| |
| |
| |
Geluk.
Door Liane.
Toen zij den laatsten toon in een week pianissimo had uitgeademd, het slotaccoord gespeeld was en de accompagnateur zijn blad muziek toevouwde, juichte het publiek haar levendig toe. Bravo's weerklonken, en het handgeklap, aanstekelijk geworden van 't begin der stoelenreien tot de laatste der logeplaatsen, barstte uitbundig los.
Verrast door het spontane enthousiasme, neigde zij lachend, neigde zij nogmaals en nogmaals, dankend voor deze hulde die haar heele ziel deed trillen van innige blijdschap.
Toen, langs de tweede violen heen, verdween zij in de artiestenkamer, achter zich latende een golving van stemmengeluid, dat voor een oogenblik de geheele zaal vulde.
En de groote schare van toehoorders, opgekomen om het goede doel van een liefdadigheidsconcert te steunen, herhaalde naar alle kanten haar enthousiaste uitingen van bewondering. Niet waar, deze jonge rijke stem, daar kon men zeker iets bijzonders van verwachten in de toekomst. En zoo uitstekend geschoold! Diepte van gevoel werd hier en daar nog wel gemist, schoot wat te kort, maar van eene die pas aan 't begin staat van haar loopbaan, kon men 't volmaakte nog niet verwachten. En toch, hoe wonderlijk verraste soms die innig lyrische uitdrukking! Een ontegenzeggelijk dramatische aanleg kon men in haar stem vermoeden. Veelbelovend, veelbelovend!
Toen, midden in hun spreken over haar, even voor 't begin van 't volgend orchestnummer, richtten zich aller oogen en binocles naar de directieloge, waar men haar zag binnenkomen, begeleid door twee heeren die vol ijver stoelen wegschoven en verschoven, haar een voorplaats aanboden, waarvoor zij echter lachend dank zeide, hen met zacht dringend verlangen op een zij-fauteuil wijzend, die leeg stond naast een oude dame in zwart gekleed.
En daarin plaatsnemende, haar buurvrouw beteekenisvol toelachend, fluistert ze: ‘Tevreden, tante? Was 't goed?’
‘Uitstekend Thea, heel goed, vooral in 't laatste gedeelte klonk je stem weer bizonder vol en diep. Maar kind, van Grieg was 't “Jeg elsker dig” 't minst geslaagde. Dat zong je wel eens beter. Er was zoo iets onrustigs en onzekers in!’ zei de oude dame zacht terug.
‘Ja, niet goed was dat, jammer, maar ik had mijn zenuwachtigheid nauwelijks beheerscht, toen ik al beginnen moest. Denk eens, op dat moment ontdekte ik vlak vooraan Dr. Löwe, die ik van te voren heelemaal niet had opgemerkt.... dus, u begrijpt! Tante, wat zou hij hier doen? Zou 't kunnen
| |
| |
zijn voor een critiek denkt u?.... Toen ik hem bij 't einde zag applaudisseeren, verwachtte ik één oogenblik hem later in de artiestenkamer te zullen zien komen, dat verwachtte ik bepaald. Zag u hem niet zitten? Hij is nu weg, dáár, die eerste open stoel op de derde rei, links.’
Zóó? hé, neen ik zag niets van hem. Ja, mogelijk is 't.... heel jammer dat je h'm nu niet sprak.’
‘O, ik hoopte 't zoo stellig! Maar achteraf zou dat misschien wat te veel eer voor me geweest zijn. 't Succes heeft me zoo dol gemaakt, dat ik vanavond het onmogelijke heel natuurlijk zou hebben gevonden.’
‘Welk onmogelijke?’
Maar 't orchest begon en beiden zwegen, mee-opgenomen in aandachtig luisteren naar de breedruischende tonen, die in de zaal hun golven van sonoren klank uitzonden.
Alleen Thea, tusschendoor niets daarvan hoorend, diep weg in haar bedenken over 't zijn van Dr. Löwe hier, in 't vreemde Duitsche stadje, vijf uur van Berlijn, op een liefdadigheidsconcert waarop zij zong. Tot dusver had hij, de zeer bekende, scherpe criticus en componist, nog weinig acht geslagen op haar hier en daar optreden: alsof hij haar talent nog niet rijp genoeg oordeelde voor zijn critiek. Maar sedert zij na afloop van haar eerste concertjaar, bijna overal een sympathiek en warm succes gevonden had, de critieken daarbij zeer bevredigend hadden geluid, was het verlangen, om persoonlijk met hem in aanraking te komen, zijn meening over haar talent te hooren, steeds levendiger geworden. Zijn orakelstem was altijd leerrijk, de waarheid zeide hij rechtuit, zonder de minste verontschuldiging of omweg. Al meer dan eens had ze gesidderd voor háár beurt, als die eens komen zou.... Wàs die nu gekomen? Zou hij nù, na dit optreden, over haar gaan schrijven? En dan, op welke wijze? Scherp, geeselend, zooals hij gewoon was zich te uiten als niet alles naar zijn zin geweest was? Maar hij had toch door handgeklap getoond....
‘Kom kind, 't is uit, heb je alles bij de hand?’
Door het geschuifel der stoelen rondom haar verschrikt, staat Thea haastig op, en naast zich ziet ze de beide heeren staan, buigend lachend.
Met veel woorden spreken ze hun groote waardeering en erkentelijkheid uit over haar welwillende medewerking: 't welslagen van den avond kon gerust aan haar-alleen worden toegeschreven.... daarmede een banale beleefde directieleden-formule herhalend, die hier oprecht gemeend en geheel op zijn plaats was.
En Thea, nog niet verwend, bewees zich dankbaar en gevoelig, lachte alleen ondeugend over 't àl te vleiende der woordenkeus. Als Dr. Löwe dat eens gehoord had!.... Maar 't deed haar heerlijk áán, die sympathieke beoordeeling van haar talent. In die momenten voelde ze een paar vleugels groeien aan haar lichaam, en wègvliegen zou ze kunnen, zóó - wègvliegen, haar toekomst tegemoet, die ze vol tinten zag van glorielicht, die ze niet meer anders zag dan zóó....
‘'t Is mij werkelijk een héérlijke voldoening u allen bevredigd te hebben.
| |
| |
Ik dank u, dank u hartelijk.... neen, neen, vergeten zal ik dezen avond zeker evenmin! Ik gaf met zooveel vreugde van wat ik te geven had, dat weet u niet! Tot weerzien, mijne heeren, zeker, graag tot weerzien!’
Eenvoudig, vol sympathieke jonge bekoorlijkheid, ging ze van d'een naar d'ander, groetend, lachend nog een woordje zeggend, op haar arm latende leunen de oude grijze dame, die naast haar had gezeten.
* * *
‘.... Zoo, hij was er dus dien avond met von Sending? Deze natuurlijk in de hoop dat Dr. Löwe je stem middelmatig zou vinden, je talent twijfelachtig en hem in zijn voornemen zou steunen! En wat zei je wel toen hij dit vertelde, Thea? Was je niet verbaasd?’ vroeg tante Fannie den volgenden morgen, na een diner bij Professor Erdman, waarop Thea geweest was. ‘Wie had nu ooit kunnen vermoeden dat Dr. Löwe in die kwestie zou gemengd worden!’
