Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 1]
| |
Prima Vera. Rijksmuseum, Amsterdam.
| |
[pagina 1]
| |
[pagina 2]
| |
Bart van Hove; om daarna, wijzende op een breede rij beeldhouwwerken, door den toenmaals zes-en-dertig jarigen kunstenaar reeds het aanzijn gegeven, met evenzoovele getuigen zijne gunstige meening te staven. En inderdaad Bart van Hove is ‘van huis uit’ kunstenaar. De artistieke omgeving zijner jeugd moge eene aanleiding geweest zijn, dat hij de eerste schrede zette op den zoo moeilijken weg, zijn aangeboren talent was het, dat reeds vroeg in hem met onmiskenbare teekenen, den kunstenaar ‘door Gods genade’ deed kennen. Ofschoon zijn vader, de figuurschilder J.H. van Hove, hem voor de Marine wenschte te doen opleiden, achtte hij het toch voor de algemeene ontwikkeling van zijn zoon noodzakelijk, dat deze de avondlessen in teekenen
‘Orion.’
en boetseeren aan de Haagsche Kunstacademie bijwoonde, en spoedig reeds genoot hij het voorrecht de aandacht op zich gevestigd te zien van zijn leermeester, den beeldhouwer Eugène Lacomblé; deze zich aangetrokken voelende tot den met ernstige toewijding en natuurlijken aanleg begaafden leerling, ontdekte weldra in hem ‘den beeldhouwer’. Toen dan ook op de Tentoonstelling van Kunstnijverheid, de door Bart van Hove ingezonden buste van zijn Grootvader, den heer J.B. van Hove, bekroond werd met de verguld zilveren medaille, gelukte het den heer Lacomblé, daarbij krachtig ondersteund door professor J. ten Brink, den vader van den jongen kunstenaar te overtuigen en diens toestemming te erlangen zijne roeping te volgen. Aanvankelijk werd nu besloten hem naar Roermond te zenden, waar hij in het atelier | |
[pagina 3]
| |
van den kerkelijken beeldhouwer en houtsnijder, J. Oor, verdere opleiding zoude ontvangen, spoedig intusschen, inziende dat dit den weg niet was, voerende tot het gewenschte resultaat, zeide hij Roermond vaarwel, om zijn studiën voort te zetten aan de Antwerpsche academie. Wetenschap en Kunst door de faam bekranst. Teyler's Museum, Haarlem.
Gedurende de nu volgende vijf jaren werkte hij onder de leiding van Jos. Geefs en behaalde telken jare de onderscheiding aan de verschillende afdeelingen der academie verbonden, welk succes na verloop van dien tijd bekroond werd door de toekenning van de gouden eere-medaille. | |
[pagina 4]
| |
Z.K.H. Prins Hendrik der Nederlanden verleende den jongen kunstenaar een subsidie, ten einde aan zijn wensch gevolg te kunnen geven, om aan de academie des Beaux Arts, zijn studiën te vervolgen. De machtige invloed van zijn vijfjarig verblijf te Parijs is zelfs bij de zeer groote individualiteit in Van Hove's kunst duidelijk op te merken en verleent bij al de realiteit van een gezonde Hollandsche opvatting, zijn kunstwerken die vriendelijke gratie, de Fransche school eigen. Aan de ‘academie des Beaux Arts’, onder ‘Cavalier’, de morgen- en avondlessen volgende, werkte hij den overigen tijd op zijn atelier en verwierf, evenals aan de academie te Antwerpen, de jaarlijksche medailles der afdeelingen. Na twee jaren van ingespannen studie ontving hij namens Zijne Majesteit den Koning Willem III de vereerende opdracht een kleine brons van Pradier, op natuurlijke groote, in marmer uit te voeren en tevens ontwerpen aan te bieden voor twee Caryathiden, voorstellende ‘de Comedie’ en ‘het Drama’ eventueel bestemd voor de kunstzaal van het Koninklijk paleis ‘het Loo’. De ontwerpen mochten de hooge goedkeuring van Zijne Majesteit verwerven en eene opdracht tot uitvoering in marmer volgde. Intusschen was de jonge ‘Van Hove’ bezig aan een groot beeldhouwwerk voor de internationale tentoonstelling te Parijs van 1879, ‘de Orion’. Z.K.H. Prins Hendrik der Nederlanden schonk hem de hooge onderscheiding dit werk op zijn atelier te komen bezichtigen. (April 1878). ‘De Natuur.’ Physisch Laboratorium, Groningen.
