de neergelaten gordijnen kijkt, bijna fluistert inplaats van roept; 's morgens en tegen den avond alleen als ter sluiks ver
Groenendaal te Rotterdam, naar een ets.
Met toestemming der firma E.J. v. Wisselingh en Co. te Amsterdam.
levendigd door enkele bleeke en magere gebogen mannetjes, die langs de huizen glijden en geluidloos in de vochtige gangen door nauwelijks geopende deuren sluipen en een enkel ziekelijk jongetje droevige blikken laat dwalen over het uitgemergeld hondje dat de bevroren, glaskoude aardappels aan den kant van den wal angstig en schielijk opslokt. Hier is de grens tusschen dood en droom, hier is alles koude en vocht. Tegen de slapende huizen met hun verdoofde oogen zien wij op, daarboven grauwt een zwakke lucht, kil en kleurloos.
| |
| |
Maar de Nieuwmarkt is weer teerhelder en ragfijn, en de waag praalt er met zijn torentjes en daakjes en spartelt en sprankt van luchtige lijntjes, even onbevangen neergezet als een invallende gedachte in een zakboek, zooals de roode wimpel wappert tegen de blauwe zomerlucht, zooals de wind het water rimpelt, lijntjes die het papier streelen als zwevende duivenveertjes de wangen van een meisje, als een vlindervleugel het fluweel van violen.
Want Willem Witsen is een zeer veelzijdig kunstenaar.
Zoo gaarne zou ik al zijn etsen behandelen, maar de ruimte laat het niet toe en bovendien moet men een even gevoelig kunstenaar zijn als hij, om niet te kort te schieten in liefde voor het onderwerp en in keuze van woorden. En wie zou ook in staat zijn zelfs zeer in de verte weer te geven in enkele woorden, wat een kunstenaar in zooveel tientallen van jaren met onafgebroken arbeid heeft getracht uit te drukken.
Thans wil ik een greep doen uit den schat van aquarellen die er van Witsen bestaat. Al is hij ook even knap in het teekenen met waterverf als in het etsen toch geloof ik dat zijn etsen grooter kunst verraadt, want terwijl in het aquarel hem kleur ten dienste staat om kleur uit te drukken bereikt hij bijna evenveel bij het weergeven van toon en kleurschakeering in zijn etsen als in zijn aquarellen, al is ook in de laatste de onwrikbare vastheid van hand even groot als in de eerste.
Daarentegen weet hij in zijn aquarel weer geheel andere dingen uit te drukken die wij niet in zijn etsen weervinden.
Nemen wij bijvoorbeeld het ‘Oosterpark’ te Amsterdam (collectie Hilterman). Dit aquarel is nobel van kleur, forsch van opzet en compositie en drukt voortreffelijk uit de grootheid en de macht van een zich steeds uitbreidende stad in de eindelooze sneeuwvlakte die misschien niet eens weiland wordt voor het dit groote veld met zijn pas opgerezen huisjes in de verte veroverd heeft; een stad wier geweldige levenskracht de eenvormige rijen huizen voor zich uitdrijft als de zee haar schuim, een stad die rondom zich het frissche natuurleven wegdrukt en de monumenten neerbrokt van haar bloei en haar vooruitgang. Grootsch welft zich de kille winterlucht die over het huizengordijn neerziet op de zwoegende en woelende stadsmenschen er achter.
En zien wij nu in de ‘Oude Schans’ (collectie Hilterman) hoe de winter huist in het kille water tusschen de hooge donkere grachthuizen.
Goorgeele ijsschotsen, afgerond door het logge botsen, dooiende van gesmolten sneeuw, poreus en bros, glijden traag door het donkere water langs de dommelende schuiten die hier plompverloren uitrusten van hun lange zomertochten over rivieren en binnenwateren.