‘Ja, ik was verbaasd! En hij besprak 't zoo ongedwongen, begon er zoo onmiddellijk over, zelfs eer hij nog iets anders tot me gezegd had, dat ik een oogenblik den onbedwingbaren lust kreeg om hem te vragen of von Sending niet van geheimhouding gesproken had? Maar zijn manier van zeggen en beweren heeft zoo iets gedecideerds en imponeerends, zoo iets alsof 't van zelf sprak dat hij zich met de kwestie bemoeide, dat ik een schuwheid over me voelde komen die me deed zwijgen en luisteren.’
‘En gaf hij je gelijk dat je von Sending's aanzoek.... afwees?’
‘O, hij noemde hem een krankzinnige, een dwaas, die geen idee van kunst had, nog minder hoe met vrouwen om te gaan.... Ja, zeker gaf hij me gelijk! Hij heeft hem dan ook den goeden raad gegeven er niet langer op aan te dringen’
‘En op welken grond berustte wel die goede raad van Dr. Löwe?’
‘Op grond van puur egoïsme, zei hij, om mij voor de kunst te behouden. Freiherr von Sending maakte toch de bepaling bij zijn aanzoek dat ik nooit meer in 't publiek zou optreden.’
Beide zwegen even.
Toen zei tante Fannie zacht: ‘Jammer!’
En daarna: ‘Hij is ook zeer vermogend, niet?... Kind, mocht je er later maar geen spijt van hebben!.... In 't begin vond je hem toch zoo sympathiek?’ 't Werd voorzichtig gezegd.
‘O ja, in gezelschap toonde hij ook zeer sympathieke eigenschappen.... maar een gevoel van liefde heeft hij toch nooit in me kunnen opwekken.’
Dan op eens met iets van verwijt in haar stem: ‘Waarom spreekt u nu zóó, tante! U wéét, hoe ik met hart en ziel artiest ben, hoe kunt u daarom veronderstellen dat ik nu die illusies zou willen of zou kunnen opgeven - want voor von Sending mòèst ik dat toch - juist nu, nu ik den moeielijksten tijd achter me heb....’
| |
| |
‘Die oude verdrietige tijd kind, daar moet je niet meer aan blijven denken, daar dacht ik ook niet aan, laat die dood zijn en voorbij! Aan de toekomst, ja, daar denk ik dikwijls aan, maar anders nog dan jij.... Ik maak me soms zoo ongerust over m'n oud-worden, over je alleen-staan op de wereld wanneer ik er niet meer zijn zal, daarop doelde ik. Zal ik 't nog beleven, je heelemaal onafhankelijk te zien? Zonder iemands hulp of steun meer noodig te hebben? Wat ik je na m'n dood aan vermogen zal achterlaten - och kind, dat is niet veel, 't geeft je geen zorgeloos bestaan. Je zult dan grootendeels van je kunst afhankelijk moeten zijn, en wanneer ik daarover nadenk geeft me dat wel eens zorgen....’
‘.... Och, mijn goed, trouw oudje! Zorgen, zorgen! Die moogt u voor mij niet hebben.... We willen niet denken aan zorgen en dood en akeligheid. Dat alles ligt nog heel ver weg. U moet eerst nog zóóveel van me beleven! Wacht maar! Nog een beetje geduld, dan zult u mijn naam hier op de Berlijnsche zuilen zien aangeplakt, eerst met klein schrift, gewoon, later in groote hooge letters, zóó, schuin geschreven, om attentie aan te roepen: Liederabend von Theresa Friesen. O, dàt moet komen, en.... dat zal ook komen!’
‘Kind, kind, niet zoo overmoedig en pretentieus spreken en denken!’
‘'t Zijn mijn woorden niet, Dr. Löwe sprak ze. Ik herhaal ze maar. Met zulke stemmiddelen als de uwe, zei hij - hij had me dien avond op 't concert pas voor 't eerst gehoord - mag men zeker iets verwachten. Aan u de zorg om ons daarin niet teleur te stellen. 't Zou een zonde aan de kunst gepleegd zijn, als Sending zijn zin had gekregen, maar.... studeeren, studeeren, onvermoeid, altijd-door! Geloof niet dat u er al is. Een artiest mag dit ook nooit gelooven, dat zou een teeken van stilstand en achteruitgang zijn. Waar de leermeester ophoudt te kunnen geven van zijn kennis, daar treedt het leven op als meester. En deze meester is onuitputtelijk in het geven en leeren. Ik heb een groot vertrouwen in uw talent en energie, daarop zijn mijn verwachtingen gegrond en daarom geloof ik ook dat de tijd brengen zal wat u er van verwacht en wat u er van wilt, wilt, niet waar? Dit laatste zei hij met zekeren nadruk, mij als 't ware dwingende het te herhalen. Ja, wat ik er van wil, absoluut! herhaalde ik met kracht. Dan moet 't ook komen! antwoordde hij, mij de hand drukkende. O tante, ik was zóó gelukkig, zoo heerlijk gelukkig toen hij zoo sprak. Een paar woorden van hèm geven meer zelfvertrouwen en wekken méér òp dan tien welwillende critieken van onbekenden. 't Was alsof hij mij al een heel eind vooruit geschoven had, alsof ik dat mooie al vóór me zag en met de hand kon grijpen, zoo.... vlak onder mijn bereik, grijpen, vasthouden als een stuk werkelijkheid.... O, gevierd, beroemd te zijn, een kunstenares door Gods genade! En dan rijk, rijk! Van de zoo makkelijk verworven schatten weer veel weggeven....’
‘Kind, kind....’
‘Die arme Martha bijv., die zich aftobt met haar pianolessen van vijf-en-zeventig pfennig! Toen ik hier pas woonde in Berlijn, heel sober en eenvoudig,
| |
| |
zij op een kamer boven mij in nog véél soberder omstandigheden, heb ik haar 's winters meer dan eens half verkleumd van kou, hongerig bij mij in de warme kamer gebracht, en wat ik missen kon met haar gedeeld.... Hoevelen van zulke existenties bestaan er niet! Ik zou ze allen willen helpen!’
‘En ik weet ook wie nooit rijk zal kunnen worden, trots alle schatten van beroemd zijn,’ zegt tante Fannie, haar met oogen vol liefde aanziende.
‘'t Maakt zoo gelukkig, dat beetje weggeven!’
En tante Fannie, ziende dat er iets vochtigs komt in Thea's oogen, brengt 't gesprek op iets anders. Maar Thea, in gedachten voor zich uitkijkend, hoort nauwelijks de stem die gesproken heeft. Dan op eens zich iets herinnerend: zei u wat, tante?
‘Ja kind, ik dacht aan de soiree bij de Hoferts. Vroeg Dr. Löwe niet wat je daar zingen zoudt? Hij arrangeert immers zoo'n beetje 't programma?’
Thea's gezicht lacht weer.
‘O, dat was een aardig moment, toen ik over mijn paar eigen composities sprak, die ik dan graag zingen wilde! Als componiste kende hij natuurlijk nog niets van me. Hij interesseerde zich dadelijk weer levendig voor alles wat ik hem daarvan vertelde; waar, hoe, hoe lang en bij wien ik geleerd had, in Holland en hier. Van alles moest hij haarfijn weten!’
‘Zoo, dat doet me pleizier! En heb je nog gezongen?’