Hoe zal het de jonge kunstenaar te moede geweest zijn, toen hem de vereerende maar zware taak, waaraan hij, met diepen weemoed vervuld, zijn beste krachten wijdde, opgedragen werd, de buste van Z.K.H. Prins Hendrik, zijn doorluchtigen beschermheer, wiens naam door Bart van Hove steeds met eerbiedige erkentelijkheid wordt uitgesproken, te vervaardigen. Bij de onthulling (1879) der buste, welke geplaast werd boven den hoofdingang der Kweekschool voor de Zeevaart te Leiden, bracht dr. H.G. Hage, voorzitter van het comitée, hulde aan den Nederlandschen kunstenaar Van Hove, die onzen onvergetelijken Prins Hendrik zoo treffend wist weer te geven. De ‘Orion’ op de tentoonstelling ingezonden met zijn ‘Baiser de revoir’, een levensgroot vrouwefiguur waarin jeugd en gratie wedijveren met edele opvatting, trok de algemeene aandacht en verwierf de gouden medaille. ‘Tot voltooing van zijn studie Italië te bezoeken’, geen wonder inderdaad, | |
[pagina 5]
| |
dat hij zich hierdoor aangetrokken voelde. De heerlijke kunstwerken in de Musea, de schoone scheppingen der groote meesters overal in Italië's aloude kunstcentra verspreid, trekken, als met geheimzinnige toovermacht den kunstenaar tot zich, hem verhalende van groote tijden en nog grootere mannen, hem toefluisterend een lied van bitteren strijd tusschen ruwen hartstocht en hooger intellect. Wel hem, die ze heeft mogen begrijpen, die stemmen zwevende over de kampplaats, waar eeuwen lang de hoogere en lagere hartstochten, van het tot ontwikkeling ontwaakte menschengeslacht, om den voorrang streden, ruischende om de gedenkteekenen der overwinning van het eeuwig schoone. Ook in zijn ziel ontwaakte het bewustzijn, dat in anderer opvatting en streven een waarborg te meer tot het bereiken van hooger ontwikkeling erkent. Intusschen een reis door Italië is een luxe, die de financieele draagkracht van de meeste jonge kunstenaars verre te boven gaat en 't was daarom dat Van Hove's vader, daartoe aanleiding vindende in de verschillende onderscheidingen door zijn zoon behaald, tot 's lands regeering het verzoek richtte hem toe te laten tot mededinging aan den prijskamp voor ‘Rome’, welke toenmaals in eenige jaren niet had plaats gevonden, Charles Rochussen.
Het antwoord op dit verzoek bleef niet uit, de jonge kunstemaar stond zoo goed aangeschreven, dat hem een subsidie werd verleend, hem in staat stellende aan zijn reisplannen gevolg te kunnen geven. In gezelschap van den Belgischen graveur Lauwers, die de ‘Prix de Rome’ voor de gravure van België had verworven, aanvaardde hij de reis en doorkruiste onder diens | |
[pagina 6]
| |
leiding - Lauwers had namelijk reeds vier jaren aldaar doorgebracht - het noordelijk gedeelte van Italie. In Florence namen de reisgenooten afscheid; eene opdracht der Belgische regeering riep Lauwers naar Parijs. Van Hove intusschen zette zijn studiereis voort, genietend de wonderen en toetsende zijn verkregen bekwaamheden aan de meesterwerken van Italie's roemrijk verleden. Acht maanden later ongeveer vinden wij hem in het vaderland terug, (1882), waar hem door den architect J. Cuypers de uitvoering wordt opgedragen der timpanvullingen van de vensters en later nog eenige beelden voor het hare voltooiing naderende Rijksmuseum te Amsterdam. W.J. Hofdijk.
