| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
Zooals voorzien werd, zoo is het in het Oosten gegaan.
De Grieksche mot heeft zoolang om de oorlogsvlam gevlogen, tot zij er ingevlogen is. Met deerlijk verbrande vleugels ligt zij nu tegen den grond.
Groote nederlagen hebben de Grieken eigenlijk niet geleden. Er is wel geducht gevochten, maar de eenige werkelijke veldslag is geleverd, toen de oorlog al uit had moeten zijn. Overal zijn de Grieken na verwoede gevechten langzaam teruggedrongen; maar nergens is er een leger omsingeld of in de pan gehakt. Vreemd is dat de Grieken telkens onneembare of althans zeer sterke stellingen hebben verlaten; dit bewijst dat het geloof aan de overwinning hen op het beslissende oogenblik verliet.
Nadat Tirnavos en Larissa ontruimd waren, is de débâcle van het Grieksche leger begonnen. In den nacht trokken de troepen naar het Zuiden af, de bewoners van Larissa en de landlieden uit de buurt met hen. Daar klonk de kreet: De Turken zijn achter ons! en de paniek ontstond. Het stormde alles langs den weg, achter en over elkaar en de boeren, krankzinnig van angst, schoten hun geweren af in de lucht of op de vluchtende menigte. Wagens kantelden om en vrouwen en kinderen werden doodgedrukt door de opdringende massa....
De Turken zijn alles heel bezadigd en langzaam blijven doen. Er wordt gezegd dat de Duitscher Von der Goltz, die hun leger gereorganiseerd heeft, van Frankfort uit alle bewegingen dirigeerde en dat hij zulk een verloop van den oorlog niet voorzien had en dus telkens nieuwe plannen bedenken moest. Het is mogelijk dat dit praatje aldus niet juist is, maar een grond van waarheid zal het wel hebben. Sinds de Keizer, kort na de Armenische moorden, zich en zijn gezin in conterfeitsel den Sultan liet aanbieden, hebben Duitschers niet opgehouden openlijke blijken van vriendschap aan den Padisjah on zijn volk te geven. Grumbckow pasja, een Duitscher, is aan het hoofd van de Turksche troepen het ontruimde Larissa binnen gereden! De Sultan heeft zijnerzijds de Duitschers met gunstbewijzen overladen. En tegen Griekenland is het Keizerrijk altijd bijzonder barsch. Zoo ziet men alweer hoe weinig zelfs intieme familiebetrekkingen helpen in de groote politiek; de Grieksche kroonprinses is keizer Wilhelm's zuster.
De Turken zijn dus langzaam vooruitgetrokken. Het voor hen gevaarlijke Volo, aan de golf van dien naam, is door de Grieken ontruimd. De vloot, de Grieksche vloot, welke immers wonderen zou doen, heeft zelfs geen poging gedaan om die stad, vol mond- en krijgsvoorraad, te bewaren; door een geheimzinnige macht - men fluistert van verraad of ook van een rechtstreeksch verbod der mogendheden (maar hoe zou dit geheim gebleven zijn?) - vastgehouden, heeft zij den Turken maar zeer geringe schade toegebracht.
| |
| |
Dezen hebben, hier met wat meer daar met wat minder moeite, alle sterke of hinderlijke posten in Grieksch-Thessalië veroverd en weer lagen, weinige dagen geleden, de beide legers tegenover elkander in de vlakte van Pharsalos, ook door de Turken genomen. Te Domokos zou het leger van den kroonprins standhouden, wat er ook gebeurde.
Inmiddels had het nieuwe kabinet Rallis - want de oorlog had aan Deliannis, waarom eigenlijk? het ministerieele leven gekost - besloten den stap te doen, dien Europa sedert de laatste week wachtte: het riep de bemiddeling der mogendheden in. Deze waren onmiddellijk bereid; het volgde alles op een rijtje: eerst bemiddelen op Kreta, dan dit eiland blokkeeren, dan toezien op den oorlog, dan weer bemiddelen. Tegelijk werd ook door de Grieksche regeering het harde besluit genomen, veel moeilijker dan het inroepen van Europa's hulp, om Kreta te ontruimen. Dit was de conditio sine qua non voor het optreden der mogendheden, en haar vervulling was al voorbereid door het terugroepen van den dapperen kolonel Vassos met een deel van de troepen.