‘Ja, ik moest wel. Professor Erdman vroeg er om, en Dr. Löwe, die er bijstond, zei: zing die en die liederen van Brahms en laat mij u mijn ongeveinsde meening mogen zeggen. Heel graag natuurlijk! En toen ik gedaan had wat hij verlangde, succes had, kwam hij lachend naar me toe, en nam me mee naar de serre. Heel vriendelijk en heel vaderlijk zei hij: Dat handgeklap van daar-even moet u nu niet 't idee geven dat u wat bizonder verdienstelijks hebt gegeven! 't Is eigenlijk nog lang niet wat het wezen moet: diep en gepassionneerd.... Hij vond dat ik ze nog te passief gezongen had, zonder genoeg overtuiging, zonder aan de woorden te gelóóven die ik zong, ik had er nog mijn heele ziel niet aan weten te geven. Ziel, ziel, alles bezielen! Daarna keek hij me een oogenblik ernstig aan.... Daar is soms iets scherpdoorborends in zijn blik. Me dunkt dat een stil verborgen gedachte onder zijn aankijken zich gauw zou laten verraden!’
‘Werkelijk, is hij zoo? Toch ben ik blij met zijn warme belangstelling, die is veel waard. En weet je wel dat je die indirect aan von Sending hebt te danken? Zonder zijn confidenties....’
‘Dat is wel zoo, maar vroeger of later zouden we elkaar toch wel hebben aangetroffen, en zou ik zijn belangstelling hebben opgewekt....’
Dan half in gedachten, half fluisterend: ‘Zoo'n vreemd gevoel was dat.... alsof hij iets van m'n verdriet kon vermoeden, nagaan.... die oogen schenen 't me zoo rechtstreeks te bekennen...’
En na een poosje, verstrooid: ‘Wat had 't toch ook anders kunnen zijn!....’
* * *
| |
| |
Amsterdam.
‘... Neen Thea, ik geloof je tòch niet, hoe mooi je ook beweert dat kunst nu voortaan je heele levensgeluk uitmaakt. Daar kan ik me niet in-denken. Ik neem aan, dat voor 't moment die stemming je volkomen bezielt, dat al 't andere wat niet met kunst te maken heeft, je min of meer onverschillig is geworden. Maar zal die stemming altijd blijven? Iedere vrouw heeft wel hare persoonlijke opvatting over kunst en over geluk, over de waarde van beiden, maar jou denkbeeld dat alleen kunst in staat is alles te vergoeden, alles.... neen Thea daar begrijp en voel ik niets voor! 't Is wel heel onverstandig van me zoo te praten, want je vraagt mijn meening niet, en ik zou ook nooit daarover met je willen kibbelen - als nu juist dat met von Sending niet gebeurd was. Maar Thea, ik wist niet dat 't huwelijk en de liefde van een man je ooit zóó totaal onverschillig zou kunnen worden! Je gooit zoo onverbiddelijk alles weg. Waarom? Omdat Maurits je eens zoo laag behandelde en bedrogen heeft? Proef je nog altijd 't bittere van die vroegere dagen? Beoordeel alle mannen niet naar hèm omdat hij zoo deed! Daarom, duw niet zoo gauw een ander man op zij, die vraagt om je gelukkig te mogen maken, om voor 't geluk van je leven te mogen zorgen, daarover te waken. Of meen je 't werkelijk, dat je zulk een beschermer niet noodig hebt, en dat de kunst je voldoende gelukkig maakt? In alle opzichten gelukkig? Toe zeg me.... zeg 't me heel zacht: er leeft toch in je ziel geen herinnering meer aan Maurits? Of geen schimmen van gedachten aan al 't verdriet dat hij je eens deed? Ik vind je zoo veranderd na dien tijd, Thea! Je opvatting over leven en geluk is zoo anders geworden. Alsof een druppel van vergif was neergevallen in je ziel.... Maakten we vroeger niet dezelfde illusies? Vroegen we aan 't leven niet om 't zelfde geluk? Is dat nu alles voorbij, vergeten? Vind je dat een vrouwelijke geest grootscher en verhevener dingen in staat is te
scheppen en te volbrengen dan het alle dag weer terugkomende en zelfde zorgen voor man en kind? O, Thea voor al het mooie en rijke van een artiesten-leven, zou ik toch niet één dag willen geven van mijn huwelijksleven, o, niet één uur! Lili is mijn leven en Herman is de adem van dat leven. Zij doen mij de rijkste en innigste vreugde kennen van 't bestaan. Een kind te hebben! De weelde van ons moeder-zijn!.... Zou dit voor je geen waarde hebben Thea? Zou je naar dit ook niet meer verlangen?.... Zie je, als dit werkelijk zoo is, dan moet ik medelijden met je hebben, medelijden zooals men dat 't innigst voelt voor een die blind geworden is, na te hebben kunnen zien! Denk eens: blind, niet meer zien, niet meer kunnen zien 't licht, de kleuren.... Wat licht 't is voor de oogen, is liefde voor 't gemoed, voor de heele ziel, voor 't heele leven.... O, had ik je nu maar even hier, zoo heel vlak naast me! Ik zou je op al 't dierbare wijzen dat me nu omgeeft: dáár Herman, verdiept in nieuwe brochures over zijn wetenschap, vóór mij, spelend, Lili.... En ik zou je vragen willen of zulk een rijkdom zich door iets anders laat vergoeden, kan laten vergoeden? Of kunst werkelijk zóóveel weelde geven kan? Een man als Herman! Wanneer je
| |
| |
een tweede-zoo ontmoeten kon - o, Thea, wat gaf ik dáár niet om! - dan zou ik haast wel weten wat je doen zoudt, wat je.... vóór je kunst zoudt plaatsen.... O, je zoudt niet anders kunnen. Je lacht me natuurlijk heel hartelijk uit, want je kent mijn Herman niet, maar ik beweer toch.... dat je niet anders zoudt kunnen doen! Hij als geneesheer, als trouwe onvermoeide Helper in menschelijke ellende en nood, werkelijk men komt er toe in hèm een Afgezant van God's goedheid te vereeren. Zoo heeft een ieder zijn Heilige op de wereld niet waar? Maar.... zou een tweede-zoo dan nergens meer te vinden zijn? Ik geloof van wèl! Laten we samen zoeken!.... Ben je boos dat ik je zoo schrijf, zoo ronduit? Toch niet, wèl?
Ik heb je innig lief!
Je Nellie.
In gedachten staart Thea voor zich heen.
Alles leeft weer òp wat voorbij is, wel lang voorbij - maar wat zich niet kan losmaken van haar leven. Ze ziet zich weer als kind naast Nellie, beiden even oud. Ze ziet zich naast haar gaan door 't jonge leven, trouw, samen als twee zusters. Nellie opgekweekt in een warm zonnig thuis, waar alle omgang liefde was en toewijding. Zij, opgevoed in een omgeving van koude onverschilligheid, waar alles onharmonisch was, waar tusschen de ouders en het kind geen band bestond. Die dorre leegte, die kilheid van dood, die ze thuis overal om zich zag en voelde en die haar menigmaal uit huis gedreven had naar Nellie toe, om dáár troost en verstrooïing te zoeken en te vinden. Nellie, dat stukje engelachtige vrouwelijkheid, dat zij steeds naast zich had gevoeld als een trouwe arm waarop zij altijd steunen kon. O, dat ééne jaar vooral, toen 't eene verdriet nà 't andere was gekomen, de eene ontgoocheling gevolgd was op de andere! Toen zij Maurits leerde kennen en hem begon lief te krijgen als den man die haar alles zou zijn en die alles zou goedmaken wat 't leven haar had te kort gedaan.... Maurits, die haar een onverholen bewondering toonde en illusies zaaide in haar jonge ziel.... Dat leven en inademen van die droomen van samen-geluk!...