Het is of ze nog een vleugje herinnering meebrengen aan de gouden Augustusdagen toen hun groote zeilen weerspiegelden in de lange rechte vaarten, tusschen de glanzen van drijvende blanke wolken en wuivende rietpluimen. Het is of de fijne lucht waarvoor de rijzige masttop zoo geraffineerd kunstvaardig is neergezet, hoog boven de sombere huizen de belofte geeft van een herleving en een hernieuwing.
| |
| |
Dit is het bloeiende leven vermomd in doodskleederen, het lachen van kinderen achter een ouden met klimop begroeiden muur.
Ook een paar teekeningen uit Dordtrecht mag ik niet vergeten ‘De oude huizen’ uit de collectie Dentz van Schaick (Amsterdam), ‘de Brug’ (kunsthandel Goupil te 's Gravenhage) en ‘Oude huizen’ (Teylers genootschap te Haarlem).
De eerste geeft wet het sterkst den aangrijpenden weemoed van die bijna onbewoonbare bouwvallen met hun afgekalkte en verweerde muren, uitgevreten
Oude Schans te Amsterdam, naar een aquarel in het bezit van Mr. Th.J.B. Hiltermann.
en nog vochtig van het gezwollen water uit de breede rivier met zijn blinkende lichtvlakte dat er in de sombere regen-herfstdagen langsaam tegen opsluipt, er in de stille avonden zacht uitnodigend tegenklokt, en zijn donkere verleidelijke schoot langs uitvloeit, ze langsaam, langsaam verlokkend om er in af te glijden en in de verscholen bedding rust te zoeken van hun jaren lang lijden van gure windvlagen en brandende zonnehitte.
Dit is de eindelooze eenzaamheid van afgetobde invaliden, die niets meer
| |
| |
te hopen hebben, moede van het leven, moede van het lijden, troosteloos en verlaten. Een kunst om voor te buigen, een schoonheid om bij te weenen. Zie ook in ‘de Brug’ het schuchtere lauwe zonnelicht waar de huizen en het water zich in koesteren. Vooral het water, zoo dun en teer, en lenig en bewegelijk en stilzwijgend en dalend dat het bijna geen water meer lijkt maar een geklaarde stof van fijne en ijle vloeing, zoo subtiel onder het zware, donkere, ijzeren bruggengevaarte. En in Teylers aquarel de blikkerende weerkaatsing in de oude verweerde vensters, waarachter geen leven huist, maar alleen de doffe glans van blinde oogen, de dwalende blikken van een
Brug te Dordtrecht, naar een aquarel in het bezit der firma Boussod Valadon, den Haag.
dwaas, het verloren staren van een ijlende zieke.
Dan nog het wintergezicht ‘de Driehoek’ te Ede (collectie Reich te Amsterdam). Een paar eenzame dorpshuisjes met een lantaarn er tusschen gezet en in de verte een paar weggedoezelde boomen. Ook hier weer de verlatenheid van het stille dorpsleven, zonder begeerten van den eenen dag op den anderen, altijd dezelfde genoegelijke tevredenheid van eenvoudige zielen, waar de dagtaak alleen verandert met de wisseling van de jaargetijden, van regen en zonneschijn, met het dalen der sneeuwvlokken en het bloeien van den boomgaard. Hier vooral toont Witsen de trouwhartigheid en den eenvoud der klassieke Hollandsche school waar boven op gewezen is.
| |
| |
Er bestaat een ets en ook een olieverfschilderij - dit laatste nog in 't bezit van den schilder - met hetzelfde dorpsgezicht in de sneeuw tot onderwerp, doch niettegenstaande de voortreffelijke qualiteiten van deze beide werken geef ik toch het aquarel de voorkeur vooral omdat dit zoo goed de stof en ook de kilheid van de atmosfeer uitdrukt. Van de meeste aquarellen bestaan er trouwens olieverf-schetsen, omdat de schilder de gewoonte heeft voor hij een ets of aquarel begint eerst een aantal studies in olieverf van zijn sujet te maken, vandaar dan ook dat ze hoewel met de meeste zorgvuldigheid bewerkt
Driehoek te Ede, naar een aquarel in het bezit van den heer C.D. Reich Jr.
toch deze eigenschap volstrekt niet opdringen, maar veeleer den indruk geven van geheel spontaan te zijn opgeschreven. Wat dan ook eigenlijk het geval is al is er ook groote voorbereidende studie aan vooraf gegaan.
