| |
| |
| |
Corry.
Tooneelspel in drie bedrijven.
Door W. Jäger.
Personen:
Jan Ras van Maasvelde. |
Dr. Johan Ras, } zijn kinderen. |
Corry, } zijn kinderen. |
Mevrouw van der Eem. |
Lena, haar dochter. |
Karel, haar zoon. |
Emma de Berkelaar. |
Dr. Frans Baron van Absburg. |
Jhr. de Roze van Daelen. |
Betje, dienstbode. |
Hein, dienstknecht. |
Speelt te 's Gravenhage en Seheveningen in den tegenwoordigen tijd.
| |
Eerste bedrijf.
Het strand te Scheveningen. Achtergrond duin, op achtervak hier en daar strandstoelen, waarin dames en heeren zitten. Op voorgrond links twee en rechts drie strandstoelen. Hier en daar zandbergjes, door kinderen gemaakt. Nu en dan passeeren op het achtervak dames en heeren.
| |
Eerste Tooneel.
Op strandstoelen op voorgrond links zitten Mevrouw van der Eem en haar dochter Lena. Mevrouw van der Eem is eene met smaak gekleede plm. 50-jarige coquette, druk, beweeglijk, lievig. Lena is een elegant, jong meisje met een lief gezichtje, een zacht klein vrouwtje. Naast den stoel van Mevrouw van der Eem staat Frans van Absburg, een omtrent 28-jarig man met scherp geteekend gelaat, in fantaisie-costuum gekleed. Hij neemt afscheid van de dames. Op eenigen afstand staat Johan Ras, een eenvoudig gekleed jongmensch met vriendelijk voorkomen.
(groetend).
Dus tot straks. Dag nicht, dag Lena.
Adieu, adieu! (Absburg gaat naar Ras en wandelt met hem op).
| |
Tweede Tooneel.
Puff, die Ras laat ons toch nooit met rust.
Maar Ma, Johan Ras heeft nu toch niets anders gedaan dan uit de verte zijn hoed voor ons af te nemen.
Nu ja, maar is dat manier van doen om ons letterlijk aanhoudend te achtervolgen.
En wij zijn n.b. meer dan een jaar, terwijl hij in Weenen was, niet samen geweest, ik begrijp dus heusch niet...
Dan ben je al heel dom, buitengewoon dom. Die malle verliefdheid, 't is een crime. Verleden jaar, enfin toen konden de menschen het nog als kinderspel beschouwen, maar nu weet jij heel goed wat je doet.
Of neen, dat weet je niet. Je windt je op als een kind van 16 jaar. In den eersten, den besten jongeman die je leerde kennen heb je je ideaal gevonden. En wat voor ideaal?
Ik wil niet dat u kwaad van Jo zegt, dat wil ik niet hooren.
Maar kind, wat is dat voor een uitval? Heusch je maakt je ridicuul.
Nu goed (zachter). Waarom plaagt u me ook zoo? Wij kunnen 't toch niet helpen dat we zooveel van elkaar houden.
Maar een meisje trouwt nu eenmaal niet met den eersten den besten man van wien zij houdt. Mon Dieu, als iedereen met zijn eerste liefde wilde trouwen, dan bleef de halve wereld ongetrouwd.
| |
| |
Maar als je nu met je eerste liefde kunt trouwen, dan zal je toch wel het gelukkigst zijn. En wat heeft u eigenlijk tegen Jo? Niets anders dan dat Corry zijn zuster is. Hij kan 't toch niet helpen dat Corry met mijn broer heeft gecoquetteerd en dat Karel zich dat zoo heeft aangetrokken dat hij bij het Indisch leger is overgegaan. En Jo kan het toch niet helpen dat zijn vader wat bur...
Een parvenu, is. Niets dan geld.
Mama? Maar dacht u dan dat meer geld? Dacht u dat van me?
Hush. Niet zoo opgewonden. Ik weet wel beter van mijn kinderen. Maar zij die van gedistingeerde familie, doch niet gefortuneerd zijn, moeten bij trouwen dubbel oppassen geen reden te geven aan de wereld...
De wereld? O, mag ik hem daarom niet hebben, om de wereld. Maar als die wereld nu ziet hoe gelukkig wij zijn, hoe lief wij elkander hebben en dat zullen zij zien, alle menschen mogen het zien...
Quelle emphase. 't Is alsof 't iets heel bijzonders is. Ras van... Maasvelde, maar 't is immers ridicuul. En wat is er nu erger dan ridicuul te wezen.
(Johan en Van Absburg naderen). O ciel! quand on parle... Zeg eens zal je nu wat verstandiger zijn? Ik wil heusch niet hebben dat je je zoo aanhoudend met hem occupeert. Ik... Papa en ik vinden 't niet goed.
Papa heeft er mij niets van gezegd.
O! Papa (zachter). Je vader laat het natuurlijk aan mij over zooiets te zeggen.
En ik zeg 't je, begrepen?
Ik zal er Papa over spreken.
Je doet me veel verdriet, meisje.
(met trillende stem).
Toch nooit zooveel als u mij.
| |
Derde Tooneel.
Frans van Absburg en Johan Ras groeten hen.
(tot Absburg).
Hé, ik dacht dat jij met ons wou wandelen, Frans.
Die eer hoop ik te hebben, nicht. Maar ik heb gezorgd dat ik niet de eenige cavalier voor twee dames was. Dat zou wat te veel gevergd zijn van de dames.
Hoe vriendelijk. (tot Lena). Kom kindlief.
(scheidt moeder en dochter).
Pardon, wij zouden immers wandelen. (Zij gaan, gevolgd door Lena en Johan).
(zacht).
Trek 't je niet aan, toe Jo!
't Kost moeite om te zwijgen, ik doe 't om jou, maar ook alleen om jou, Lena.
(Corry Ras en Emma de Berkelaar passeeren hen. Absburg groet. Mevrouw v.d. Eem doet alsof zij haar niet ziet. Lena en Corry groeten elkander stijf.
Corry Ras van Maasvelde is eene schoone elegante jonge dame, rijk en coquet gekleed. Zij heeft iets gejaagds over zich, zij lacht veel met kleine hooge lachjes. Nu laat zij den blik uit haar wijdgeopende oogen vragend ronddwalen, dan weer staart ze droomerig. Zij pronkt voorzichtig met alles wat schoon aan haar is.
Emma de Berkelaar is een 18-jarig, elegant meisje met een lief kinderkopje. Corry oogt hen na).
| |
Vierde Tooneel.
Hé Emma, hoe komt die zoo met mevrouw van der Eem?
Absburg? Wel hij is een neef van Lena, hij logeert bij ben.
Zullen wij hier gaan zitten?
(Zij zetten zich
). Maar wat doet Absburg nu eigenlijk nog in Leiden?
Hij is assistent in het Ziekenhuis.
Woont zijn familie daar ook?
Hij heeft alleen een getrouwde zuster in Amsterdam, geloof ik. Hij is altijd zoo lief
| |
| |
voor die zuster geweest en voor zijn broertje dat gestorven is. Hij dacht altijd het eerst aan de kinderen, zooals hij ze noemde. Hij kent geen zelfzucht, zegt Jo.
Zullen wij hier gaan zitten?
Je spreekt bijna zoo bewonderend over hem als Karel deed.
(Na een oogenblik). Zeg Corry, heb je hem nog gezien in de laatste dagen?
Ik zie hem heelemaal niet. Hij vertoont zich nooit. Waarom gaat hij toch naar Indië, waarom toch?
(Corry trekt de schouders op).
't Doet me zulk een pijn als ik er aan
| |
| |
denk, dat hij zal weggaaan, misschien zelfs zonder een woord...
Laatst waren we toch heel gezellig.
Jawel, maar hij was liever tegen jou dan tegen mij, hij is altijd zoo lief tegen je, toe, wees jij wat minder aardig tegen hem.
(lacht).
Ik kan wel zien dat je pas van kostschool komt. Maar Emma, begrijp je dan niet dat Karel, gesteld nu dat hij twijfelend is, ‘que son coeur balance’, juist door mijn onvriendelijkheid verliefd zou worden? Wil ik je eens een goeden raad geven? Wees jij een beetje geretireerder. Geloof me, de mannen willen hun meisjes veroveren.
Maar als je nu al veroverd bent?
Dan doe je alsof je niet te veroveren bent. Een leugentje om bestwil is geen zonde, hoor baby!
(lacht).
Zeg, raad eens met wie ik gisteren avond je Papa heb gezien?
(Corry trekt de schouders op).
Raad eens? Bij 't Bosch om zoowat half elf toen wij van den trein kwamen, met die prachtige française die wij zoo dikwijls aan 't strand zien.
Zij liepen gearmd, hij bracht haar zeker naar Hôtel Bellevue. Ik had haar zoo graag eens willen goeden dag zeggen, maar zij zagen ons niet. Ik vind haar toch zoo'n beeld, jij niet?
Gaat Karel daar niet? Kijk daar in de verte?
Hé, ik schrik altijd zoo als ik hem zie. Heb jij dat ook als je Roze ziet. O! daar komt hij, Roze.
't Kan me niets schelen om alleen met hem te wezen.
Niet? Wat ben jij toch vreemd. (Zij snelt weg).
| |
Vijfde Tooneel.
Die fransche dus een (walgend) och wat komt 't er ook op aan een meer of minder (zij bladert in haar boek waaruit papiertjes vallen, zij kijkt deze in) kwitanties... Wat is dat?... f 2000... Collier... (Zij werpt het hoofd achterover en lacht verachtelijk, terwijl zij 't papier verfrommelt).
| |
Zesde Tooneel.
(Roze van Daelen, een keurig gekleed jongensachtig mannetje, dat er echter heel vermoeid uitziet. Na met veel keurigheid om de plassen zijn weg te hebben gezocht, buigt hij voor Corry, die doet alsof ze hem niet ziet)
't Is een ware excursie, freule.
A! Roze. Nu waarom waag je je dan?
't Loont de moeite immers wel door de natte wolken te trekken om in den hemel te komen.
Nu je treft 't. Emmy is net even weg, je kan dus een stoel krijgen ‘in den hemel’. Neem maar gauw plaats, want dat overkomt jou niet meer (lachend). Och Roosje.
Freule (hij biedt haar 't boek en de waaier aan waarop hij ging zitten). Mille pardons.
Neen, je mag 't bewaren tot je straf.
De straf is mij een belooning.
Ook goed, als je dan maar geen nieuwe dommigheden doet.
Doe ik dan altijd dommigheden?
Neen, niet altijd. Je hebt me b.v.b. gisteren een heel mooie bouquet gezonden. Dank je wel. En wat heb je mijn kleuren goed onthouden.
Roode en gele rozen? Heb ik geen goede memorie?
Zeg Corry, krijg ik nu nog geen antwoord op mijn vraag?
| |
| |
Herinner je je niet, waarom ik al 14 dagen bedel. Wat kan je daar nu eigenlijk tegen hebben om mij een portret van je in costuum van Japansche schoone te geven? Dat is toch bijna een fantaisie-portretje.
Nu koop dan een fantaisie-portretje; of wacht ik zal er je wel een paar geven.
't Is allerliefst, maar 't is mij om 't Japansche meisje te doen.
't Japansche meisje krijg je niet. Bah schei toch uit met dat gezeur. Je maakt me zenuwachtig en je verveelt me.
Hush, kinderen die huilen krijgen niets. He Kareltje!
| |
Zevende Tooneel.
(Karel van Eem, een jong officier Ind. leger, liep reeds een paar maal voorbij. Hij kijkt op, ziet haar aan en salueert).
(als hij voorbij gaat).
Wel Kareltje, mogen we je niet eens nader bewonderen? Ik heb je nog in 't geheel niet in je mooie uniform gezien.