Tot opeens, met één slag, alles werd vernietigd. Toen de glans van fortuin verdween, die verblindend had gefonkeld om haar naam....
Het gansche vermogen weg, verspeeld door den vader in reddelooze speculatiën....
Toen zijn verdwijnen, kort daarop zijn zelfmoord....
De bloedvlek die gespat was op haar naam, op haar toekomst....
Platgetrapt, onherkenbaar had zij de dingen toen zien worden om zich heen, alles in stuiptrekking van dood. Menschen, toestanden had ze in naakte onbeschaamdheid gezien. Waar ze met heilig geloof had vertrouwd en vereerd, zag ze leugen gezeteld in behagelijke weelde, leugen in 't geleende kleed der waarheid, alles, overal leugen. O, de leelijke vlekken die het leven vertoonde, toen zij het gebeurde overzag! En om de maat van rampen vol te maken, kwam 't plotseling sterven van haar moeder.... De heele wereld scheen in elkaar te storten voor haar oogen, alles werd onmeedogenloos verbrijzeld, stukgeslagen.
| |
| |
En naast de herinnering aan dat onvergetelijke, ziet ze weer Nellie staan, Nellie die met haar stem getroost had, die met haar hand verbonden had de wond, door het noodlot gebrand op haar leven!... En wat ze al niet beweerd had, wat ze al niet wilde doen gelooven! Alles zou met de jaren terecht komen, men zou vergeten, Thea zou nog een gelukkig huwelijk doen....
Maar die woorden gingen aan Thea voorbij. Met wat kon men hier troosten? Berusten kòn ze niet, vergeten nog veel minder. Haar verbitteringsgevoel jegens het leven en de heele menschheid vermocht niets of niemand tegen te gaan: het kroop tusschen al haar denken dóór, richtte zich steeds dreigender òp, ging steeds hooger staan, beheerschte alles in haar. Hoe had ze gehaat in die dagen! Een rood gloeiend vuur, dat wreed verteerd had elke zachte aandoening....
Toch had ze toen zich stil begrepen gewaand door die enkele getrouwen die zich om haar heen hadden geschaard. Waarom kon Nellie haar nu niet meer volgen in haar nieuw leven! Hadden zij allen het vroeger niet in haar goedgekeurd, dat zij iets heel anders van 't leven wilde dan de twijfelachtige afwachting van een huwelijksaanzoek? Hadden zij haar geen gelijk gegeven, toen ze, met een krachtigen ruk, wilde opstaan uit haar gebogen houding van geslagene? Toen ze het onbedwingbare opbruischende verlangen had zich hoog op te richten, hoog te staan boven velen, over hen allen, die zich van haar hadden afgekeerd, heen te zien met een blik van zegevierende minachting.... hadden ze dat toen niet in haar goedgekeurd?
Ze wilde artiest worden! Haar stem, haar overal mooi gevonden stem, dàt wilde ze maken tot het licht van haar toekomst, tot de gids van haar leven. Van een kleine som gelds, gered uit de wegspoeling van het fortuin, zou ze studeeren, studeeren ergens in 't buitenland, waar niemand haar kende, waar niemand haar vermoedde....
En zoo was ze naar Berlijn gegaan, waar een voorkeur haar heengedreven had, en waar ze gewerkt had met rusteloozen ijver en haast, om den verloren tijd in te halen die ze had verspild aan droomen van geluk.... O, die eerste jaren! Niemand wist dat dit boekdeelen waren met onuitwischbare herinneringen aan twijfel en wanhoop. Ze zou niet slagen, ze zou nooit haar doel kunnen bereiken, nooit, nooit, want aan haar ziel voelde ze te sterk gebonden dat terug-denken aan het verlorene.... 't Trok haar naar omlaag, 't hield haar Willen tegen.... Totdat er momenten kwamen van herademen, van meer voelen opleven haar artistiek bewustzijn. Dan de steeds klimmende belangstelling van den meester, die niet alleen haar stem begon te beschouwen als van buitengewone schoonheid, maar uit enkele composities, in uren van smart neergeschreven in nog tastenden, zoekenden vorm, een scheppingsgave meende ontdekt te hebben die zijn lust zeer prikkelde tot verdere ontwikkeling.
En toen, steeds meer òpgenomen door die klimmende belangstelling, herleefde jong en krachtig haar verslapte energie.
Met onverdeelden, onvermoeiden ijver gaf ze zich aan hare studies. Alles wat haar kunst was, vulde haar bestaan, droeg haar over alles heen. En rijk
| |
| |
voelde ze zich gemaakt, rijk aan een opkiemend vertrouwen in het leven, rijk aan het geloof dat God toch niet àlles van haar had weggenomen....
Was 't wonder dat zij haar kunst boven alles stelde?
* * *
‘.... Ja, Nellie, wij hebben beiden onzen God, en ik geloof ook dat wij beiden dien Heiligen vereeren met dezelfde innigheid zóó oprecht en groot, zooals ik me voorstel dat een geloovig priester den zijnen vereeren moet: met blind vertrouwen. Want waar men zijn leven aan een allerhoogste doel vrijelijk weggeeft, daar moet dit ook gebeuren met een groote volkomenheid van gevoelens, met een heilig absoluut verlangen om dat ééne te dienen met innig geloovend vertrouwen. Is men overtuigd dit te kunnen, dan hebben we vrede met ons zelf en met ons leven. Het onbewuste, het zoekende in ons, is zich dan bewust gaan worden wàt het eigenlijk wil, het vage heeft een vorm gekregen, en de roeping voelen we in ons als een rustige zekerheid. Is 't niet zoo, mijn lieve Nellie? Voelen we niet beiden zóó het doel waarvoor we leven? Van verdeelde en versnipperde gevoelens hebben we beiden een gelijken afkeer....
