‘De kleine voor- en de kleine achterkamer, door Henri Wilson in Den Haag als pied-à-terre gehuurd, zouden een aangenamen indruk op u gemaakt hebben, zoo gij er des avonds in het halfdonker eener zuinigheidslamp, eene jonge en schoone vrouw uit het volk, bij een snorrend kacheltje, de thuiskomst van haar man hadt zitten zien verbeiden, - de luijermand voltooijend van een menschelijk popje, bezig vlinder te worden onder haar hart.
‘Hare zwangerschap zelve zou u toegeschenen zijn, eene nieuwe bekoring aan hare schoonheid te leenen: dat zoeken van de hand naar een steunsel, bij het oprijzen; die hoogere blos; dat sneeuwwit van den hals, blank als de melk in haar borst, eerlang omklemd door kleine vingers.’
Indien de dame, die van een vlinder staat te bevallen, nu een stedelijke Klaartje ware geweest en een stedelijke Huibert ware bij haar binnengekomen, dan - oppert de auteur in lange volzinnen - zoudt ge ‘noch aanstoot genomen hebben aan het sober avondmaal op de nauwelijks gedekte tafel, noch aan de schamele meubelen hier en ginds tegen den muur, noch aan het bijgeplakte behangsel... enz. enz. enz.
En, heel bedaard (na ons voor het lapje gehouden te hebben, want er is van Klaartje, noch Huibert sprake) vervolgt de schrijver:
‘Laat echter, in die onveranderde (?) omgeving Jozefine van Alkemade aan de zijde van Henri Wilson optreden...’ dan komt er weêr een bespiegeling en, ten slotte, als om ons nòg duidelijker te maken dat er een loopje met ons genomen is, hooren we:
‘Ontsteek in het eene en andere vertrek meer lichten; vervang een lomper meubelstuk door een ladyliker; ontbied uit een komestibel-magazijn in de buurt edeler spijzen en fijner dranken...’ kortom, van de heele beschrijving schiet niemendal meer over.
De conclusie vinden we als de ulevel onder ettelijke papiertjes:
‘Het was niet netjes van Henri Wilson, te zwichten voor Alkemadetje's koketterie. Niet netjes van Jozefine, in Henri's tegenwoordigheid zich te kleeden en te ontkleeden... Het eenige, wat wij weten is, dat sommige handelingen niet netjes zijn.’
Dat is nu ironie. Een jong meisje is of heeft zich - ongelukkig gemaakt; de vreeslijke gevolgen van haar misstap doen zich gevoelen; zij is radeloos. En de auteur maakt een buiteling over haar rampzaligheid en komt zwoegend aansjouwen met z'n paradox.
Zulk soort van geest vindt men zeer zeker niet in twee dozijn moderne Nederlandsche romans. Ik durf zeggen - goddank!
Ja, de uitgave van Jozefine is te wijten aan een misverstand.
Het is voor de nagedachtenis van Huet te wenschen dat mogelijk nog bestaande vervolgen ons onthouden worden.
Men constateert zoo iets met weemoed; maar het dient gezegd.
F.L.