De mogendheden verzochten daarop de Porte dat zij de vijandelijkheden tegen Griekenland zou staken. De Porte, bij wie het nu wat lijden kon, liet de mogendheden een paar dagen op antwoord wachten en zette de vijandelijkheden intusschen voort. En zij heeft er waarlijk nog kans toe gezien den slag van Domokos te slaan en, zij het met groote verliezen, de Grieken te dwingen door den Foerka-pas alweder terug te trekken naar hun laatste verdedigingslinie, waarin ook, helaas, de Themopylae liggen.
Weer zijn toen de Turken voortgerukt door den pas en hebben eindelijk, met ongeveer geheel Thessalië in hun macht, de witte vlag geheschen. Van beide zijden zijn vervolgens officieren uitgezonden om de neutrale streek tusschen de beide legers af te bakenen.
De Grieken hebben intusschen zelf nog in het Noorwesten hun slag trachten te slaan. Het is hun mislukt. Wel hebben de Turken in Epirus niet bepaald gezegevierd, maar er staat toch geen Grieksch soldaat meer op Turkschen bodem. Van Grieksche zijde hevig beklag over de voortgezette vijandelijkheden aan de bemiddelende mogendheden; maar wat wil men? Het is de oorlog en zwaar drukt de hand van den overwinnaar altijd. Men moet eerlijk erkennen dat het Turksche leger in zijn optreden zeer meegevallen is. Geen bijzondere barbaarschheden, geen plundering of moordtooneelen, een goede verzorging ook van 's vijands gewonden en gevangenen. Het leger van den Sultan schijnt de eer waard met een christennatie te mogen vechten.
Voor de wapenstilstand gesloten werd, heeft de Porte haar vredesvoorwaarden ingediend. Het zijn de volgende:
1o. herstel van de grens, zooals die in 1832 is vastgesteld en gebleven tot het congres van Berlijn in 1878. Die grens liep langs het Othrys-gebergte, zoodat geheel Thessalië Turksch grondgebied was. Zij begon in het oosten bij de golf van Volo, volgde het genoemde gebergte, doorsneed den Pindus en liep uit in de golf van Arta, zuidelijk van die stad. Het zou dus een belangrijk
| |
| |
stuk grondgebied zijn dat Turkije, indien in de voorwaarden toegestemd werd, zou annexeeren. In plaats dat de Olympus Grieksch gemaakt werd, zouden Ossa en Pelion, die de Giganten op elkaar stapelden om den godenberg te bestormen, weer in handen van den Turk vallen. Waar Griekenland toch al lang zoo uitgebreid niet is als wij het ons met onze historische herinneringen voorstellen, zou afstand van een geheele provincie hier al bijzonder hard zijn. Maar het is waar, de mot heeft om de oorlogskaars gevlogen.
2o. een oorlogsschatting van tien millioen Turksche ponden, dat is 115 millioen guldens. Waar moet Hellas die vandaan halen? Het heeft al, zoolang het leeft, zijn schuldeischers teleurgesteld en dezen zouden wel heel lange gezichten mogen trekken, als nu werkelijk bleek dat het 115 millioen zou kunnen opbrengen voor den Turk, terwijl voor hen sinds lang geen obool te verzamelen was. In Duitschland laat men zelfs, niet zonder politieke bij-oogmerken, inteekenlijsten rondgaan ter ondersteuning van de velen die door Griekenlands wanbetaling tot gebrek gebracht zijn. En nu tien millioen ponden om de leege schatkist van den sultan voor een korte poos te vullen.