Je weet niet hoe innig blij ik ben dat de mooiste illusie van je leven in vervulling is gegaan? Je bent 't zoo ten volle waard, jij met je engelen-zachtheid, vol zelfverloochening en opoffering. Je heele wezen is liefde! Ik ben van nature anders: sedert ik zelfstandig geworden ben bleek me dit eerst recht duidelijk. Of zou je gelijk hebben, en ben ik anders geworden, zóó geworden door de omstandigheden, door dàt wat achter me ligt?.... Wie weet?.... misschien wèl, misschien komen later die oude idealen van vroeger weer bovendrijven..... O, dat vroeger! Nooit zal ik 't kunnen vergeten! Maurits? Hij bestaat niet meer voor mij, maar wèl bestaat de herinnering aan zijn bedriegelijke daad en zal dit altijd in me blijven voortbestaan als een niet uittewisschen schuld. Waarom vroeg je 't me? Omdat je de oorzaak zoeken wilt voor mijn veranderde opvattingen over geluk en leven? Voor ieder jong meisje is geluk en liefde één begrip, wij allen hebben onze eerste liefde gehad, ons éérste begrip van geluk.... blijven we daarom allemaal trouw aan die eerste opvatting?.... 't maakte mij anders, zelfs zóò anders in je oogen, dat je me haast niet meer terug kent! Waarom vindt je zoo onaannemelijk wat ik je over mijn nieuw geluk schreef? Omdat 't zooveel verschilt van wat ik vroeger daarvan heb gedroomd? Ja, de vroegere Thea liet zich meesleepen, in ijle luchten een kasteel op te trekken, de tegenwoordige zamelt steenen en kalk en zand om zich een hecht huisje te bouwen op vasten grond. Mijn kunst wijst me den weg tot 't vinden van die schatten. Verwondert 't je nu dat ik 't herhaal dat kunst mij veel, mij alles is geworden? Zij heeft mij op nieuw waarde leeren hechten aan het leven. Alleenlijk gelukkig makend, zóó noemde ik haren invloed op mij, en zoo is 't ook.... We hebben immers beide onze eigen godheid Nellie? Zou je me afvallig willen maken van de
| |
| |
mijne? Wat zou ik je daarvoor slecht beloonen! Want een zelf-onderzoek heeft geleerd dat ik.... schrik niet Nellie!., voor geen man, voor welken man dan ook, afstand zou willen doen van mijn artiest-zijn, dat nooit te vereenigen ware met het vrouw-zijn van jou, dat zachte, volgzame, opofferende, dat onbevlekte gelooven en vertrouwen, dat overal meegaat, dat blindelings weggeeft.... Zie je, al dat mooie dat een man aanbidt in een vrouw, zou ik niet kunnen geven! 't Is wèg uit me, verdwenen.... Vroeger wàs 't er.... maar ik bid je, beklaag mij daarom niet, o, niet voor één oogenblik! Kon ik ook je maar eens bij me hebben! Kon ik je maar eens getuige doen zijn van mijn weelde-momenten van blijde voldoening!.... De macht te hebben om de aandacht van 't publiek vast te houden, mee te slepen, enkelen onder hen te ontroeren, in hun zielen gestorven herinneringen te doen herleven.... O muziek is de adem van God! Dat zijn voor een artiest onvergetelijke momenten, waarin hij de goddelijkheid van zijn kunst innig, innig voelt. En als ik zoo'n gelukkigen avond gehad heb, en ik nog uren daarna, diep voel de heerlijke emoties die het mij gegeven heeft, dan is al 't bittere weg uit me. Dan is 't of ik al 't droevige uit mijn vroeger leven zie weggebroken, uit elkaar gevallen.... Geen van haat en verbittering getuigende herinnering meer. Geen verdriet over bedrogen illusie en liefde. Alles vergeven, vergeten.... Alles één veld van vrede, vrede.... Zóó troost muziek....
* * *
‘Geloof me, Thea, en kijk nu niet meer zoo verdrietig! 't Heeft niets te beteekenen, ga gerust door met werken, 't zal wel overgaan, heusch. Laat de deur wijd openstaan, dan kunnen we elkaar zien....’
Maar Thea, nog diep ontsteld door de plotselinge flauwte waarin ze tante Fannie heeft gevonden, blijft onrustig doorvragen: ‘Is dat gevoel dan weg, heusch weg? En hebt u nergens pijn meer, geen benauwdheid?.... Toe, zeg me toch dadelijk alles, voel toch goed....’
‘Ja, ja, dat beloof 'k je, mijn kind. 't Is werkelijk al veel beter, geloof me, ga gerust weer aan je werk en denk alleen aan morgenavond!’
Schoorvoetend voldoet ze aan tante's dringend verlangen om haar werk te hervatten, en stil gaat ze naar de andere kamer, de deur wijd open tusschen hen.
Maar vol angst blijft ze van uit de verte over haar waken. Als tante Fannie eens ernstig ziek ging worden! Ze wist dat haar lijden een hartkwaal was, dat in de laatste jaren erg had toegenomen: Sedert zij man en kinderen in kracht en bloei hunner jaren had zien sterven, was Dood zacht begonnen te knagen aan dat vereenzaamde leven....
Bang kijkt Thea weer naar de andere kamer. Als ze tante Fannie eens verliezen moest!.... Onwillekeurig ziet ze schuw alles áán om zich heen: die warme gezellige huiselijkheid, die ze nog nooit zóó gekend had als sedert tante Fannie bij haar was een paar maanden! Dat nooit gekende verzorgd-worden met liefde en toewijding, hoe heerlijk vond ze dat! En hoe heerlijk ook tante's zacht erkennen van haar superioriteit boven andere vrouwen die niet allen zouden
| |
| |
gedaan hebben als zij: veel moeielijks trotseeren, om het door anderen vertrapte levensgeluk te herwinnen langs eigen weg, door eigen kracht.... Goede brave vrouw! Dat zoo in haar gelooven, had haar zelfvertrouwen menigmaal nieuwe kracht gegeven, als ze in momenten van twijfel niets meer voelde, niets meer kon bespeuren van die superioriteit boven andere vrouwen. Als ze geen uitweg zag hoe ze óóit haar doel bereiken zóu, hoe ze óóit iets zou beteekenen in de kunst.... En dat wilde ze toch, dat was haar levensdoel, haar heilig verlangen! Dr. Löwe had 't haar gezegd, dat men van haar iets buitengewoons verwachten kon en hèm geloofde ze! O, die heerlijke momenten waarin men door een enkel woord zijn energie als geëlectriseerd weer voelt opleven, waarin niets onbereikbaar schijnt....
Thea ziet geen ziekbed meer.
Ze denkt aan morgen avond, aan haar voor de eerste maal optreden in de Singakademie, op een concert van Bartosz, de groote en sympathieke violist. Morgenavond! Dan zou ze haar laatste compositie zingen, haar lied, dat de goedkeuring van Dr. Löwe had weggedragen....
Over fijnbeschreven bladen notenschrift buigt ze zich heen.
.... Mit ausgespannten Armen
Drückt Feld und Wald und Fluren
Schlägt ihren weichen Mantel
Und summt mit Glockentönen
Ein Vöglein seh ich tauchen
Ach, wenn's auch meine Seele
Over regels noten gaan haar oogen....
't Is dan, of onder 't zonnig warme van haar zien, al dat klein geknop van noten zacht, heel zacht begint te trillen, fijne golfjes klank uitademend, wolkjes van muziek uitzendend. Klanken hoort ze zweven om zich heen, aanzwellende tot vol gezang.... In hel-verlichte zaal ziet ze zich staan, vóór haar de luisterende hoorders, in stille aandacht voor haar lied, de stemme van haar ziel....
Dan komt op eens een grauwe tint over dat alles: de angst voor het oude lieve leven dat ze zoo lief gekregen heeft en dat bedreigd wordt....
| |
| |
En al de klanken van haar lied verstommen weer, als dood die reien noten, stil en zwart....
Niets meer van haar eigen ziet ze....
Alleen daar in die naaste kamer tante Fannie, lang-uit op 't rustbed, stilliggend, bewegingloos, als dood....
* * *
‘.... Neen, ik kan heusch niet langer blijven, Prester, werkelijk niet!’ zegt Thea beslist, haar avondmantel haastig om den gedecolteerden hals toeknoopend en een kanten doekje om 't hoofd bindend. ‘Werkelijk niet, mijn nummers zijn nu gezongen en ben ik klaar. Excuseer mij bij de heeren en vooral bij Bartosz, 't spijt me erg, bepaald erg, maar ik moet weg....’