't Zal me een... een eer... natuurlijk
(groetend)
mijnheer Roze. (Roze groet terug. Karel blijft bij den stoel staan).
Wil je niet zitten? Gauw, anders neemt Roze den stoel terug.
(Roze groet en gaat.)
Dat is aardig van je, dat je mij van Roze bevrijdt. Hé, hij verveelt me zoo.
Denk jij soms ook al dat ik zoo bijzonder op hem gesteld ben?
(lacht uit de hoogte).
Maar laat ik jou nu toch eens bewonderen. Het flatteert je niet weinig, Kareltje. Waarom heb je je in 't geheel nog niet eens vertoond? Je bent toch al een week thuis, nietwaar?
Vergeet je zoo je oude vrienden?
Ik betwijfelde of ze er op gesteld waren mij te zien.
Zoo mooi als je nu bent, zouden zij je niet willen zien? Wat een beminnelijke bescheidenheid!
(over haar waaier lachend).
U zei?
Corry, Corry, wat ben je nu toch eigenlijk een engel... of...
Een duivel?
(lachend). Geen van tweeën, een meisje.
Dat is synoniem immers
(na een oogenblik)
mag ik zulk een ouden speelmakker dan niet eens bewonderen?
Bewonderen! Corry waarom pijnig je me zoo? Begrijp je 't dan niet dat ik je ben ontvlucht?
Omdat ik je liefheb en omdat ik je haat, omdat ik je niet kan zien zonder je te aanbidden.
Maar waarom zou je mij haten, Karel?
Omdat ik je liefheb en omdat jij dat wist, nu en vroeger en altijd.
Je had 't mij toch nooit gezegd...
Ik heb 't je niet eens, ik heb 't je duizend maal gezegd en je hebt 't begrepen, duizend maal begrepen. Heb je niet, Corry? Kan je 't ontkennen dat je 't wist, dat je 't al heel lang, al meer dan een jaar wist?
(Corry lacht eventjes).
Lach je? Heb je daar altijd om gelachen terwijl je mij liet denken... O Corry, wees eerlijk, heb je dat niet gedaan, liet je me niet hopen?
| |
| |
Heeft die hoop je gelukkig gemaakt?
Die hoop was mijn leven, mijn geluk. Ik geloofde in jou omdat je altijd even lief tegen mij bleef en je altijd oprecht tegen mij toonde. Wat kon 't mij schelen dat de menschen zeiden dat je coquet was! Ik kende je immers beter dan de menschen.
Zou 't dan gelukkiger voor je geweest zijn, je die hoop te ontnemen? (Als in gedachte). 't Is, dunkt me, al heel veel voor een mensch om een jaar gelukkig te zijn.
(woest opstaande).
Hoe lief van je, hoe vreeselijk, duivelsch lief!
Lach je, blijf je lachen?
Wat ben je toch een kind.
Ben ik een kind, vindt u mij een kind, ‘freule’. Nu dat kind zal weggaan, verweg, gauw weg, want als dat ‘kind’ dat je zoo lief heeft, je weer zag lachen, dan zou hij je vermoorden en 't is beter dat 't kind maar vermoord wordt.
(vat zijn arm).
Neen, Karel, ik wil niet dat je zoo heengaat; wij zijn altijd goede vrienden geweest en...
Zoo, zijn wij altijd goede vrienden geweest? Jawel, goede kennissen hé? (hij lacht).
Toe Karel, wees nu niet boos op me; als wij elkaar niet hebben begrepen dan...
Maar wij hebben elkaar begrepen, heel goed begrepen, totdat jij lachte en met dien lach heb je mij vermoord
(af).
| |
Achtste Tooneel.
(Jan Ras van Maasvelde, een zwaar man met bakkebaardjes. Hij tracht iets voornaams te hebben in zijn optreden, toont zich joviaal en beschermend om zijn stille verlegenheid te verbergen. Hij beweegt zich druk en grinnikt veel).
Zoo, kleintje, zit je zoo te droomen?
Al de adorateurs verjaagd om alleen te droomen. Roosje was niet gelukkig vandaag hé? Des te beter hoor. Nu ja gedistingeerd, maar allemaal kale bluf, die Roosjes van Daelen.
We kunnen niet allen even rijk zijn, maar als zijn tante sterft...
Laat maar leven de ziel... en laat hem loopen. Niets gesteld op nader kennismaking. Of ik ze ken, die Roosjes, of ik ze ken! Oud lood om oud ijzer. En hij lijkt net een speenvarkentje dat een stuk in zijn kraag heeft.
Waarom geeft u me zoo'n caricatuur van hem?
Kom, hij is zelf een caricatuur. 't Is immers niets dan wat geflirt, maar 't is wel wat druk tegenwoordig. Neen maar, verbeeld je, jij kunt wel wat beters krijgen. Dat weet je ook wel hé, kleintje? (na een oogenblik). Zeg eens, weet je wie er van ochtend bij me is geweest? De politie. Ja, ja, de politie voordat ongelukje van gisteren.
Zijn ze gek? Wat heeft u gedaan? den man wat gegeven?
Neen, zoo dom ben ik niet geweest. 't Zal wel losloopen, hoor. De kwajongen heeft ook gezegd dat je hem niet ‘inspres’ had aangereden.
Verbeeldt je ‘inspres.’ Maar wij zullen hem wat geven... f 25?
Zeg eens, ik heb hem al een riks gegeven.
Nu dan geeft u hem nog f 10. Hè paatje?
Kom? Heeft u den Minister al gezien?
Hij zit daar, daar, een beetje voorbij Roze.
Ja wel, ja wel, all-right. Ik zal hem straks even gaan complimenteeren. Nu een man als
| |
| |
ik, die door mijn bouwen, door mijn energie, toch zooveel tot stand bracht, niet waar? 't Staat dan ook niet kwaad, je begrijpt, de tentoonstelling heeft veel goed gedaan. 't Komt me dan ook toe, zou ik zoo zeggen. Wat weerga, waar zijn anders die dingen voor?
(grinnikt).
Nu ja, de leeuw natuurlijk, dat is ten minste wat. Och 't is eigenlijk maar voor de aardigheid.
Geeft u 't me dan straks, dan zal ik 't hem zenden.
Ja wel, ik zal er aan denken (Absburg en Johan naderen). Kijk daar heb je hem ook. Aardige jongen, die Habsburg, charmant mensch, al die Habsburgen trouwens, zie je dat is beter dan Roze, veel beter.
Hij valt me erg mee, omdat ik niet veel verwachting had, van een vriend van Johan. Maar hij heeft iets... ik weet niet precies... iets bijzonders... iets...
(grinnikend).
Ha, ha. Ja, ook geen fortuin. Maar als je nu van gedistingeerd spreekt, dat is gedistingeerd, die Habsburgen. Toch zeker nog familie van den Oostenrijkschen keizer.
(luid lachend).
Maar paatje, hij is een Absburg, niet Habsburg.
(grinnikend).
Nu ja... Habsburg of Absburg, doet niet, toch gedistingeerd.
(de kwitantie uit het hoek nemend).
Dat heeft u pas gelezen, niet waar?
Ja, maar dat is nu toch geen boek voor jou. Ik houd van fatsoenlijk, ik houd niet van zulke boeken voor meisjes. Heb je 't van mijn kamer genomen?
Ja. U moet zulke billetten niet in boeken laten liggen.
Wat is dat? (Hij neemt haar de kwitantie uit de hand).
U begrijpt wel dat 't bijzonder onaangenaam voor een dochter is om zoo iets te vinden.
Maar... maar ik begrijp er niets van.
't Is anders nog al eenvoudig, zoo een kwitantie van f 2000 voor een collier.
Maar ik zeg je, dat ik er niet van weet. Misschien dat Johan....
Het billet is gequitteerd den 10den en Johan is eerst den 12den terug gekomen; ook vergeet u dat Johan verliefd is. Dat is dus een vergissing, om geen ander woord te zeggen.
Kom, kom, wat is dat nu, om 't zoo hoog op te nemen. Zie je, 't spijt me, 't spijt me meer dan ik zeggen kan, maar 't is toch...
Fatsoenlijk, zeker alleen wat kostbaar, maar voor zoo'n schepsel is niets te duur.
Neen, maar zie je.... 't Is thuis ook niet erg gezellig voor me. Als jij wat meer thuis was, als...
Natuurlijk, 't is mijn schuld. Tien jaar geleden was 't mijn schuld zeker ook al.
Och neen, maar ik wil zeggen...
Ik zou maar niets meer zeggen.
(groetend.)
Kijk, daar zit ons lief buurtje.
Waarom is u toch altijd zoo overdreven beleefd tegen Emmie?
Wel ik vind ons buurtje een poesje. Kan jij nu begrijpen, dat die Joh...
U behoeft geen moeite te doen. Johan blijft trouw aan Lena, al is Emmy nu ook mooier en rijker.
Die malle jongen. Zoo'n heerlijk kluifje.
Hé.
(dan lachend)
A propos, vraag Roze morgen ook met Absburg te dineeren. Hij is een neef van den minister.
| |
| |
Zoo. Maar die Roze... Kom, ga je mee wat loopen; ik kan niet zoo lang blijven zitten. Die zee maakt me zoo zenuwachtig.
(Zij wandelen op. Corry kijkt nog even naar Absburg.)
| |
Negende Tooneel.
Mevrouw v.d. Eem en Van Absburg gevolgd door Lena met Johan van de andere zijde op. Lena en Johan loopen door.
(de stoelen naar voren verschuivend.)
Nu, wij treffen 't, nicht, een paar stoelen.
Maar wat is dat? Waar blijven Lena en Ras?
Laat ze maar loopen; zij zullen niet in de plasjes trappen.
Maar dat heb ik toch heusch liever niet. Enfin, ik ben blij dat ik zit, want 't is vreeselijk fatigant dat loopen in de brandende zon. Maar zeg eens, Fransje, je hebt 't er op aangelegd alleen met me te zijn. Confidences, mijn jongen?
Ja, nicht. Vertelt u me toch eens, waarom gunt u Lena niet aan Johan Ras?
(Mevrouw v.d. Eem kijkt boos, hij vervolgt lachend):
Als ik een dochter had, een goed, verstandig meisje als Lena, wel, dan zou ik zeggen ‘Mijne dochter, gij zijt tot de jaren des onderscheids gekomen. Bemint gij dezen man ende bemint dezelve u... Welnu dan...’
Dan zou jij je natuurlijk als een gek aanstellen.
Excuseer, nicht, maar gelooft u dat u zooveel verstandiger is...?
Ja, de meeste ouders achten zich onfeilbaar, maar dat is heusch een groot ongeluk voor de kinderen in 't bijzonder en voor de maatschappij in 't algemeen. Gelooft u eigenlijk ook niet dat de eerste vraag voor ouders niet mag zijn: komt dit of dat plan van mijn kind, dat natuurlijk geen idioot is, overeen met mijn plannen, maar, is 't mogelijk aan de wenschen van mijn kind te voldoen?
Je redeneert heel mooi, maar zie je... 't is te gek. Verbeeld je nu toch eens, Johan Ras moge een goede jongen zijn, maar, mijn beste Frans, er zijn nu toch eenmaal côterieën en côterieën in deze onvolmaakte wereld.
In ons aardsche beestenspelletje, een kooitje voor koningsleeuwtjes, een kooitje voor gewone leeuwtjes, een kooitje voor pauwen en een voor eenden, veel tamme eenden en nog meer apen. En al die lieve diertjes verachten elkaar, maar vooral zij die allengs in een hooger kooitje vlogen dan...
U wordt hatelijk, mijnheer Van Absburg.
Waarom? Wij kunnen 't toch niet helpen en wij schamen er ons ook niet voor dat onze gemeenschappelijke grootvader schoolmeester...