Bart van Hove's naam als talentvol kunstenaar door een schitterenden studietijd gevestigd, wint van nu af meer en meer aan beteekenis. De schoone conceptie en uitvoering van het zes meter hooge, bronzen beeld ‘de Nederlandsche Maagd op de vleugelen der overwinning vrede brengend door handhaving van het gezag’ voor het te Batavia op te richten Atjeh-monument, ontworpen door den architect P.H.J. Cuypers, de javaantjes voor het Ethnographische Museum, hen wel bekend die de tentoonstelling in 1883 te Amsterdam bezochten, getuigen van des meesters kunst uit zijn eerste periode. Onmiddellijk aansluitende hierbij is ‘de genius der Electriciteit’ een bronzen jongelingsbeeld, 't welk als lichtdrager voor het trappenhuis van Teylers Museum bestemd, een sieraad is dezer schoone stichting. In 1885 wordt Van Hove leeraar aan de Kunstnijverheidschool ‘Quellinus’ en vier jaren later directeur dier inrichting, een post door hem nog steeds met groote toewijding bekleed. Verschillende opdrachten door stedelijke regeering en particulieren zijn het natuurlijk gevolg van het welverdiend succes. De Sint Bernardus, voor het St. Bernardusgesticht te Amsterdam, de schoone groep in brons als topgevel- | |
[pagina 7]
| |
Monument voor Mevrouw Bosboom-Toussaint, den Haag 1887.
| |
[pagina 8]
| |
Frontispice Stadsschouwburg.
versiering van Teylers stichting aan het Spaarne, dateeren even als de gevelversiering van het gymnasium te Amsterdam van de jaren 1885 en 86. Deze laatste groep, 5 meter hoog, is uitgevoerd in fransche bergsteen en stelt voor ‘de studie en de wetenschap als beheerscheressen der aarde, door den gevleugelden roem bekroond.’ In 1887 vereerde Z.M. den Koning Willem III hem met een nieuwe opdracht en had Van Hove het voorrecht een marmeren buste van H.K.H. het Prinsesje te mogen vervaardigen. Kindergroep ‘de Dans’. Stadsschouwburg, Amsterdam.
De busten van ‘Charles Rochussen’ 1886 en ‘Bosboom’ 1887, in het Stedelijk Museum te Amsterdam, en die van ‘Hofdijk’ 1889 en ‘David Bles’ 1892, in het Rijksmuseum aldaar, behooren onder de schoonste werken van den kunstenaar. Het monument van mevrouw Bosboom-Toussaint in Den Haag, waarvan prof. Quack ter gelegenheid der onthulling 1887 getuigde, dat tevens daarmede de kunstenaars, Springer en Van Hove, zich een eerezuil hadden opgericht, en het in 1891 onthulde gedenkteeken, door het genootschap ‘Natura Artis Magistra’ aan de nagedachtenis van den heer G.F. Westerman gewijd, zijn kunstwerken van groote oorspronkelijkheid. Tot de schoonste concepties behooren de zinrijke beeldengroep in het frontispice van den Stadsschouwburg, met den grooten brand van dat gebouw verloren gegaan. De hoofdgroep, ter hoogte van 3.75 meter, verhief zich op het platform | |
[pagina 9]
| |
boven het frontispice, en bestond uit drie beelden ‘de Roem de kunsten bekransend’, met de beide vrouwenfiguren ‘de Komedie’ en ‘de Dans’, op de hoeken van den vooruitspringenden voorgevel, een geheel van fijn gevoelde compositie vormende. Zielvol, zonder een zweem van zinnelijkheid, klassieke schoonheid gehuldigd in een triumph van modern streven. In het midden van het frontispice zelve, het stedelijk wapen met twee jongelingsfiguren als tenants; aan beide zijden hiervan een zittend vrouwenfiguur ‘het treur- en blijspel’, aan welke de zinnebeeldige figuren zich aansloten, de émoties vertolkend van droefheid en vreugde. ‘Waterlelie.’