‘Maar 't is nog vrij vroeg Thea, Martha is immers thuis en er is niet de minste reden om ongerust te zijn,’ probeert hij nog.
‘Ja, ik weet, de dokter heeft ook goedgevonden dat ik zou zingen, maar als 't niet voor Bartosz geweest was - wat speelde hij weer goddelijk van avond! - dan had ik me van morgen toch nog teruggetrokken. De toestand geeft me werkelijk zorg. Wil je me een rijtuigje helpen zoeken, Prester?’
‘Graag, onmiddellijk.’
En onder hun haastig voortloopen, buiten, onder 't gewoel van menschen, rondkijkende naar een leeg rijtuig, vervolgt hij: ‘'t Zal een teleurstelling zijn voor Bartosz. Hij heeft een keurig souper besteld, de recette is heel mooi, alle onkosten er natuurlijk uit.... Behalve jij, komen nog professor Erdman met zijn vrouw, Dr. Löwe en Dewes, die Engelsche criticus. Zag ik dien daarstraks niet met je praten? Hij vroeg me erg naar je uit en scheen zich bizonder voor je te interesseeren. Je was dan ook heerlijk bij stem, Thea, werkelijk, zooals ik je nog zelden hoorde. Die liederen van Löwe, zijn dat zijn laatste composities? Ze zijn erg vreemd maar zeer origineel, toch meer origineel dan diep gevoeld.’
‘Ja, ik zing ze ook niet graag, maar hij vroeg er mij om en kon ik 't onmogelijk weigeren.’
‘Grieg maakte je uitstekend, dat zacht droomerig melancholieke en weeke ligt zoo mooi in je stem.’
‘Ja, vond je? Ik nam ze een paar dagen geleden met Dr. Löwe door en maakte hij me nog op verschillende intonaties attent, opmerkingen die me veel waard zijn. 't Is heerlijk met hem een muziekstuk te doorloopen. Men voelt zich veel zekerder.’
‘Ik zag hem heel tevreden kijken, zonder één van zijn gebaren van verveling.’
‘Ja, hij was bizonder tevreden. Ik niet altijd....’
‘.... Hier hier Thea, wacht.... de andere kant instappen.... Wilhelmstrasse 36. Adieu Thea, beterschap thuis, ik kom spoedig!’
‘Veel dank, adieu!’
En thuis gekomen, met al de warme emoties van den heerlijken avond nog
| |
| |
jubelende in zich, een groote toef witte seringen en rose rozen in de hand, stijgt ze de vier trappenhoogte van haar woning zoo snel ze kan.
Eindelijk, buiten adem, moe, staat ze even stil voor de deur en draait dan voorzichtig den sleutel in 't slot.
Een tengere, donker gekleede vrouwengestalte komt haar in den gang tegemoet, de vinger op de lippen.
‘.... Hoe is 't Martha?’
‘Ze slaapt!’
‘Mag ik niet meer bij haar?’
‘Neen, zeker niet! Emma is nu in mijn plaats.’
‘Geen benauwdheid meer geweest?’
‘Neen niets, de dokter was tevreden, maar erg oppassen, zei hij. En jij, hoe is 't geweest, dat eerste debuut voor de Berlijners? Vertel eens gauw!....’
‘Ik geloof, niet slecht, goddank! En dank zij Bartosz' naam, was de zaal goed bezet.... maar ik had geen rust meer toen ik klaar was en ben naar huis gevlogen,’ zegt ze zenuwachtig, haar mantel en haar kanten doekje op een stoel gooiend, bloemen en handschoenen op tafel. ‘Ik werd op eens zoo vreemd angstig, Martha.... je verzwijgt me toch niets?’
‘Wel neen, alles ging goed. Wij hebben den heelen avond over je gesproken en aan je gedacht. Maar ik moet nu nog meer over je zelf hooren!’
‘Ja, op eens pakte me die angst als een soort wroeging, dat ik niet thuis was gebleven, nadat ik eerst heel rustig en zeker had kunnen zingen. 't Ging zoo ongewoon glad en heerlijk makkelijk, Martha! En 't publiek ontving me telkens weer zoo symphatiek en warm.... O, 't is toch zalig om te kunnen zingen, een stem te hebben! Maar Bartosz heeft een onbeschrijfelijk succes gehad en heerlijk mooi gespeeld.... Ik was zoo onder den indruk van zijn spel.... misschien zong ik daarom zoo ongewoon goed!’
‘Ja, zijn toon is eenig mooi, zoo vol gloed en diepte. En je Sommernacht?’
‘Daar werd een herhaling van gevraagd, denk eens! Ik vond 't natuurlijk verrukkelijk dat tweemaal te mogen geven!’
‘Dat begrijp ik! En wie sprak je al?’
‘Iedereen en alles wat Bartosz bewondert: Dr. Löwe, je neef Prester, Professor Erdman, de Hoferts, en nog tal van andere kennissen, o ja, en Dewes, jou vriend, die buitengewoon galant en hoffelijk tegen me was, en me als huldeblijk absoluut een handkus moest geven.’
‘Zoo? Die kende je dus nog niet persoonlijk? Voor hem oppassen, Thea! Hij maakt graag 't hof áán en reclame vóór jonge opkomende talenten, maar.... 't laatste tegen hooge renten. 't Is een monster van immoraliteit.’
Elkaar aankijkende, lachen ze.
‘.... Och néén! En hij ziet er zoo indolent en vervelend uit, en zijn critieken zijn meestal zoo flauw en onbeduidend! Kan die man zich in woorden en daden voor iemand of iets opwinden?’
‘Ik verzeker 't je! In woorden en daden. Hij moet bizonder gevoelig zijn voor de charmes van een vrouw, van een mooie vrouw vooral, meer dan
| |
| |
voor de kunst. Ik heb wel hooren zeggen, dat Dr. Löwe zoo'n beetje van zijn genre moet zijn.... maar in elk geval is dat een geniaal mensch, van wien men veel door de vingers ziet.’
‘Foei, Martha!’
‘Dat moet werkelijk wáár zijn! Ik hoor die scandaleuse kunst-kroniek wel eens van Prester; als leeraar aan 't Conservatorium kent hij die heeren van tamelijk nabij.’
‘Bah, die eeuwig overdreven praatjes, ik geloof er niets van, van Dr. Löwe ten minste niet.’
‘Zeker, men overdrijft ook ligt.’
‘Is hij niet overal gezien en wordt hij niet overal ontvangen? Zijn critieken zijn zoo helder en knap en uitstekend geschreven, dat zij maszgebend zijn geworden en een machtigen invloed hebben.’
‘Dat geef ik zeker toe.... maar dat neemt daarom toch niet weg dat....’
‘Ik voor mij, benijd oprecht de artiesten die door hun talent zijn belangstelling kunnen opwekken en blijven behouden! Het feit alleen, in zijn waardeering te staan, roept al een prikkelenden ijver en werkkracht in iemand wakker. O, Martha, je kunt ook niet vermoeden, welk een invloed er van zijn heele persoon uitgaat. Zijn scherpe geest pakt je, hypnotiseert je, zweept je voort.... Vijanden heeft hij genoeg, kwaadsprekende vijanden. Maar is dat verwonderlijk in de artiestenwereld? Neen, dàt kan ik niet van hem gelooven!’