Pardon, dat is te zeggen: hij gaf les in 't Fransch, nadat hij in den franschen tijd zijn geheele fortuin...
Dat hij dankte aan de lapjes van zijn Papa.
Zijn vader had een groote handelszaak.
Natuurlijk groot. Alles is groot in onze familie (na een oogenblik). Nicht, is u wel eens verliefd geweest?
Mais quelle idée! En ik ben getrouwd.
Dat is waar ook. En denk u dan eens terug in dien schoonen tijd toen u verliefd was. En vraag u dan eens af, met de hand op 't hart, waarom u recht hebben zou, het geluk van twee menschen, die, me dunkt tot vervelens toe, getoond hebben elkaar lief te hebben, waarom of u het recht zou hebben, vraag ik, dat geluk op te offeren aan uw treurig begrip van deftigheid.
Maar mijn beste Frans, denk nu toch eens een oogenblik na. Iedereen zal immers zeggen, dat wij 't om het geld doen.
Wij? Maar wij doen het niet.
| |
| |
(lachend).
Neen wij niet.
Maar u ook niet; Lena zou trouwen met Dr. Johan Ras, met wien ik de eer heb bevriend te zijn en omtrent wiens karakter en bekwaamheden ik u bij dezen plechtig de allerbeste getuigen...
Nu ja, nu ja, maar 't is immers ridicuul de Van der Eems en de... de Rassen.
Nicht, als Corry Ras nu eens eerst barones is geworden, zou u 't dan nog zoo belachelijk vinden?
Wat zeg je daar? Zeg eens, jij zou toch....
Maar jij toch nooit... Een Absburg!
Nooit? Wie kent de toekomst!
Foei je laat me schrikken. Een Absburg verkoopt zich niet.
Een rechtschapen mensch doet zoo iets niet. Ik meen dus dat 't geheel onnoodig is mij daaraan te herinneren, mevrouw v.d. Eem.
Pardon Frans, mais aux grands maux les grands remèdes.
Weet u een remedie tegen liefde? Maar dat moet u dan dadelijk tot nut van 't algemeen adverteeren. De van der Eemspillen, wonderbare, radicale genezing van alle harts-weeën, de beste en goedkoopste in het gebruik.
Wees maar niet zoo dwaas. Zoo red je je niet. Zeg me eens eerlijk, je denkt daar toch niet over?
(Zucht).
Weet jij wel goed wie die mooie Corry is? Die treurige geschiedenis tusschen onzen Karel en haar...
Daar weet ik alles van, 't spijt me voor Karel, maar 't was zijn eigen schuld. Hij heeft zich onhandig aangesteld, hij begreep in 't geheel niet dat Corry een groot kind is.
Och, die mannen, zij zijn groote kinderen. Wat, is daar de mijne al? Ja heusch 't is van der Eem. Hoe komt die nu al hier? Maar zeg me nog eens even, Frans, 't is toch niet waar?
't Is nog niet waar; meer weet ik zelf niet
(legt de vinger op zijn mond).
(zuchtend).
Ach! natuurlijk. Enfin je me sauve. Je hebt me zenuwachtig gemaakt, jij (haastig af. Absburg groet en zet zich dan weer).
(in gedachten).
Ze zal wel zwijgen, om de eer der familie. Viel Dichtung und ein Bisschen Wahrheit (wrijft 't hoofd). Een bischen maar, Corry?
| |
Tiende Tooneel.
Corry, Emma en Ras (op).
Pardon juffrouw Ras geheel tot uw dienst en strijdlustiger dan ooit.
(gaat zitten).
Loopen jelui door als je wilt, maar ik ga zitten, want j'étouffe. (Ras en Emma loopen door).
Waarom stikt u in 't fransch?
Een schermutseling of een complete bataille over de rechten der nooit volprezen Nederlandsche taal.
Maar voor ik 't vergeet, wil u mij een groot genoegen doen?
(kijkt op een papiertje).
Weet u, waar 't Slijkeinde is?
Niet bepaald, maar 't is zeker op deze aarde.
Zelfs hier in den Haag. Wil u daar eens voor mij heengaan? U moet weten, dat wij gisteren een jongen omver hebben gereden. Ik wou zoo erg graag weten of 't hem heusch geen kwaad had gedaan, maar ik
| |
| |
ga er zelf niet naar toe, want ik houd niet van zulke edele vertooningen. Voor u als dokter is dat wat anders, nietwaar, zal u 't doen?
Morgen? (Absburg kucht). En vraag dan eens wat Papa hem gegeven heeft. Hij zou hem wat zenden. Maar Papa is zoo vergeetachtig. En informeer dan eens of ik ook wat voor hem zou doen.
Waarom of ik 't niet aan Johan vraag, niet waar? Wel Jo beweerde dat 't ongeluk mijn schuld was en dat is niet waar. Nu ja, ik reed wat wild, maar ik zag den armen jongen niet. Hoe kan 't dan mijn schuld zijn? Ik wil er met Jo niet meer over praten, ik vind 't heel lief van u om 't voor mij te doen.
(neemt portefeuille uit zijn zak; er valt een Alpenroosje uit. Hij schrijft 't adres op).
(neemt 't bloempje op).
U verliest wat... Een Alpenroosje... een lief souvenir?
Souvenir van een reis. Vindt u 't mooi?
Bewaar het dan als een souvenir aan.,. het Slijkeinde. Een talisman om voortaan gelukkiger te zijn bij 't rijden.
Dank u zeer. U blijft immers nog een poosje hier, mijnheer Van Absburg?
Dus dan komt u ook op de fancy-fair. Ik zal Gretchen voorstellen, of weet u wat beters voor me?
Uw keus zal wel goed zijn. Ten minste ik twijfel geen oogenblik aan uw talent die rol te kiezen, waarin u 't best uitkomt (zij zien elkander, lachend, scherp aan). Eigenlijk houd ik niet van die fancy-fairs, ik vind 't...
Diep verdorven vanity-fairs.
Precies. Het laatste woord van het door bedorven beschaving verdwaalde Christendom.
Geen kleinigheidje. U zou 't dus willen verbieden.
Verbieden? Ik heb niet het minste recht iemand iets te verbieden, behalve mijn patiënten. Ik hoop alleen dat u er eens over zal nadenken. Had u er wel eens over nagedacht?
En nu u er over nadenkt gelooft u nu nog dat u zal meedoen?
Als Gretchen, dat is toch nog al braaf en eenvoudig. De vorige keer was ik een Japansche. O, wij hebben dolle pret gehad en...
Dolle pret... ten bate van welke ongelukkige medemenschen?
zwijgt, zij kijkt naar den grond, dan ziet zij hem lachend aan.
Idealist!
Wel een beetje, maar ik wou dat ik 't ook was. Maar u moet daarom niet denken dat ik een pessimist ben.
Ik heb in 't geheel niet gedacht dat u aan philosofie heeft gedaan.
Dat heb ik ook heusch niet. Ik denk heelemaal niet veel, daar heb ik geen tijd voor. Ik amuseer me, is dat niet de beste levenswijsheid?
Ja, zeker... ten minste, ik verveel me niet. Ik heb wel eens zoo'n bui dat ik zucht: ach wat is 't leven eigenlijk? maar dan denk ik maar niet verder door. Ik heb gelukkig afleiding genoeg.
Maar als u er nu eens bij ongeluk over doordenkt, voelt ge u dan tevreden... gelukkig?
| |
| |
Geluk (lachje). Dat is een ideaal, gelooft u niet?
Wel neen, ten minste als u daarmee wilt zeggen, dat 't geluk een zwevend lichtje is, een ster die wij niet kunnen veroveren.
Ja, maar ik geloof wel, dat 't voor een man gemakkelijker is om gelukkig te zijn dan voor een vrouw.
Waarom, omdat zij minder gecompliceerde wezens zijn, meer schepsels uit éen stuk?
Daarom ook. Maar vooral, zou ik denken omdat de vrouwen, ondanks haar meerdere gecompliceerdheid, eenzijdiger zijn. Een vrouw geeft haar geheele hart aan een of enkele personen, vóór zij die heeft gevonden, wordt zij niet gelukkig. Terwijl de mannen meer een zijn met 't geheel en hun hart ook over dat geheel verdeeld is.
Wat een streng gezicht trekt u, 't is om bang van te worden.
U is toch niet bang voor me, hé?
Ik ben voor niemand bang... of... misschien soms voor mezelf (zij zucht en verzinkt in gedachten).
(staart haar aan).
Juffrouw Ras (na een oogenblik). Zeg Miss Corry.
O, ik dacht dat u in slaap viel van mijn redeneeringen.
De commandant van uw eerewacht. Ik zal plaats maken voor de uitverkoren garde.
Uitverkoren (zij haalt de schouders op).
| |
Elfde Tooneel.
Ras en Roze komen bij hen.
Ga je mee, Corry? Het rijtuig wacht.
Goed. Zullen de heeren meerijden?
Dank u zeer. Ik wacht Johan, wij blijven hier dineeren.
't Zal me een eer zijn als ik niet derangeer, maar, freule, ik moet nog even iemand spreken.
Wij gaan ook eerst nog wat lafenis zoeken, niet waar?
Goed, kind. (allen wandelen op).
(een oogenblik later op voorgrond links).
Goddank, het strand loopt leeg! Wat heeft Karel toch? Wat is hij altijd gejaagd, waar is hij nu heen geloopen? (na een oogenblik) Komt hij daar? Ja... ja... hij is 't (zet zich voorop een strandstoel) ziet hij me niet?
(op rechts, loopt gejaagd door)
(staat op, als Karel achter haar stoel voorbij gaat, zonder haar op te merken; zij treedt naar voren, maar trekt zich dadelijk weer terug).
Wel Karel!
(verward).
O! Emma? (zich herstellend) Pardon (salueerend) ik zag je heusch niet.
Je was ook zoo in gedachten verzonken.
Geen vroolijke gedachten (levendig) maar hoe gaat 't jou toch; ik heb je in geen eeuw gezien.
Je tante ook? Ik had al lang eens een bezoek willen brengen, maak haar mijn excuses als je blieft. Ik kom er maar niet toe om visites te maken (biedt zijn hand) maar ik hoop heel gauw eens te komen.
Ja... of neen... Maar in elk geval ik zou je maar vervelen als ik je nog wat mocht gezelschap houden. Ik ben nu eenmaal vervelend tegenwoordig, dat naderend afscheid...
Wel, omdat het 't beste is.
| |
| |
Omdat 't noodig is, Emmy, noodig voor mij.
En je moeder en zuster? Een eenig zoontje.
(zet zich).
Ja, 't valt me heel zwaar, bitter moeilijk om heen te gaan. Ik kan er nog niet aan denken Lena te verlaten en zoovele goede vrienden en lieve vriendinnetjes... als jij, want wij zijn toch goede, oude kameraden, niet waar?
Waarom dan hen allen verlaten, als 't je heusch zoo moeilijk valt?
Omdat ik 't anders, alles anders moet hebben, en daar zal 't anders zijn in Atjeh.
(lachend).
Ja, Atjeh. Ik hoop daar zoo gauw mogelijk heen te worden gezonden. Dat zal een ander leventje zijn daar bij de Atjehers. Dat is een ander bal dan op het Kurhaus, een bal met vuur. Zeg, ga je mee Emmy? Jij was altijd zulk een voorvechtster vroeger, als we speelden op de duinen.
Een kogel, meen je? Nu enfin dan maar een goede dat 't op eens uit is, zeg vindt jij het zoo de moeite waard, zoo mooi dit leven?
Ja mooi... heel mooi als we maar liefhebben.