Want Witsen concipieert zeer langsaam zoodat hij soms een paar jaar met een teekening in zijn gedachte loopt voor hij er aan begint. Heeft zij zich evenwel volkomen in alle details in zijn geest gevormd dan is het materieele werk in eenige dagen afgeloopen.
En toch wanneer men bijvoorbeeld die tallooze vensters in zijn stadsgezichten nauwkeurig beschouwt dan blijkt het dat raampje voor raampje en kozijn
| |
| |
voor kozijn precies haaks en in het lood staan, dat de voegen van de steenen aan de andere zijde van deur of venster zorgvuldig doorloopen. Zoo heeft hij ook een studie gemaakt van de verschillende steensoorten en houtconstructies, en de eiken meubelen, die hij als uitspanning voor zijn gezin vervaardigt en zoo zuiver mogelijk construeert, geven hem een klaar inzicht in het samenstel en den bouw der huizen, die hij afbeeldt.
Doch ik wil nog met een enkel woord melding maken van zijn onlangs te Amsterdam in Arti geëxposeerde laatste aquarel ‘Uit de dagen der Kroningsfeesten’, in 't bezit van de firma Van Wisselingh te Amsterdam.
Vast en forsch geteekend en blank van toon, geeft het ons weder een duidelijk inzicht in dien kant van Witsen's kunst, die met zijn afkomst en het karakter van de stad, waar hij zooveel jaren woonde, in nauw verband staat. Daar ligt een diepe melancholie, ietwat naar het sentimenteele neigende, en toch zulk een gemoedelijke berusting in deze superbe teekening.
Het berooide meisje, moederziel alleen achtergebleven in deze sombere woning, de trieste kleuren van de vastgebonden vlag, de strakke lijnen van straat en kaaimuur, de levenlooze vensters, en vooral die half-openstaande deur van het onderhuis, vergeten te sluiten, wekken de gedachte, of de geheele stad is uitgestorven en de dood alleen dit armelijke meisje in broodsgebrek had achtergelaten, hopeloos wachtende op verlossing uit zijn verlatenheid. En toch vermoedt ge er, nauw hoorbaar, heel ver, ver achter, het geschetter van blinkend koper, de praal van den gouden en witten stoet, het gejubel van blijde stemmen, het klare schitteren van vroolijke oogen, alles overgoten van den geelen zonneglans, die ook aan deze vergeten keerzijde der blijdschap een aalmoes van zijn rijkdom schenkt.
Deze aangrijpende teekening van Witsen te bezitten, zou mijn wensch niet zijn. Tenzij dan alleen als memento mori.
Thans rest mij nog enkele zijner schilderijen te bespreken.
In vergelijking van zijn etsen en aquarellen heeft Witsen maar weinig schilderijen gemaakt. Maar wanneer ik er slechts enkele en wel die mij het meest treffen, bespreek, dan is het vooral niet omdat ik er minder waarde aan hecht. Integendeel, ik geloof dat hij in geen van zijn andere werken dat bereikt wat hij in zijn ‘oude huizen te Dordrecht’ (in 't bezit van Dr. de Koning te Haarlem) toont te kunnen. Dit schilderij is behalve ongemeen fraai geschilderd ook uiterst zuiver van toon en heerlijk van kleur; dezelfde gevoelens zijn er in als in het aquarel, naar hetzelfde sujet, dat ik boven besprak, maar veel sterker uitgesproken en veel meer geidealiseerd. Hier valt niet aan te twijfelen of het overwinnen van de koppige en weerbarstige olieverf geeft krachtiger resultaten dan het gebruik van de meer meegaande waterverf of het dankbaarder procedé van etsen.