De weelde van haar succes omhult haar wezen met een mantel van vergevensgezindheid.
Dan, opeens opschrikkend: ‘Stil Martha.... hoorde je niet spreken in de andere kamer?’
Met ingehouden adem staan ze beiden voor de gesloten deur te luisteren.
‘....'t Is niets, 't is alles rustig!’ fluistert Martha.
Thea blijft nog luisteren, stil, angstig.
‘Geloof me, 't is niets!’ zegt Martha geruststellend, haar met zachten dwang van de deur verwijderende. ‘Geen noodelooze onrust.’
‘....God, Martha, als 't eens.... ik kan er niet aan denken!’ fluistert Thea.
‘.... Ik ook niet, dat zou vreeselijk zijn.’
‘Haar verliezen! Weer alleen zijn! Zij is me zoo àlles geworden....’
‘Verwacht nu op eens ook niet 't ergste!’
‘Soms kan ik niet anders....’ en dof herhaalt ze: ‘Weer alleen! alleen!’
Dan, na even, op denzelfden toon: ‘Wie zegt me ook dat ik ooit een artiest van éénige beteekenis zal worden? Een die in iets boven de anderen zal uitsteken? Men verwacht 't, ja, maar als ik eens niet kan? Met willen alléén bereikt men 't niet.... Soms vraag ik me af, of ik niet beter had gedaan voor iets anders te studeeren, iets heel anders, God mag weten voor wàt!.... Maar dan voel ik toch weer voor niets zoo'n zeker bewustzijn van talent te hebben, als voor muziek, muziek....’
| |
| |
‘Wel natuurlijk, daar valt niet aan te twijfelen. Je hebt tot dusver toch nog niemands verwachtingen teleurgesteld. Integendeel, men bouwt ze eerst voor je òp, want jij zelf hebt de musici verrast, en die verwachtigen opgewekt. Kom Thea, laat nu die moedeloosheid niet je zelfvertrouwen neerdrukken. Geloof aan je talent, aan je kunst, met een frisch opgewekt geloof! Denk eens aan de velen, die onder heel andere omstandigheden, met de helft minder zelfvertrouwen en een minimum van talent moeten werken en tobben, en die óók alleen staan!....’
‘.... Ik schijn zoo ondankbaar!....’ zegt ze zacht, de kleine tengere gestalte in haar armen vleiend.
‘Ik weet wel beter! Maar je bent moe, Thea. En je hebt nog niets gegeten of gedronken.... heb je geen lust?’
En als Thea niet dadelijk antwoordt, nog wèg in haar denken aan die hopelooze artiesten-existenties, vervolgt Martha met innige goedheid: ‘Toe Thea, laat mij van nacht nog hier blijven. Je bent heusch òp van vermoeidheid en zenuwachtigheid. Die rust zal je goed doen. Mag ik?’
‘Onder geen voorwaarde mag je dat. Rust heb jij nog veel meer noodig dan ik, mijn goede Martha! En tante mag me ook niet langer missen. Als ze eens om me riep en ik was er niet?....’
* * *
Maar de volgende dagen brachten geen verandering ten goede in tante Fannie's toestand. Ofschoon helder van geest, deden zachte pijnen aan de hartstreek haar toch het bed houden. De geneesheer uitte zich wel niet in bepaald ongunstige termen, maar zijn verzoek aan Thea, om voorloopig nergens op te treden, deed haar bang iets vermoeden. En toen ze direct vroeg of er dan eenig gevaar aanwezig was, verheelde hij niet dat slechts een kleine afwijking in den loop der ziekte het gevaar zou kunnen aanbrengen, - ofschoon hij deze afwijking niet bepaald waarschijnlijk achtte. Maar voorzichtigheid was daarom in elk geval zeer aan te raden.
En vervuld van dit weten, jaagt de vrees om tante Fannie te verliezen alle rust, alle gedachte aan kunst wèg uit haar ziel.
Neerslachtig, niet in staat veel opgewektheid te vertoonen, blijft ze in de ziekekamer hangen, van vroeg tot laat.
Tot tante Fannie iets raadde van Thea's verzwegen kwellingen, kwellingen waarin zij innerlijk ook wèl deelde, maar die zij toch voor Thea zorgvuldig trachtte te verbergen. Daarom maant ze elken dag op nieuw om voor háár toch niet bezorgd te zijn.
‘'t Is niets ernstig. En lachend voegt ze er bij: ‘Ik vind 't ook zoo akelig stil geworden in huis Thea! Ik zou me kunnen gaan inbeelden dat ik als heel ernstig ziek word beoordeeld en zóó voel ik me niet, hoor! Waarom studeer je ook niet? Zeg, kindje, of heb ik er misschien weer doorheen geslapen?... Ik soes soms zoo uren lang, niet? Wat zeg je, zijn professor Erdman en
| |
| |
Prester hier geweest? En heb je die beiden weer weggestuurd? Maar kind, waarom dat?’
En 't helpt niet of Thea zacht tegenspreekt en zegt dat iedereen haar onverschillig is, dat ze niemand verlangt te zien of te spreken, dat ze ook heelemaal geen opgewektheid heeft om te studeeren.
De eene dag na de andere herhaalt tante Fannie telkens weer dat zeggen. Totdat ze Thea eindelijk zacht wist te dwingen om afleiding te zoeken in haar werkzaamheid. En spoediger dan Thea gedacht had vond ze iets wat afleiding heeten kon in het instudeeren van nieuwe werken. Eerst voor een paar uurtjes, toen elken dag iets langer.... tusschendoor toch telkens wippende naar de andere kamer, om te zien of er alles rustig bleef.
Tot opeens de geestdrift voor haar kunst weer vol en hoog òpvlamde in haar ziel, en alle sombere gedachten uiteen dreef.
Men had haar noodig.
Dr. Löwe kwam het haar verklaren, duidelijk maken, ernstig vragen of 't niet mogelijk zijn zou? 't Was voor over acht dagen, voor de eerste uitvoering van Tinel's Franciskus, hier in Berlijn, in de Philharmonie. Zij zou dan invallen voor Barielli, die plotseling erg ziek geworden was, na eene onbeduidend kleine keeloperatie.
‘Ik heb dadelijk aan u gedacht, en heb alle moeite gedaan om dit klaar te spelen. De gelegenheid is werkelijk te mooi om die ongebruikt voorbij te laten gaan. Professor Erdman deelt geheel mijn gevoelen. Als er dus geen ernstige bedenking in den weg staat.... U kent 't werk ook reeds, niet waar? Mocht u 't soms nog eens met mij willen doorloopen, dan stel ik me graag tot uw dispositie.’
De laatste woorden gingen reeds verloren voor Thea's oor. Alle bedenkingen voelt ze weg vallen om haar heen. Tinel's Franciskus! In dat heerlijke werk op te treden....
‘Ja, zeker, die gelegenheid zou ook eenig zijn, maar.... zou 't wel gaan?....’ zegt ze zacht, zichzelf ondervragend, als ze in haar verbeelding aan 't eind der groote volbezette concertzaal, op den achtergrond een ziekekamer ziet opschemeren, stil, verlaten.... ‘Als de vrees voor gevaar voorbij is, dan.... ja, dan zou ik toch wel mogen....’ vervolgt ze op denzelfden toon, nog vóór zich ziende dat vage beeld.