Als we liefhebben? Hm, denk je dat 't dan zoo mooi is! Arm kind, de hemel beware die illusie voor je. Maar wie dat denkt heeft nooit liefgehad, hoor! Liefde is bedwelming, verrukking, krankzinnigheid en... wanhoop, want de wanhoop sluit het proces altijd als de bedwelming is verdwenen. Zeg, vind je dat mooi?
Och Emmy, wat weet jij er van? Je komt pas van kostschool.
En jij bent nog geen 4 jaren ouder. Scheelt dat dan zooveel?
Maar ik heb die 4 jaar geleefd in de wereld, terwijl Emmy als een mooi, lief fijn serre-plantje goed was geborgen in het pensionnaat. In die jaren heb ik geleerd door het leven wat liefde is, terwijl jij 't uit romannetjes leerde. Neen, Emmy, geloof mij, als je 't ooit voelt ontwaken dat wat 't mooiste wordt genoemd, als je 't voelt ontwaken in je lieve hartje, ruk 't dan uit, dadelijk voor 't te laat is. Want geen mensch is waard zooveel voor hem of haar te lijden, als zij kunnen lijden, die liefhebben. Ruk 't uit met een flinken ruk, lach er om, maar lijd niet. Niemand is 't waard dat we ons zoo ellendig maken om die ééne, niemand, ook de beste en mooiste niet, zelfs niet b.v. een juffrouw Ras. (Corry is inmiddels met Absburg en Roze genaderd.)
(is opgestaan. Hij buigt lachend, haast zich weg).
Adieu, Emmy.
Karel? (zij zakt terug in den stoel en drukt de handen voor 't gelaat). Corry loopt behaagziek met haar cavaliers op den achtergrond. Daarna vertrekt zij met haar vader en Roze, even later gaat ook Emma weg. Absburg en Johan Ras komen naar den voorgrond).
| |
Dertiende Tooneel.
Zeg Frans, ik begrijp er niets van, maar ze was poeslief.
(trekt schouders op).
Dan hebben zij Amerikanen, die erg gedaald zijn vandaag. Ten minste ik durf niet gelooven dat mijn beschouwingen haar hebben veranderd. Enfin, neemt 't goede steeds aan zonder onderzoek. Maar àpropos ken jij die Roze of de Roze van Daelen zooals hij de kinderachtige brutaliteit heeft zich te noemen.
Heet hij dan niet de Roze van Daelen?
Neen, de Roze alleen. Zijn moeder was een barones de Roze van Daelen en het jonkertje schijnt zoo liberaal te zijn om zijn moeders naam te voeren inplaats van die zijns vaders, wat toch in deze onvolmaakte wereld voor fatsoendelijker wordt
| |
| |
gehouden. Maar hoe komt die pierewaaier zoo in de gratie bij je zuster?
Jij bent toch niet jaloersch?
Neen, Roze is geen jonkje om jaloersch op te zijn. Maar geloof jij dat ze 't meent? Dat zou waarachtig jammer zijn. Roze is geen man om haar gelukkig te maken.
Geloof je dat één man dat kan?
Wel ja (lachend). Een eerder dan meer. Zij is er aardig genoeg voor.
Hush, jij bent een goed vrind, maar een beter vriend dan broer.
Maar Frans, je kent haar niet.
Ken jij haar? Ik betwijfel 't zeer. Jij ziet in haar te veel 't meisje dat dien goeden, besten, maar kinderachtigen Karel heeft afgewezen. En omdat Lena nu de zuster van dien jongen is, vergeet je dat Corry jou zuster is. (Na een oogenblik). Hoe oud was zij, toen je moeder stierf?
Dat arme Roosje, als jij nu ook al mee wil concurreeren.
Maar wat weerga, als je baker nu bij je komt en beweert dat zij recht heeft op Lena's plaats omdat zij 't eerst van allen op je verliefd is geweest, neem je haar dan?
(lachend).
Dat is wel wat anders.
Zon jij dan de eerste de beste juffrouw die er nu eens zin in krijgt verliefd op je te worden, trouwen?
Neen, maar ik zou niet met haar coquetteeren.
Daarvoor ben jij dan ook een doodgewoon doktertje inplaats van eene jonge gevierde beauté.
| |
Veertiende Tooneel.
(zoekende).
Pardon heeren. Ik ben zeer ongelukkig, want ik kan 't niet vinden. Freule Ras heeft een bloempje verloren, dat in haar boek lag. Zij is daar blijkbaar bijzonder op gesteld, want ik bood haar tot schadevergoeding een bouquetje viooltjes aan, 't hielp niet, zij moest 't terug hebben, haar Alpenroosje.
(zacht).
Mijn Alpenroosje!...
Niets gevonden, heeren? Doodjammer. Waar kan een mensch zoo'n ongelukkig bloempje krijgen?
Op de Alpen, mijnheer Roze.
(gaande, zoekende).
Een beetje ver, die Alpen.
(werpt zijn sigarette weg).
Pardon, mijnheer Roze, excuseer me de vraag, heeft u soms Amerikanen?
(presenteert zijn sigarettenkoker).
Met genoegen.
Dank u, maar ik meen eigenlijk van die Amerikaansche papiertjes, die allicht wat meer waard zijn.
Ah, sporen, pardon. Dat is zeer onaangenaam, wij zijn geen kapitalisten meer, mijnheer Van Absburg. Dat is zeer onaangenaam als u rekent dat wij tegenwoordig moeten trammen, terwijl de Roze van Daelens's toch meer dan een eeuw equipage hebben gehouden.
Dezelfde equipage? Merkwaardig. Och ja, ik kan er ook van meepraten. Ik reis tegenwoordig meermalen 3de klasse, terwijl de Van Absburgen al sinds eeuwen 1ste...
Natuurlijk; hoogst onaangenaam. (Johan bedwingt zijn lachlust).
(opwandelend).
Ga je mee, Jo. Pardon, mijnheer Roze?
U is immers aan 't Departement van Waterstaat?
Zeker afdeeling spoorwegen?
Roze ziet hem aan met een vaag vermoeden dat hij voor den gek wordt gehouden.
Zij wandelen op.
| |
| |
| |
Tweede bedrijf.
Een rijkgemeubelde kamer, waarachter een tuin. 't Is avond, schemerlicht. De tuin is electrisch (of a giorno) verlicht. Veel bloemen. Op buffet flesschen wijn en kistjes sigaren, op tafel sigarenstandaards, kaarten enz., rooktafeltjes bij de sofa en groote stoelen. Deuren links en rechts en openslaande raam naar den tuin.
| |
Eerste Tooneel.
Johan Ras en Van Absburg op uit den tuin. (Beiden in rok met witte das).
Zie je, ik ben wat vroeger gekomen op je feest, omdat ik je nog even onder vier oogen wilde spreken. Ik zal je maar vast feliciteeren, Jo.
(opgewonden).
Wat zeg je?
Krijg geen beroerte, want dat zou nu dubbel jammer wezen. Ja, oude jongen, je bent leelijk op weg grootvader te worden.
Ga nu zitten. Een a.s. huisvader is een bedaard mensch. Welnu, de quaestie is dat neef Van der Eem wegens incompabilité d'humeur...
Bedaar nu. Voortdurende standjes met den secretaris-generaal, die volgens mijn verwaanden neef, een verwaande kwâjongen is, nopen Mr. Lodewijk, Karel van der Eem, referendaris enz. enz., zijn ontslag te nemen. Onoverkomelijke ramp, onherstelbaar verlies voor den Staat, maar... jij krijgt de dochter.
Maar... maar ben je er zeker van?
(drukt hem de hand).
O Frans, kerel, kerel, ik weet niet wat ik zal zeggen.
Dan moet je vooral niets zeggen. 't Gaat daar aan huis alles alsof 't Staats geheimen zijn. Toch kreeg ik in den laatsten tijd achterdocht, want nicht sprak een beetje minder deftig. 'k Geloof dat zij waarachtig het een en ander heeft onthouden uit mijn preek. Zij zei ten minste zooiets van trouwe liefde, dat nog zoo kwaad niet was voor haar doen Nu, Lena is zoo ongeveer in de wolken.
Is 't waar? Komt ze waarachtig?
Ja, ze komt, ze komt. We hebben 't met ons tweeën gedaan gekregen dat zij mee mocht.
Als je zoo ongedistingeerd opgewonden bent, dan gaan we weer weg. Maar luister nu eens even bedaard. (na een oogenblik). Je begrijpt toch dat ik eigenlijk mijn familie op straat breng. Want je weet, er is van dat soort linnen, dat in huis moet blijven. Zie je, gemerkt had jij 't toch en nu spaart het je de desillusie prachtstukken van schoonouders, van hun voetstuk te zien vallen. Natuurlijk wordt voorloopig stipte geheimhouding geëischt, opdat de wereld geen verband zal zien tusschen neefs aftreden en 't engagement van zijn dochter. Voorzichtig dus, oude jongen! (Opent de deur en haast zich weg, na eerst Lena te hebben binnengelaten).
| |
Tweede Tooneel.
(in eenvoudig, smaakvol baltoilet).
Jo!
Lena, lieveling (in elkaar's armen, zij kussen elkaar). Was je daar?
Ja, Frans en ik vonden 't beter dat hij 't je vertelde. Begrijp je niet dat ik 't liever niet deed?
| |
Derde Tooneel.
(Er wordt aan deur rechts geklopt).
(hoofd buiten deur).
Zijn er ook zakdoeken noodig? (Een oogenblik stilte).
(half lachend).
Ha, Frans!
(half lachend).
Akelige jongen.
| |
| |
Volstrekt niet. Je moest me dankbaar wezen. Ik sta hier als schildwacht. Denk er om als ik mijn neus snuit is er onraad (sluit de deur).
| |
Vierde Tooneel.
Hij heeft gelijk, we moeten voorzichtig zijn. Maar kom nu eens even bij me zitten (neemt haar mee naar de sofa). Wie had dat gedacht dat we op eens.. zoo op eens... zoo gelukkig...
Ja, ik kan 't haast nog niet begrijpen, maar 't is toch zoo, hoor, Jo. Nog een paar maanden geduld, maar wat is dat, een paar maanden?
Mijn lief, mijn snoezig vrouwtje. Zeg, ben je wel ooit zoo gelukkig geweest?
Ja eens... nog gelukkiger geloof ik. Verleden jaar twaalf Augustus, 's avonds negen uur, aan het strand, toen zeker iemand vroeg: Lena, heb je mij lief?
En heb je mij lief? (Zij kust hem).
Zie je, ik heb nu erg te doen met Papa. Hij trekt 't zich vreeselijk aan, al wil hij 't niet weten. Hij wou zelfs dat ik van avond met Frans meeging. Hij is ook zoo goed, heusch Jo, hij is heel goed. En hij zal 't zoo naar vinden om altijd thuis te zijn. 't Is ook niet prettig voor een man om altijd thuis te zijn.
Dat hangt van 't huis af. Ik...
Altijd, lieveling. Maar ik zal zooveel niet thuis zijn, want een dokter....
O Jolief, wat zal 't toch heerlijk zijn! En wat dichtbij als 't kon. Dan kan Papa bij ons komen jagen. Daar houdt hij zoo dolveel van. En dat vind je wel goed, niet?
En Karel... als hij terug is. En Mama en jou vader komen soms ook natuurlijk.
Vader houdt niet van buiten; hij wordt zenuwachtig van de natuur.
Hé, mama ook! Weet je wat mama zei: Ik had 't liever anders gehad, maar ouders mogen als de kinderen groot en wijs genoeg zijn geworden om zelf te oordeelen, niet in de eerste plaats vragen wat zij wenschen, maar zij moeten trachten aan de wenschen van hun kinderen te voldoen. Dat had zij ook hier ernstig met Frans besproken. Ja, Frans heeft ons flink gegeholpen. Zeg Jo, wat zou Corry wel zeggen?