‘Prima Vera’ de in beeld gebrachten Hymne van Schiller's ‘Der Triumph der Liebe’, werd op de stedelijke tentoonstelling te Amsterdam in 1887 voor het Rijksmuseum aangekocht. Geïnspireerd door dezelfde gedachte ontstond in 1890 de ‘Waterlelie’, een jeugdig vrouwefiguur, de melody der ontluikende liefde het oor leenende. ‘Selig durch die Liebe
Götter - durch die Liebe
Menschen Göttem gleich?
Liebe macht der Himmel
Himmlischer - die Erde
Zu dem Himmelreich.’
De vier uit Franschen bergsteen gehouwen leeuwen, welke, liggende op hunne granieten voetstukken, de groote sluis van het Merwedekanaal bij Zeeburg een monumentaal karakter verleenen, geven een impressie van kracht en majesteit; karaktervolle getuigen van het veelzijdig talent van den kunstenaar en diens doorwrochte kennis der natuur. | |
[pagina 10]
| |
Behalve de reeds genoemde beeldhouwwerken bezit Amsterdam in het standbeeld van, ‘Johan de Witt’ aan het gebouw der Algemeene Maatschappij van Levensverzekering, en in de schoone groep, een allegorische voorstelling van ‘Nieuwer-Amstel één en onverdeeld’, welke als gevelversiering aan het voormalig raadhuis van die gemeente werd geplaatst, proeven van zijn kunst der laatste jaren. H.M. de Koningin.
De hooge belangstelling en de talrijke blijken van welwillende waardeering welke Van Hove's kunst door Hunne Majesteiten werd waardig gekeurd is ongetwijfeld van groote beteekenis geweest op de ontwikkeling van den kunstenaar. Door Z.K.H. Prins Hendrik aan het begin van zijn loopbaan aangemoedigd, door Z.M. den Koning als jong beeldhouwer in de gelegenheid gesteld van zijn talent blijken te geven, genoot hij later de hooge eer in opdracht van H.M. de Koningin Regentes een marmeren buste van wijlen Z.M. den Koning te mogen vervaardigen. De fraaie smaakvolle medailles, 1890 en '91, met de borstbeelden van HH. MM., danken haar succes aan de groote welwillendheid waarmede HH. MM. voor den kunstenaar poseerden, De medaille-stempel van H.M. de Koningin Regentes, voor het eerst geslagen ter gelegenheid der tentoonstelling van de 's Gravenhaagsche tuinbouwvereeniging in April 1892, en de herinnerings-medaille van H.M. de Koningin 1898, gaven hem opnieuw gelegenheid te toonen ook in dezen tak zijner kunst ‘de meester’ te zijn. De buste van H.M. de Koningin op veertienjarigen leeftijd, in het Universiteitsgebouw te Utrecht, de bronzen statuet voorstellende H.M. met een hond en ‘last not least’ de meer dan levensgroote buste van H.M. voor het nieuwe Postkantoor te Amsterdam (gouden medaille internationale tentoonstelling te | |
[pagina 11]
| |
Barcelona 1898), waren niet minder het resultaat der welwillende toestemming waarmede H.M. het verzoek om voor deze kunstwerken te poseeren, deed beantwoorden. In 1894 werd Van Hove benoemd tot ridder in de Orde van Oranje Nassau. Inderdaad weinigen hebben het voorrecht om zoo als Bart van Hove hunne kunstenaarsloopbaan van af het allereerste begin met zóó rijk een succes te bewandelen. Bevoorrechte der Muzen is voor hem elk ‘trachten’ ‘slagen’, het verleden een vriendelijke belofte voor een schoone toekomst. Bart van Hove of juister Bartholomaeus Johannes Wilhelmus Marie van Hove werd in 's Gravenhage den 17den Maart 1850 geboren. |
|