Ik heb het tot dusver opzettelijk vermeden Witsen met een zijner andere tijdgenoten te vergelijken omdat ik het à priori ongewenscht vindt een lijn te trekken tusschen twee kunstenaars; maar in dit geval moet ik er terwille van de scherpe tegenstelling wel mijn toevlucht toe nemen.
| |
| |
Uit de dagen der Kroningsfeesten, naar een aquarel.
Met toestemming der firma E.J. v. Wisselingh en Co. te Amsterdam.
| |
| |
Zet nu eens naast dit schilderij een der beste stukken van Breitner, dan houdt 't het er volkomen tegen uit. Want waar Breitner met een romantiesch, sterk hartstochtelijk brio er - wel altijd raak en mooi! - maar op los smeert en met een schitterende spontaanheid zijn ruwe kracht met vuisten voortjaagt en altijd en plein carrière over heggen en hei, horden en barrières tomeloos voorwaarts stuift, daar bereikt Witsen met dezelfde forschheid en vastberadenheid doch met hooge ingehouden voornaamheid en haast wetenschappelijk berekend willen en krachtig bedwongen hartstochtelijkheid een zeker niet minder en misschien klassieker resultaat.
Breitner is de allesvermeesterende, geweldige virtuoos die daverende toejuichingen - en verdiende! - doet losbarsten, Witsen de stille, zuivere vioolspeler beloond door den warmen handdruk van een vriend, door de blinkende tranen van een diep geroerde vrouwenziel.
Breitner is schitterend en schoon; Witsen alleen schoon!
Aan dit laatste schilderij ging vooraf de ‘Montalbaanstoren te Amsterdam’ (collectie Croll te Rotterdam) breed gedaan en wat men in de muziek gedragen noemt, vol van de intenties, die in de ‘Oude huizen te Dordrecht’ geheel zijn uitgesproken.
Vergelijkt men deze laatste schilderijen met twee anderen uit den Londenschen tijd, dan ziet men dat het oudste ‘Waterloobridge’ (firma v. Wisselingh te Amsterdam) bijna geheel in bruin en geel geschilderd, reeds alle goede qualiteiten van zijn latere werken bezit, maar vooral ook een eigenaardige bekoring van jeugdigen overmoed en jonge kracht die het zeer aantrekkelijk maakt; terwijl in het andere (ook in het bezit der zelfde firma) ‘de fontein op Trafalgar Square’ voortreffelijk is weergegeven het spelen van het zonlicht door de dikke mist. Men voelt er den klaren winterhemel achter het gordijn van damp en smook die geheel de groote stad omsluiert en de blauwige blankte van het sneeuwkleed dat, hier tot groezelig geelen pap vertreden, de wijde velden om de rokende stad dekt.
En hiermede meen ik eenigermate de taak die ik op mij nam te hebben voleindigd. Eenigermate; want den geheelen rijkdom van dit groote talent te omvatten is mij niet gegeven. Bovendien lijkt het mij pijnlijk voor den kunstenaar zelf uit te wijden over zijn voortreffelijke eigenschappen als mensch. Evenwel, deze eigenschappen kunnen gemakkelijk afgeleid worden uit de gaven die hij als kunstenaar ten toon spreidt, vooral voor hen voor wie het zooals voor mij-zelf, als een axioma vaststaat dat niemand een groot kunstenaar zijn kan of hij moet goed zijn.
En ieder die de beminnelijke trouwhartigheid, de hartelijke vriendschap, den onbevangen eenvoud van Willem Witsen persoonlijk heeft ondervonden zal de waarheid van mijn stelling ten opzichte van hem althans ongetwijfeld zonder aarselen willen toegeven.
|
|