Wel, zij zal 't heel gelukkig voor mij vinden. Maar Lena, wil je mij een groot genoegen doen?
Tracht dan wat vriendelijk jegens Corry te wezen. Je weet hoe ik over haar denk en over haar gedrag jegens Karel, maar ze blijft toch mijn zuster.
Ik ben niet zoo boos meer op haar.
Dat is lief van je. Je moet bedenken, Corry heeft haar moeder te jong verloren, dat is haar ongeluk geweest. Vader heeft haar in alles haar zin gegeven. Zij is een door en door bedorven kindje. Als moeder was blijven leven, was Corry veel beter geworden. Moeder was zoo zacht en toch zoo flink. Dat kan je wel zien op haar.... (hij wil wijzen naar de plaats van haar portret, thans door een spiegel ingenomen) Hé.
(na een oogenblik).
Wat is er, Jo?
Jawel, er is iets dat je hindert.
Neen, ik dacht aan moeder. Haar portret moest plaats maken voor een spiegel vandaag. 't Was een heel eenvoudig mensch, moeder, niets deftig maar zoo goed. Zij zou heel veel van jou gehouden hebben, daar ben ik zeker van. Geef me een zoen, Lena.
kust hem, zij zitten hand in hand. Absburg snuit stevig de neus.
| |
| |
| |
Vijfde Tooneel.
(in rok, heel mooi gemaakt, haastig op uit tuin).
Hé? Wel ja, kinderen; ha ha, daar heb je ze nu (lacht zwaar en roept aan de deur) Corry, kom eens hier, kijk eens.
Ja, ja, smoesjes, smoesjes, ha, ha!
| |
Zesde Tooneel.
(in schitterend baltoilet op, even later gevolgd door Absburg).
Wat is er te doen?
Dat moet je eens raden... Die twee... Zoo'n olijkert! Wel Jo, kom aan.
Mogen we je feliciteeren, Johan?
(die steeds getracht heeft den ouden heer te bedaren).
Ja, maar stipt in 't geheim. U verrast ons, Vader, en nu kunnen wij er niet om jokken. Mijnheer en Mevrouw van der Eem zullen zich niet verzetten tegen onze plannen en wij hopen dat ook u (hij neemt Lena bij de hand).
(druk).
Ben je gek, jongen, geen voorstellingen. Zoo juffrouw van der Eem, ben je daar eindelijk? Nu, pleizier je te zien. Veel geluk, veel geluk, kinderen. Jo, mijn jongen (drukt hem de handen) en jij, lief poppetje (geeft haar een zoen) ik zal maar zoo vrij zijn. Nu jelui moet 't weten; 't is geen kleinigheidje, geen pleiziertochtje, zoo in 't huwelijksbootje. Maar als 't wat meeloopt, wind en weer, zie je, en dan zoo 'n lief kopje. Nu, jongen, ik maak je mijn compliment (snuit geweldig zijn neus).
Als mijnheer Ras met mij op schildwacht had gestaan, dan had jelui 't wel gehoord. Maar ik alleen met mijn klusje.
(reikt Lena de hand).
Ik feliciteer je wel.
Dank je Corry (zachtjes). Wil je me een zoen geven (kust haar).
(geeft ook haar een zoen).
Lieve Lena. Ik hoop dat jelui vreeselijk gelukkig zult zijn
(meesmuilend, zacht tot Absburg).
Ja, ja, een mensch wordt er toch altijd een beetje zenuwachtig van.
Natuurlijk, mijnheer Ras.
Vader en Corry, belooft u ons dus 't stipt geheim te zullen houden?
Wees maar niet bang, zwijgen als 't graf (op Corry wijzend). En zij is ook niet dom.
Ik beloof 't je, Johan (zij spreekt op achtergrond met Lena, Ras voegt zich bij hen).
(aan het raam).
't Staat prachtig, hé Jo?
Mooi effect, ja, maar je moet straks zien als 't donker is. 't is een idee van Corry, aardig idee (lachend zacht) maar duur.
(zacht).
Toch niet te duur voor uw zoon, nietwaar?
Neen, neen, zoo bedoel ik 't niet.
(tot Lena).
Zij gaan met Absburg den tuin in.
| |
Zevende Tooneel.
Wat zegt u van die verrassing?
Nu een verrassing is 't niet bepaald. Zie je, zij moeten 't weten, 't zijn geen kinderen. Maar trouw zijn ze, dat moet ik zeggen. Wel allemachies, als je elkaar in geen jaar ziet? Maar dat mag ik wel in een man, als je A. zegt, dan moet je ook B. zeggen. Jo zei me verleden jaar dat hij haar tot vrouw wou hebben et la voilà. dat is flink, zie je, dat is mannenwerk. Zoo lap jij 't hem niet, kleintje.
Daarvoor ben ik dan ook geen man.
(hij mist 't portret van zijn vrouw).
Hé, waar is moeder?
U begrijpt toch wel, dat er hier nog een spiegel moest zijn.
Waarom? In de rooksalon? Zoo ijdel zijn wij heeren niet, dat wij ons altijd moeten spiegelen.
(lachje).
Neen, de heeren kijken nooit in een spiegel. In dien anderen spiegel kan je 's avonds niet goed zien. En de heeren moeten toch ook eens kijken of hun das goed zit (lachje) of hun lintje. Apropos van lintje. Roze zei me, dat ik u kon
| |
| |
feliciteeren ‘onder stipte geheimhouding,’ met uw benoeming.
Ho, ha, zoo'n kleintje! (hij grinnikt zoowat, terwijl hij zich deftig opricht). (Corry bekijkt zich in den spiegel.
Mooi hé? Ja, verd... mooi (hij lief koost haar, kust haar op haar hals). Corry trekt zich terug.
Een lelie, ha ha, die Absburg...
Wel, hij zei, dat je een lelie was.
Zoo. Vindt mijnheer van Absburg me toch mooi?
Hij? Nu of hij. En wie vindt dat niet, wie is er niet verliefd op mijn lelie (liefkoozend).
(trekt zich terug).
Nu ja,... verliefd.
| |
Achtste Tooneel.
(geeft Ras twee briefjes).
Als u blieft, mijnheer. (af).
| |
Negende Tooneel.
(na lezing van het briefje).
H'm, het duivenbakkesje... Enfin 't moet toch (luid) zeg Corry, jij lacht er maar om, alsof jij niet verliefd kan worden (lachend) en dat is me een gedoe, als een mensch verliefd is. Hoe ouder, hoe gekker zeggen zij wel eens (zuchtend) ja hoe ouder hoe gekker, denk je misschien.
Wat wil u daarmee zeggen? Zoo oud ben ik toch nog niet.
Neen, jij niet mijn kleintje, mijn kuikentje, maar ik, - zie je - ik ben zoo jong niet meer en toch...
(staart hem verschrikt aan).
Wat meent u?
Ik ben altijd lief voor je geweest, nietwaar? en ik zal dat altijd voor je blijven, wees daar maar niet bang voor, mijn poesje. Maar kijk nu niet zoo verschrikt, toe Corry?
Niet? Maar vindt je 't dan zoo onbegrijpelijk dat ik nog verliefd ben?
Zeg 't niet op dien toon, zoo minachtend. Zij is zoo mooi en zoo lief, als je haar kende, als...
(stoot hem terug).
Hoe kan U tegen uw dochter spreken over zoo'n... schepsel?
Zoo'n schepsel?... Maar dat schepsel zal mijn vrouw worden. Ja 't kan me niet verdommen of jelui 't goed vindt of niet; ik ben de baas over me zelf en over mijn geld en over jou ook en als je veel kabaal maakt, dan ga je de deur maar uit.
Natuurlijk ga ik de deur uit, vóór die vrouw er in komt.
Neen Corry, neen kind, zoo meen ik 't niet, hoor. Waarom maak je mij zoo boos? Je weet toch wel, dat ik zooveel van je houd, dat ik je niet kan missen. Neen, mijn schatje mag niet de deur uitgaan. Als je ziet dat zij een echte dame is, want als je haar kent...
Maar ik wil haar niet kennen (met moeite). Wanneer zal dat gebeuren?
Kom, kind, wees nu toch eens kalm. Als je ziet hoe lief zij je vader heeft en hoe lief ik...
Spreek toch niet van liefde.
Corry, geloof je dan niet...
Wanneer zal dat gebeuren, vraag ik u?
Zeg kind, wat zou je er van zeggen, als wij te Brussel gingen wonen?
Hoe verder weg, hoe beter. Maar wanneer zal dat gebeuren?
Wil u me zeggen wanneer dat zal gebeuren, anders behoef ik niets te weten.
| |
| |
Wel de volgende maand, hoop ik, maar wat wou je dan toch?
(met moeite).
Zelfs met Roze.
Och, 't is geen kwade jongen, die Roze, maar...
| |
Tiende Tooneel.
Mijnheer en Mevrouw Pullers, Mijnheer en Mevrouw van den Oudenbosch, Mijnheer Beekmans, Mijnheer de Roze van Daelen. (Af).
Kom, ga je mee Corry? Spreek er nog maar niet over met Johan. Ik zal goed voor je blijven, wees maar niet bang, ik zal even goed voor je blijven, hoor kleintje.
(drukt de handen voor 't hoofd).
O moeder? (Zij kijkt naar de plaats van het portret en buigt 't hoofd).
| |
Elfde Tooneel.
(Corry wil gaan door deur rechts).
(binnenkomend).
Och, Corry...
Beekmans heeft zooeven een telegram uit Atjeh...
(grijpt zich vast aan de deur).
He?!
Bij de bestorming van een kampong is Karel...
(Johan knikt. Corry houdt zich aan de deur vast, het hoofd daartegen gedrukt)..
(na een oogenblik).
Och, Lena, die arme engel. Hoe moet ik 't haar in hemels naam zeggen?
| |
Twaalfde Tooneel.
(aan het raam),
Zie, Jo...
Waar blijf je op eens. Wat zie je wit. Jo. Wat is er toch, en wat had Beekmans?
Niets mijn engel. Maar we kunnen soms op eens wat hooren dat ons erg veel verdriet doet, niet waar?
(klemt zich aan hem vast).
O Jo, Karel!...
Ja, lieve kind, hij is gewond, maar...
Gewond? Neen, neen... dood... Hij is... dood. O Corry, hij is dood. (Weent en snikt hartstochtelijk).
(na eenige stilte).
Neen, neen, gewond alleen.
Die arme Papa... zijn lieveling. Hij was zoo goed, hij was veel te goed voor haar... Karel... arme Karel. (Een oogenblik is zij stil).
Je bent altijd lief voor hem geweest en...
O Jo, we zullen hem nooit meer zien, nooit meer. (Zij drukt 't hoofd in de kussens van de sofa).
(staat op en draait 't gas wat in, na een oogenblik)
Kan ik je even alleen laten, dan zal ik 't rijtuig achter laten komen Frans is naar huis om je ouders voor te bereiden.
(snikkend).
Papa... die... arme papa.
Kindje (na een oogenblik). Kan ik even gaan?
af, door deur links, na nog even te hebben omgekeken.
Mijn Karel. O God, mijn lieve, arme broer. (Zij weent innig).
| |
Dertiende Tooneel.
(haastig op. Op de piano wordt de Myosotis gespeeld. Bij de deur van de zaal gekomen schrikt zij terug. Zij dansen).
Bah, wat is 't hier akelig donker (zij draait het licht op).
Hé (zij ziet Lena en gaat tot haar). Arme Lena, die goede Karel, (na een oogenblik) Ik vind 't zoo vreeselijk. (na een oogenblik) Wil je wat eau de Cologne, Lena?
| |
| |
Neen. Plaag me niet langer. Ga weg. Ik kan je niet zien, want jij hebt 't gedaan, jij... niet die zwarte mannen, maar jij... Jij, die met hem speelde, met dien goeden, besten jongen, die geen mensch kwaad kon doen en die jou liefhad... liever dan ons.