‘Wel zeker, maar dan is er ook niets dat u zou verhinderen. 't Gaat immers reeds veel beter? Ja, dat zijn moeielijke momenten voor een jong artiest, een lieve zieke thuis te laten! Maar bedenk wel, dat iemand die vooruit wil, niet alleen scherp moet toezien, dat hij niet door anderen wordt verdrongen, maar zich ook niet langer dan hoog noodig is, mag terugtrekken achter de schermen van huis of ziekekamer.... Ik zeg, als 't niet hoog noodig is, niet waar, dan....’
‘....'t Is een vrij ernstig ziekbed geweest, en nog....’ valt ze hem in de rede.
‘Dat geloof ik met leedwezen.’
| |
| |
‘In de vorige week zou 't me heel moeielijk zijn geweest hierin een beslissing te nemen, trouwens, ik zou ook totaal ongeschikt geweest zijn.’
‘Deze toestand begrijp ik volkomen,’ geeft hij vriendelijk toe, haar daarbij in de donkere oogen ziende waar een diep fluweelen gloed opglanst. ‘Gaandeweg leert men zich schikken in de omstandigheden, en deze gelegenheid is werkelijk te mooi....’
‘Misschien, denkelijk zal 't ook wel gaan.... Ik zal den Dokter vragen!’ meent Thea. ‘In elk geval ben ik u zeer dankbaar dat u aan mij gedacht hebt. Ik verheug er me ontzettend op, 't is een heerlijke partij die ik dan te zingen zou hebben.’
‘Niet waar? Een heerlijk werk!’
En dan, op eens over iets anders beginnend, vraagt hij, op zijn geanimeerde manier van praten, met volle stem en groote gebaren, of zij al niet gehoord heeft van Meta Volki?
Die jonge Zweedsche zangeres, die in 't Noorden zoo'n kolossalen opgang maakt?
Juist, die! Nu, in de vorige week toevallig in Parijs zijnde, heeft hij haar tweemaal gehoord. Een stem, zeg ik u, een voordracht.... subliem, verrukkelijk. Genoten had hij zooals nog zelden.
‘En weet u wat me enorm frappeerde? De overeenkomst van u beider stemmen! Ja, zulk een opmerkelijke overeenkomst, zoo hoogst bedriegelijk en verrassend, dat 't me telkens opnieuw weer frappeerde, en ik me zeggen moest: Zóó kan Theresa Friesen's toekomst óók zijn, o, ontegenzeggelijk! Wat niemand met zekerheid nog in U ziet, zie ik.... vermoed ik....’
‘Werkelijk?’ ademt Thea uit.
‘U zult zelf oordeelen. Aanstaande Donderdag zingt ze hier. Ik zal U een billet zenden, verzuim niet er heen te gaan. Haar heele manier van zingen, die zekere onverklaarbare, zoo zelden voorkomende innige charme in het timbre der stem, die warme gouden klank in de mezza-voces.... Geloof me, alles wat die vrouw als kunstenares groot maakt hebt U ook, alleen met dit onderscheid, dat bij u nog die zekere gloed ontbreekt, die alles bezielende gloed van passie, die bij haar leven schept in elk woord, die warme innigheid.... Maar dat kan nog komen - en zal ook nog wel komen, niet waar?.... Mag ik iets vragen?’ Als een plotseling invallende gedachte doet hij zijn vraag, zich tot haar buigende.
Thea knikt van ja.
Hoog branden de lichten in haar oogen.
‘.... 't Is een vraag, die zeker niemand u nog heeft gedaan of wellicht doen zal, maar.... zeg me eens, hebt u in uw leven wel eens een groote liefde voor iemand gevoeld? Ik bedoel, een diepe machtige liefde, die dat onbegrensde verlangen geeft alles wat men heeft, alles wat men is, weg te geven, op te offeren voor dien éénen? Dat gevoel van steeds aangroeiende zegevierende macht, dat iemand tot alles in staat maakt, en tot de grootste daden, slechte of goede, leidt?....’ vervolgt hij zacht, bijna teeder, zich nog dieper tot haar buigende.
| |
| |
‘....Moet dat nog komen?....’
Zwijgend, vol gedachten ziet Thea hem aan. Haar eerste, eenige, nooit ontloken liefde, de lichtstraal die haar koude eenzame jeugd verlicht en verwarmd heeft, schemert weer voor haar op. Dan voelt ze in zich òpbruischen een vreemd verlangen om hem alles van haar leven mee te deelen, om hem van dat leven te vertellen, dat zoo arm was aan liefde, zoo rijk aan teleurstelling....
Toch bezint ze zich: waarvoor? Wat heeft hij er mee te maken? Dat intieme van haar leed behoeft hij toch niet te weten.... Maar àls hij 't wist zou zijn belangstelling tot in haar verleden reiken, hij zou beter kunnen nagaan de heele ontwikkeling van haar talent; die smartklank in haar stem, die hij meestal veel te smartelijk vond, zou hij beter kunnen begrijpen, inniger méé-voelen....
Dan breekt haar zwijgen los en zweept ze haar woorden voort tot ze hem kan laten zien die altijd zacht-wonde plek in haar ziel, die wond, die de bron geworden is van al haar kunst, de bron, waarin gedoopt waren al haar emoties.... Eén verlangen, één doel kende ze nu: heelemaal zich te geven aan kunst, heelemaal, dáárin alleen al haar geluk te zoeken.... Muziek was 't eenige dat haar getroost, gedragen had over al haar leed.... Had doen vergeten. Zij zegende muziek....
Hij had naar haar geluisterd vol vriendelijke belangstelling, en als zij eindigt, neemt hij haar hand in de zijne en drukt daarop even zijn lippen, eerbiedig.
‘Ik dank u voor uw groot vertrouwen,’ zegt hij zacht ‘als een vriend voel ik me nu tegenover u staan, als uw raadsman óók, mag dat?.... Dan vervolgt hij op hartelijken toon, haar hand steeds in de zijne: ‘Maar dat oude “vroeger” moet verdorren! Geloof me, 't leven is te rijk, te mooi, trots de dosis verdriet en teleurstelling die we meekrijgen op reis, 't brengt altijd door te veel nieuw, om langer dan noodzakelijk is te blijven stilstaan bij 't oude. Nieuw zaad willen we planten voor jonge frissche uitschietsels... Nieuwe lichtpunten willen we zoeken in de toekomst. - Een ster als Meta Volki, denk er aan....’
En als hij Thea de hand schudt bij dit zeggen en zij elkaar aanzien, is er onwillekeurig iets in zijn blik dat Thea kwetst. Ze weet niet waarom, maar opeens voelt ze in haar ziel opkomen een vaag berouw van hem alles te hebben gezegd, en ze vindt niet dadelijk woorden om hem te antwoorden.... ‘Toekomst, toekomst!’ vervolgt hij vriendelijk ‘we willen voortaan alleen naar toekomst zien, niet waar? 't Verleden mag zijn invloed niet te ver uitstrekken, 't mag niets bederven!....’
‘Neen, dat mag 't niet....’ zegt ze verstrooid.
(Wordt vervolgd.)
|
|