(na een oogenblik stilte),
Wees kalm, Lena, je weet niet wat je zegt. Ik kan toch niet helpen, dat ik hem niet liefhad.
Maar dat hij jou wel liefhad, dat kon je wèl helpen, dat heb je gewild. En toen je je zin had, heb je hem uitgelachen.
Neen jij... jij bent hard en koud... ijskoud. Jij, die.... maar ga, ga dan toch. Begrijp je dan niet, dat je mij pijnigt?
Jij, o God jij. (opstuivend) Ga... ga!
| |
Veertiende Tooneel.
(aan deur links, sortie van Lena over den arm).
(vliegt in zijn armen).
Jo, Jo, jaag haar weg.
Corry! (drukt haar in zijn armen). Stil, stil, mijn arme lieveling (voert haar met zich).
| |
Vijftiende Tooneel.
Emma de Berkelaar (in baltoilet aan raam).
Corry!
(opschrikkend uit haar gedachten).
Emma... o God! (zich krachtig bedwingend en haar tegemoet gaande) Wel, Emmy, ik ben blij je toch te zien; weer heelemaal beter?
Zoowat. Gisteren voelde ik me ziek en daarom schreef ik je, dat ik waarschijnlijk niet zou kunnen komen. Maar van ochtend voelde ik me veel beter en toen ik hoorde, dat Lena kwam, wilde ik met alle geweld gaan. Zie je, ik heb nu al in een maand niets over hem gehoord en, ik weet niet hoe 't komt, maar 't is me altijd of ik me gelukkiger, rustiger voel als ik bij Lena ben, al weet zij er ook niets van. Zij is toch iets van hem, niet waar?
(starende naar den grond).
(na een oogenblik).
Zij houdt zooveel van Karel. 't Moet dan ook wel heerlijk zijn om zoo'n broêr te hebben. Vind je ook niet?... Zeg...
Wat heb je? Wat ben je vreemd?
Niets... niets hoor. Zeg Emmy, kan je een geheim bewaren?
Nu, 't is er door tusschen Lena...
En Johan? Goddank; wat zalig voor hen.
O, zij is wel gelukkig! (droomerig) Zou zij nu meer liefhebben dan anderen... die niet konden veroveren? Zou 't dan mogelijk zijn nog meer lief te hebben? En er zijn er toch zooveel die veroveren, zonder zelf lief te hebben. (na een oogenblik) Corry, ontken je 't nog, nog altijd dat Karel jou... 't Was me toch als een openbaring bij onze laatste ontmoeting op het strand. Och, al verzeker je me nog eens, dat 't niet waar is, ik kan 't toch niet gelooven.
Emmy, houd je veel van me?
Toe, antwoord me eerlijk.
Ik begrijp je niet, maar ik houd veel van je... En toch... (na een oogenblik) Soms is 't me of ik jou moest haten. Dan vraag ik mezelf af: Waarom was zij zoo tegen Karel, waarom altijd... zoo... innemend, als zij toch niet wilde... Heeft zij zelf hem daardoor niet vastgehouden, heeft zij zelf hem daardoor niet belet te vergeten? Dan is 't me soms of ik al mijn verdriet moet wijten aan jou, of jij de schuld bent van alles. Maar dat kan niet, dat is immers onmogelijk; zoo slecht kan een mensch toch niet zijn. En dan jij, die altijd zoo lief voor me was. Jij kon toch niet me willen onthouden, wat je wist dat mij 't liefst was, het liefst van alles op de wereld, waar ik zoo weinig bezit om lief te hebhen. Jij kon mij toch niet onthouden, wat je zelf niet begeerde. Niet
| |
| |
waar, Corry, dat is een leugen, dat is een waanzinnig denkbeeld, dat het verdriet mij wijs maakt? O, 't is slecht van me om dat te kunnen denken van jou!
(staart steeds naar den grond, zenuwachtig spelende met haar waaier).
(in den tuin tot Absburg, het raam voorbij wandelend).
Treurige tijdingen uit Indië, hoor ik?
Bitter treurig. Die arme Karel... (zij wandelen verder).
(opschrikkend).
Karel? Wat Karel?!
(tot haar gaande).
Emmy... Emmy...
Wat Karel? O, God, Corry (zij klemt zich aan haar vast) zeg 't!
Neen, neen. Toe, Emmy, toe...
(trekt zich los).
Lieg niet. Hij is dood! (zij zakt ineen op de canapée).
(wankelt een oogenblik, dan valt zij op de knieën voor Emma, drukt het hoofd in haar schoot en barst los in tranen).
Vergeef me... vergeef me... Emmy, vergeef me?!... Hij is dood...
(Beiden weenen).
(als droomend).
Lieveling... mijn doode lieveling. Nu is 't uit, nu is alles uit, nu kan ik zelfs niet meer hopen...
(legt een hand op Corry's hoofd).
Arme, arme Corry. (na een oogenblik staat zij met moeite op. Corry wil haar helpen) Neen, neen, laat me alleen.
(trekt Emma's handen weder tot zich en kust hen).
Emmy... engel!
(snikt luide en gaat moeilijk, gebroken, door deur links).
| |
Zestiende Tooneel.
(blijft geknield voor den spiegel liggen, het hoofd voorovergebogen. Zij staat op en staart zichzelf in den spiegel aan)
Monster... mooi monster (zij zakt bij de sofa op den grond). O God, wat heb ik gedaan? (Zij weent hartstochtelijk) Emmy... Karel. Die goede jongen. Zoo'n kind. O, dat kind! (plotseling bij 't geluid van stappen opspringend). Hé, menschen.
Absburg, die bij 't raam stond, komt binnen.
| |
Zeventiende Tooneel.
Neen, dank je (zich herstellende met trillende stem). Zou je zoo goed willen wezen mijn excuses te maken bij de gasten? Ik.., ik heb... zoo'n... hoofdpijn.
Niets dan hoofdpijn? (hij steunt haar).
O God, was ik maar dood, in zijn plaats!
Stil Corry, stil (hij voert haar met zich naar de sofa, zij zetten zich). Sterven is geen kunst, dat moeten wij voor 't laatst bewaren. Je bent nu ongelukkig, misschien voor 't eerst in je leven volkomen bewust van je ongeluk. Maar wij, menschen, hebben ongeluk noodig, Corrylief.
Als ik dan alleen maar leed, maar anderen lijden nog meer door mijn schuld. Zij had hem zoo lief en ik... O God Frans, dood me...
Ja, dood me in jou armen. Toe Frans, toe, laat mij daar sterven, daar zal ik rustig sterven, want jij bent goed.
(weenend).
Neen, Frans, neen, zeg 't niet, je meent 't niet. Jij kan, jij mag 't niet meenen. Je bent misschien een oogenblik ook verliefd op me geweest, maar wat is dat nu verliefd? Dat zijn er immers zooveel geweest en ik heb ze ongelukkig gemaakt met een lief woordje; leugens, altijd leugens, want ik had ze niet lief.
Och, Frans (zij verbergt haar hoofd aanzijn borst, snikkende) maak me nu dood.
Neen, neen, mijn arm kind... Je moet leven; leven met mij want ik (aan haar oor) ik heb je lief.
| |
| |
Zeg 't niet, och zeg 't toch niet (zij weert hem van zich. Hij trekt haar weer tot zich). Neen, Frans, 't is onmogelijk. Tusschen ons ligt Karel... dood... door mijn schuld.
Monster.... mooi monster!
(omvat zijn knieën, hevig weenend).
Kind, Corrylief! Arm lief kind!
Ik zie hem, o God, ik zie hem vallen en dat zwarte monster dat hem vermoordt dat ben ik; dat is die Corry, die jij zou willen liefhebben, jij die zoo goed bent en ik...
Hush, zwijg lieveling; ik smeek 't je, spreek zoo niet verder. Je bent ziek en overspannen door den schrik. Kom hier. (Beurt haar op). Ga kalm zitten en luister eens; zal je luisteren? Wij kunnen schuldig zijn op tweeërlei wijze, nietwaar; schuldig omdat wij kwaad deden wetende wat wij doen, maar ook schuldig omdat wij 't deden, niet beseffende wat de gevolgen zouden zijn. Wist jij nu wel, toen je je door Karel 't hof liet maken hoe kinder-
| |
| |
lijk, hartstochtelijk die goede jongen was en had je hem toen zelf niet een beetje lief?
Neen, ik heb hem niet lief gehad; ik heb nooit iemand lief gehad. Nooit iemand, dat weet ik nu.
(drukt haar aan zijn borst).
Kende je hem goed?
Jawel, maar hij was bij onze eerste kennismaking al ‘betooverd’.
En toen heb je hem aangemoedigd zonder eenige liefde voor hem te voelen... tot hij je verveelde?
Ja, dat doe ik altijd. Dat kan ik niet laten; ik voelde wel eens dat 't niet goed was, maar ik ben nu eenmaal niet goed.
Heusch. Ik kan niet tegen moeite, zelfopoffering en al dat edele. Ik heb (lachje) geen kern.
Neen, laat me lachen. Dat is misschien juist mijn eenigste goeds, mijn lachen. Lachen, dat vind ik heerlijk en dat is mijn ‘tooverkracht.’ Och, ik vindt de heele wereld belachelijk, als ik erover nadenk, maar dat doe ik bijna nooit. Zie je, Frans, jij hebt me nu in een ernstige bui getroffen. Zoo ernstig en wanhopig als ik nooit ben geweest. Maar zooals je zegt, dat is ook onzin.
Nu ja, toch zoowat. 't Is nu wel vreeselijk akelig, want Karel was nog zoo jong en een knappe jongen, hij had nog zooveel plezier kunnen hebben, hé? Maar zooals je zegt, ik kon toch niet denken dat onze flirtation zulke gevolgen zou hebben. Dood? (zij rilt en drukt de handen voor 't hoofd). He, die Karel, 't was toch maar een dappere jongen. Ze zullen hem wel erg mooi begraven. Kon 't maar hier gebeuren, dat zou mevrouw v.d. Eem zeker veel troosten; ‘toute la Haye,’ bij die prachtige begrafenis van haar zoon.
(verschrikt).
Maar Corry!
Ja, ik ben niet geboren om te lijden. Heusch, Frans, ik moet alweer lachen (voor den spiegel). Wat zie ik er uit, precies een doode. Toch een mooie doode, niet? (Zij knapt zich wat op). Absburg staart haar aan, dan zucht hij en verzinkt in gedachten).
Willen wij wat achter in den tuin gaan zitten droomen?
(zet zich naast hem, met haar arm om zijn hals).
Wil je niet met mij droomen? (vat zijn hand). Wat ben je koud. Willen we wat dansen?
Dansen? Zou je dan nù willen dansen?
Ik, neen; maar als 't jou nu goed zou doen, als jij 't wil, dan mag je niet met een ander dansen, dat wil ik niet.
Is dit nu een oogenblik om te dansen?
Neen hé, wij zullen gaan droomen, achter in den tuin waar niemand ons zien kan.
Corry, kijk mij eens goed aan? Och wat ben je nu mooi, heerlijk mooi, met die betraande oogen en dat lachende mondje.
Bedauwde kinderoogen, moet je zeggen, dat is veel poëtischer, maar huilen maakt anders niet mooier.
Ik wou dat je nog een jaar moest huilen en dat wij elkaar dan terug zagen.
Jij bent ook vroolijk. Een rouwend, in tranen smeltend bruidje, is dat jou ideaal? (Zij lacht). Ha, jij!
Jij, die zoo bang voor trouwen bent, als bruigom. Ik zie je al doodsbleek met een vreeselijk ernstig gezicht, in stilte zuchtend ‘Der Wahn ist kurz, die Reue ist lang.’ (Slaat de armen om zijn hals). Arme jongen.
| |
| |
Neen Corry, wees kalm; denk je dat ik zoo zou trouwen?
Ik hoop 't, maar niet zoo. Laat ons een
Neen, hé, we zullen gaan droomen.
oogenblik ernstig praten. Denk eens, Corry: het geluk van twee menschen staat op 't spel. Zou jij zoo willen trouwen?
Heb je mij dan niet lief?
Wij zijn verliefd op elkaar, dat is nog niet elkaar liefhebben. En zoover moet 't toch zijn gekomen, eer verstandige menschen mogen trouwen, nietwaar? Luister Corry, laten wij openhartig praten. Toen wij elkaar voor 't eerst ontmoetten heb jij ook mij ‘betooverd.’
Heusch? Van 't eerste oogenblik af? O, Frans, jij mij ook.
| |
| |
(drukt haar hoofdje aan zijn borst).
Corry!... (na een oogenblik). Ik meende dat wij, ondanks veel verschil, sympathie voor elkaar voelden. Wij zijn een veertien dagen samen geweest, ik leerde je kennen, ik kreeg je niet lief en toch kon ik je niet vergeten. Ik was mezelf meester, ik ging weg. Daarna zagen wij elkaar nu en dan weer. Ik had geen woord van liefde tot je gesproken, maar ik had je duidelijk getoond dat ik je zou lief krijgen, als je een eind maakte aan al je flirtations, dat ik je zou liefhebben als ik kon gelooven niet alleen een mooi poppetje, een vreemd, kinderlijk vrouwtje, maar een kind met een hart te kunnen veroveren. Maar toen ik je nu terug zag na een langen tijd waarin ik toch geen enkelen dag leefde zonder te denken aan jou en aan jou 't meest, aan jou 't liefst van alles, toen...
(met moeite).
Ik kwam van avond hier, vast besloten afscheid van je te nemen.
Had je dan nu al genoeg van me?
Genoeg van je? Spreek toch anders, Corry.
(na een oogenblik).
Nu, ga je weg?
(hij vat haar handen).
Corry?
Zou jij me zoo lief kunnen hebben dat je veel voor me over had?
(lachje).
Zelfopoffering?
Wat dan? Nooit meer flirten, Willem, Roze, Rijmberken en al mijn ‘adjudanten’ ontslaan. Stilletjes met jou leven, afgezonderd van deze ijdele wereld.
(werpt 't hoofd achterover, zucht en fluistert)
Nog meer.
Corry, ben je bereid om met mij naar Indië...
(verwonderd).
Naar Indië?
Luister. Indien wij samen gelukkig zullen worden, moeten wij een geheel nieuw leven in een nieuwe omgeving beginnen. Dat is mijn vaste overtuiging. Ten tweede ben ik niet rijk. Ik weet dat jij en Johan zelf niet bijzonder veel liefde en achting voor je vader voelen kunt...
(lachje).
Achting voor Papa!
Welnu, ik wil geen verplichting aan dien man hebben. Ik wil voor mijn vrouw zorgen, zonder zijn hulp.
En omdat jij bespottelijk trotsch bent, moet ik naar dat gloeiende Apenland?
Niet in de eerste plaats daarom.
Waarom dan? Omdat jij me niet vertrouwt hier in zoo'n diep verdorven omgeving.
Omdat ik jou en mezelf gelukkig wil maken.
Omdat jij me wil ‘maken’. Juist, jij wil me maken tot wat jij wilt. Maar ik wil niet vèr-maakt worden tot het ideaal van den dichter Beekmans of het ideaal van den strengen, geleerden Dr. van Absburg. Ik wil niet.
Vraag ik jou om je te vèrmaken?
Weet ik 't? Wat kan 't mij schelen, hoe of jij denkt en doet? Vraag ik er naar of jij zus of zoo zult willen leven of jij dit en dat en nog eens dat en dit voor mij zal over hebben? Wat komt dat er alles op aan als je elkaar liefhebt? Maar jij hebt mij niet lief, anders zou je mij willen hebben, zooals ik ben.
| |
| |
Maar ik ben geen 18 jaar meer, Corry. Ben jij een meisje dat een ernstig man...
Bah, die ernstige mannen!
U is verstandig genoeg om zelf te kunnen beslissen wat u voor u 't best acht.
Maar voor jou, voor ons? (na eenige stilte). Word dan gelukkig. Ik zou er voor willen bidden, als ik nog bidden kon (met groote moeite). Vaarwel. (Hij gaat haastig. Bij het raam gekomen keert hij zich nog eenmaal om). Corry!... Corry, dan?
(blijft staan als een beeld).
| |
Derde bedrijf.
Tuinkamer van Dr. Johan Ras te Scheveningen. Gezellig-netjes. Ontbijt op tafel.
| |
Eerste Tooneel.
Lena verhangt plaatjes aan den wand. Johan Ras zit aan tafel, met een krant voor zich, doch starende naar den grond.
(kijkt op eenigen afstand of de photographieën nu beter hangen).
Zeg, hoe vindt je 't zoo, man?
Wel die photo's; staat 't nu niet beter?
Maar je kijkt er niet eens naar.
Och ja, 't zal wel goed zijn.
Kijk dan eens ten minste. Je vond toch zelf dat ze niet goed hingen.
(blijft onveranderd zitten).
Je zal 't wel goed hebben gedaan, je doet alles goed.
(zachtjes genaderd).
Man?
Kom, niet zoo somber. Waarom peins je nu zoo? Dat ‘prakkeseeren’ helpt toch niks, zooals Betje altijd zegt. Mag ik? (Zij gaat op zijn knie zitten).
Neen, jij bent een kind. Ben je nu zoo gedrukt omdat Vader vandaag trouwt met dat mensch, zeg?
Denk je dan dat ik 't niet ellendig vind?
Hush, kalm. 't Is heel onaangenaam voor ons, maar 't is veel erger voor Corry. Jouw thuis is ons nestje, nietwaar, terwijl aan die arme Corry haar tehuis wordt ontnomen door zulk een schepsel. Zij wonen te Brussel, wij zullen geen last van hen hebben. 't Is erg akelig voor je dat trouwen, maar 't heeft een goeden kant, vind ik.
Vindt je 't erg slecht van me als ik blij ben dat ik hem niet weer zal zien, Vader?
Je weet niet, zie je, ik heb 't je nooit gezegd, maar ik... ik was bang voor hem. Hij was zoo... zoó, ik weet niet, maar ik was bang om alleen met hem te zijn. O, Jo, ik werd zoo koud, als hij me een zoen gaf. En Corry ook, dat heb ik dikwijls gemerkt.
(zucht).
Nu, dan behoef je nu niet meer bang te zijn, hé lieveling (kust haar).
Die arme Corry! Vreemd hé, maar 't is toch waar, ik ben hoe langer, hoe meer van haar gaan houden. Eerst, toen op dien avond, dien vreeselijken avond, voor een
| |
| |
half jaar nu, toen had ik haar kunnen vermoorden, zoo als ik haar haatte toen. Maar je kunt haar niet haten, onmogelijk. Zij is zoo mooi, zoo innemend, zoo charmant. Eigenlijk had zij een engel kunnen worden, geloof ik, als zij maar iemand had kunnen liefhebben, als haar moeder niet was gestorven, dan zou zij zeker...
Dan... ja. Een moeder moest niet kunnen sterven voor haar kinderen groot zijn.
Jo (kust hem). Weet je wat Corry is? Een kind dat bedorven moet worden en dat toch iemand moet aanbidden om zoet te zijn. Och, ze heeft nooit nagedacht bij al haar flirtations; zij liet zich aanbidden uit behoefte om beminnelijk te zijn, uit verlangen naar liefde. En zooals een kind al zijn speelgoed kan stuk maken om te onderzoeken wat 't eigenlijk is, zoo speelde zij met menschen, dat egoistje? o zulk een charmant egoistje! Zij zoekt altijd weer wat anders omdat zij haar verlangen niet kan vinden, dat groot verlangen naar een hooge, krachtige liefde, eene aanbidding. Ja, als Frans...
Misschien, als hij gewild had en dat heeft hij een oogenblik.
Maar een oogenblik, geloof je?
Ten minste... hij is weggegaan. Hij heeft mij nooit iets gezegd en Corry evenmin.
Zij heeft hem lief gehad. (Johan trekt de schouders op).
Heeft zij er ooit een woord...
Nooit, maar toch weet ik 't, ik voet 't: zij heeft hem nog lief. Maar gaat hij nu heusch naar Indië?
Waarachtig gaat hij en gauw ook al; maar hij komt nog afscheid nemen, schreef hij immers.
Ik vind 't niet lief van hem, dat hij haar...
Maar Lena, je weet er immers niets van, hoe kan je dan zoo oordeelen?
Ja wel, ja wel, ik begrijp er genoeg van. Denk je soms dat hij niet wist, dat zij hem lief heeft? Hé, ik zou zoo graag hem eens spreken en ik zou hem...
(haar handen vattend).
Jij, jij zou je handjes willen branden en met je lieve hartje domheden doen. Dat zou jij. Weet je hoe veel hij heeft geleden en hoe lang hij heeft getwijfeld eer hij kon besluiten waarlijk weg te gaan? Waarom anders dan om Corry? Meng je vooral nooit in den strijd van twee harten. Als twee menschen elkaar willen vinden dan zullen zij elkaar vinden, ondanks alles. Zorg nu maar liever dat Corry een paar gezellige kamers heeft, zoolang ze bij ons logeert.
Nu heb ik 't dan niet snoezig voor haar ingericht boven?
O! prachtig, een prullen-museum!
Nu ja, een salonnetje vol beeldjes en schilderijtjes en plaatjes en doosjes en waaiertjes en bordjes en lapjes en... en prullen (lachend wegloopend). Dag! de koetsier wacht al lang en ik heb veel visites van daag (knikt haar toe, aan raam).
(gaat tot hem).
Dag! (een zoen).
(Johan af door tuin.).
| |
Tweede Tooneel.
(Lena ruimt de theeboel op, eerst neuriënd dan zingend. Daarna schelt zij).
(Scheveveningsch dienstmeisje op).
Betje, neem de bordjes mee, de rest is klaar! En kom dan gauw boven om me nog wat aan de kamer van juffrouw Corry te helpen.
(langzaam gaande met bordjes).
Best, mevrouw.
| |
| |
(lachend).
Gauw, hoor; niet ‘prakkeseeren’ Betje.
(Lena ziet de kamer nog eens rond, verlegt een pakje en gaat dan zingende links, af).
| |
Derde Tooneel.
(Corry in 't zwart gekleed op uit den tuin).
(ziet de kamer rond, laat zich dan vallen in een grooten stoel).
Goddank, ik ben er (zij zucht, dan lachend). Een mensch kan er wat mee tobben, met zijn ouders! Enfin... Goddank, dat ik er uit ben, 't was zoo koud, zoo ellendig leeg in dat mooie, groote huis. Ik wou dat 't instortte, dat glazen paleis... (Lena zingt luid boven). Hé duifje, schei uit met dat gekir. God, was ik maar zoo'n duif of een musch... een half doode musch (opspringend). Neen, ik wil en ik zal willen!
| |
Vierde Tooneel.
Goede morgen (kust haar).
En ik zou je met de koffie komen halen?
Excuseer, maar ik kon 't niet meer uithouden in dat leege huis. Ik ben zoo gauw mogelijk gevlucht; 't is je immers niet lastig, dat ik nu al kom aanzetten?
Ik jok niet, ik kan zelfs niet jokken, dat weet je wel.
Lang niet, hoor! Maar zeg, waar is je verhuizing?
Die zal wel komen, 't is niet veel, meest kleeren. Ik heb een opruim-manie gehad, alles opgeruimd, weg, weg, vergeten! 't Liefst was ik tot je gekomen in een biezen mandje gepakt als een zusje van Mozes. Nieuw, alles nieuw, een groot wit laken over 't verleden...
O, dat is om Mama. Ik weet niet, maar ik had een behoefte om in den rouw te zijn vandaag Zeg, hoe is Jo?
Hij was wel wat gedrukt van ochtend.
Onzin, niet de moeite waard. ‘Indien uw hand u ergert, houw ze af en werp haar van u.’
Dat is uit den Bijbel, niet?...
(huilt).
Goddelijk mooi, toch die Bijbel! Wat kijk je me aan? Ja, ik heb in den Bijbel gelezen, van ochtend vroeg toen ik niet slapen kon. Weet je hoe 't kwam? Ik heb nooit zooveel aan mijn arme moeder gedacht als in de laatste dagen, nu haar plaats wordt ingenomen door... (teeken van afkeer). Ik droomde van nacht dat mama mij uit den Bijbel voorlas, zooals vroeger elken ochtend en toen ik wakker werd, en niet meer in kon slapen, heb ik haar Bijbel genomen en al die bladzijden gelezen, waarbij Mama bloempjes en blaadjes had gelegd. En weet je wat ik 't eerst las? ‘Indien uw hand u ergert, houw ze af en werp ze van u’ (na een oogenblik). Me (haar vingers toonend) duim dat is Papa (doet of ze hem weggooit) wijsvinger dat is elk aanbidder, die zoo verstandig was zijn liefde op te zeggen (zelfde beweging) middelvinger, de grootste, dat is alles wat er niet aan mij deugt (zelfde beweging) ringvinger, dat is Roosje die zoo lief was zich over mijn erfdeel te willen ontfermen... Maar (lachend) dat is waar ook, dat weet je nog niet.
Gisteren avond kreeg ik een prachtigen brief van Roosje, zoo mooi, zoo lief...
Maar je hebt hem toch niet...
Gelezen, ja heusch, heelemaal.
Ik geloof 't niet, maar ik was bang, dat je misschien in wanhoop, in...
| |
| |
(lacht). Foei, kind, heb je een oogenblik kunnen denken, dat ik Roze... maar Lena, dat is bijna een beleediging. O zeg, zulk een poëtische brief, hij heeft hem nooit alleen geschreven.
En wat heb je geantwoord?
Ik heb de bloemen die er bij waren in een keurig doosje, met zwarte lintjes teruggezonden. Sans phrase, dat zeide genoeg, hè?
Hoe komt hij zoo gek? Of heb ik misschien met hem ook gecoquetteerd?
Och! Neen maar zeg nu eens even, dat kon hij nu toch wel begrijpen. Dom is hij, maar zoo dom kan een mensch toch niet zijn. Enfin, kwaad is hij niet, neen geen haar, maar die heeft hij dan ook haast niet meer. Weet je wat hij is: zoo gemakkelijk; je kan net tegen hem zeggen wat je wil; een gedistingeerde kapstok en... en hij heeft altijd uitstekend parfum op zijn zakdoekje!... (Lena lacht, zij toont haar pink).
O ja.. maar die houd ik, dat is de laatste, de kleinste, maar de beste ten minste als 't waar is, dat je pink regelrecht op 't hart werkt. Zij hebben 't mij eens verteld, ik moet toch eens aan Jo vragen of 't waar is.
Want dat hart, geef je alleen tot hoogen prijs.
Ja, mijn hart zal ik volgen en mijn hart alleen, ik geloof dat een mensch dat altijd moest doen. Vindt je me zwaar-philosophisch, vervelend?
(buigend).
Merci, mon ange. Nu, je zal niet lang last van me hebben. Dat beloof ik je.
Ik heb heel wat nagedacht in den laatsten tijd. I have made up my mind. Ik ga naar Indië.
Ik heb belet gevraagd bij Tante Bergman. Mama hield zoo innig veel van haar zuster, ik ga haar eens opzoeken.
(na een oogenblik).
Je volgt je hart, je hart alleen, heb je gezegd. Wil je niets meer zeggen, mag ik niets meer weten, Corrylief?
Wat, wat wil je weten? Er is niets.
(schouderophalend).
Gaat hij? Ja, dat weet ik wel, hij zal gaan. Maar wanneer, wanneer?
Jo heeft niets meer van hem gehoord in den laatsten tijd.
God, waar zou hij toch zijn!
Nu ja... maar waar, waar?
(opstuivend).
Bah, wat doet het een pijn, lief te hebben!
Neen, neen, geen medelijden. Ik wil geen medelijden, ik haat 't, nu vooral. O, die menschen, ze kijken je zoo medelijdend aan. ‘Och die mooie juffrouw Ras, wat ziet ze er slecht uit. Hm 't is ook niet
| |
| |
alles voor dat kind, dat haar vader met die blonde Thérèse hm...’ Ja, ik haat ze, ik haat den Haag, ik haat Scheveningen, het Kurhaus, het strand, dien eeuwigen Oude Weg... dat pronkjuweel, met die pantoffel-parade. O, ik haat zoo tegenwoordig, ik voel me soms als een tijgerkat.
Ja, een tijger... en hij is mijn prooi, hij zàl mijn prooi zijn, maar een prooi dien ik zal lief hebben, dien ik zal bederven met liefde en geluk, dien ik zal omarmen en vasthouden, altijd vasthouden. O, Frans, mocht ik voor je knielen omdat ik mij klein en goed en lief voel als hij mij aanziet met die oogen vol gloed en trouw, vol kracht en zachtheid. Daar Lena, nu weet je alles (aan haar borst) Och zusjelief, zwijg, zwijg altijd en vind 't niet min van me, niet zwak en onvrouwelijk dat ik tot hem ga, dat ik hèm ga zoeken, hèm die mijn alles is, mijn leven en mijn kracht! (Lena kust haar innig).
(stem uit den tuin).
Hier woont immers Dr. Ras?
(klemt zich onstuimig aan Lena vast).
God, hij! O Lena ik... ik kan niet (zij wil gaan) nu niet...
(tegelijk aan raam).
Pardon, Lena, mag ik zoo maar binnen komen?
| |
Vijfde Tooneel.
Absburg in uniform, officier van gezondheid Ned. Ind. leger.
(hem tegemoet gaande; lachend).
Wel, Frans!
Mag ik binnen komen? (hij komt, Corry ziende, gaat hij een tred terug). Pardon, ik stoor je niet?
(keert zich tot hem en nadert een paar pas Mijnheer van Absburg).
Juffrouw Ras (hij drukt Lena de hand, dan nadert hij Corry, die hem de hand biedt; hoog, maar vriendelijk).
We waanden u minstens te Batavia, mijnheer Van Absburg.
Ik hoop, daar spoedig te komen.
Wie is er gestorven, dat u rouwt?
Och, ik rouw van daag om eene oude doode, mijn moeder en om een bruiloft...
Ja, van daag, dat hoorde ik, 't heeft me veel verdriet gedaan, toen ik 't vernam, om u en Johan.
Zeer vriendelijk van u (zet zich op den voorgrond in een grooten stoel, wijst hem een stoel aan bij de tafel in het midden). Blijft u liever staan?
(zet zich na voorzichtig te hebben omgekeken of Lena weg is).
Ik dien de ‘honneurs’ wel even waar te nemen, Lena...
(roept uit tuin).
Excuseer even, Frans, mijn lieve gedienstige verknoeit ons dejeuner.
O, zeker (tot Corry). Een best lief huisvrouwtje natuurlijk.
Een juweeltje. En wat is ze lief.
Uitstekend, gelukkig en een sieraad van de heeren gemaals.
Na veel moeite en strijd hé?
Als altijd. Men moet het veroveren, zijn geluk.
(lacht).
We zouden weer gaan philosofeeren, juffrouw Ras.
| |
| |
Nu, ik ben er niet bang voor ‘al heb ik er niets aan gedaan’ dan door te leven en te denken soms.
Ik meende dat u dat uit principe niet deed?
U heeft een goed geheugen, mijnheer Absburg.
Wat we met ons hart hooren en zeggen, vergeten we nooit.
Och, 't hart ran mannen spreekt toch zoo makkelijk.
Van het meerendeel ten minste. Maar ik neem 't hun niets kwalijk, ik constateer alleen een feit.
Gelooft u dat ik tot dat meerendeel behoor?
U? (trekt de schouders op).
Gelooft u? Kan u 't gelooven dat 't me niet bitter veel heeft gekost om die (wijzend op uniform) jas te vragen.
Ja, Scheiden thut Weh, en u houdt immers zooveel van Holland, maar anders...
U besloot toch vlug genoeg.
Besloot ik? Dacht u... heeft u gedacht dat ik was besloten toen... O... ik ben nog niet besloten.
Maar inmiddels draagt u de uniform... en de boot wacht niet.
Maar ik wacht. Ik wacht nog altijd, ik heb gewacht, ik heb gehoopt, ik heb rondgedwaald van den Haag naar Parijs en van Parijs naar Munchen en van Munchen naar Weenen, Berlijn, voort... voort... altijd voort als een blind paard dat op hol is; gejaagd, onrustig, bang, bang voor den tijd die voorbij snelde en nog banger voor de toekomst. Corry, geloof je niet dat ik je lief had, geloof je dat niet?
Jawel, verliefd... ten minste.
En verliefdheid noemden wij niet genoeg voor een huwelijk, een goed en gelukkig huwelijk, nietwaar?
Juist, ik moest eerst verbeterd...
Neen, ik... ìk Corry en ik ben verbeterd.
Moest ik dan niet eerst vèr-maakt worden?
Ver-maakt ben ik niet, wel wat verbeterd, een beetje, Frans. Of geloof je dat dàt niet kan?
(knielt bij haar neer, vat haar handen).
Corry, mijn engel...
(na een oogenblik van stille zaligheid haar hand zachtjes terugtrekkend).
Kniel niet, Frans, kniel niet voor mij.
Ja... ik wil knielen... Corry, vergeef me, vergeef me alles omdat je me liefhebt, ómdat je weet dat ik om je heb geleden. O... zooveel, zoolang.
Te lang, God... te lang (haar hoofd zakt op zijn schouder, zij weent).
Corry... lieveling, mijn vrouwtje.
(knelt de armen om zijn hals).
Frans... mijn rots, mijn alles! (Zij snikt). Neen, toe, laat mij weenen van geluk, van liefde. O, ik kan niet meer, ik kon niet meer wachten, een half jaar bijna... 170 dagen.
| |
| |
Ik kon niet meer, ik heb belet gevraagd bij mijn tante te Batavia.
Ik ging je zoeken, ik kon niet langer zonder je, ik wou, ik wil, ik wil, Frans, jou vrouw. O, God, jou vrouw. En we zullen gelukkig zijn; eisch eerst niet te veel van me in 't begin; geloof altijd dat ik je liefheb, dat ik nooit, nooit in mijn leven iemand liefhad zoo... zoo mooi, zoo groot en innig, zoo zielsinnig. Geloof dat altijd, dat ik je liefheb, dat ik jou aanbid, al ben ik je ook niet waard.
Jij,.., jij mij niet waard? O, Corry, mijn groote prachtige schat, mijn kind, mijn hoop!
(Corry lacht, zij wil haar tranen wegvegen).
(haar kussend).
Neen, toe, laat mij ze weg zoenen, die tranen voor mij.
(lachend).
Toch een weenend bruidje, hé? Maar tranen van geluk.
(Ze zijn opgestaan, haar in zijn armen sluitend).
Laat ons het vasthouden, samen, met hart en hand; wij hebben het veroverd: Ons geluk.
(haar hoofd op zijn schouder).
Ons geluk.
|
|