3o. de afschaffing der capitulatiën, dat zijn kort gezegd, de voor Grieken in Turkije gunstige verdragen, betreffende vestiging, verblijf, rechtspraak enz. Ook hierin ligt voor Hellas groot bezwaar, want het aantal Grieksche onderdanen die in Turkije wonen, is zeer aanzienlijk. Die menschen zouden dus ongeveer in de positie van de Turksche Armeniërs komen en dat is niet juist een voorrecht te noemen, te minder nu de Turken uit den aard der zaak alles behalve vriendelijk tegenover al wat Grieksch is gestemd zijn.
4o een wederkeerig uitleveringsverdrag, waaraan Griekenland zich natuurlijk zal onderwerpen.
De mogendheden kunnen in deze voorwaarden niet berusten, zoo Griekenland het al doen kon. Immers, handhaving van het statu quo is de leus, waaronder Europa zich al jaren lang met den Balkan bemoeit. Een wijziging van het tractaat van Berlijn kan niet gedoogd worden, behalve nog, dat een uitbreiding van het Turksche Rijk al heel zonderling zou afsteken tegen de verdeelingsplannen die kort geleden in de lucht zaten. Ook heet Europa christelijk en is de Halve Maan toch al niet op haar plaats in ons werelddeel.
Europa heeft dus tegeneischen gesteld en meent als voorwaarden voor den vrede te kunnen aangeven:
1o afstand van den Meloena-pas, op de tegenwoordige grens, waar de eerste ernstige gevechten geleverd werden;
2o een oorlogsschatting van 60 millioen gulden, ruim de helft van het geëischte bedrag;
3o afronding en verbetering van de grens van Epirus, in het voordeel van Turkije, maar dan toch zonder afstand van grondgebied van beteekenis.
Oosterlingen overvragen gaarne en laten zich afdingen. De Turk heeft dat misschien ook gedaan. Maar hij is in elk geval in de gelegenheid de onderhandelingen zoolang mogelijk te rekken en telkens met oorlog te dreigen, als het niet naar zijn zin gaat. Hij kan de mogendheden, die hem zoolang geplaagd
| |
| |
en geërgerd hebben, laten wachten, ze tergen met halve concessies en voorwaardelijke tegemoetkomingen. Vooral zal hij dat kunnen doen, als Griekenland weerspannig blijft, en de verklaring van zijn minister van buitenlandsche zaken geen verzinsel mocht blijken ‘dat het in geen enkele schadevergoeding noch in eenige verandering van de grens zal toestemmen.’ Dan zal de Sultan het zwaard weer zwaaien en, gelijk Punch hem voorstelde den oorlogsdans dansen, juichende: Who says Sick Man now?
Wie zegt nu nog: De Zieke Man? Ziedaar het groote nadeel van de Ottomansche zegepralen. Het zelfbewustzijn van de Turken gestegen en het rijk gerezen in aanzien bij Europa en zijn bestaan voor lange jaren verzekerd en de voogdij der mogendheden aanmerkelijk verzwakt. Het gevaar voor een Europeeschen oorlog wegens de Balkan-quaestie misschien minder acuut, maar bestendigd voor geruimen tijd. De Grieksch-Turksche oorlog is, van Europeesch standpunt, wel de ongelukkigste en meest doellooze krijg geweest dien deze eeuw te aanschouwen heeft gegeven.
Voor Kreta alleen kunnen de gevolgen nog gunstig zijn. Nu Vassos en de Grieksche troepen weg zijn, zal het autonomie krijgen en men heeft zelfs reeds te verstaan gegeven dat, als de Kretenzen verstandig blijken te zijn, zij in niet te verre toekomst wellicht over hun eigen lot zullen kunnen beschikken. Of zij dan nog begeerig zullen zijn naar een vereeniging met het lam geslagen, berooide en vernederde Griekenland? Het zou voor hun trouw pleiten; want tegenover Kreta hebben de Grieken zich niets te verwijten. Hier zijn zij flink, doortastend en volhardend geweest. Maar hoe dit zij, het is rechtvaardig dat Kreta zijn toestand eenmaal zelf zal kunnen regelen. Niet waarschijnlijk is het dat het zich met zijn Grieksch-katholieke en muzelmansche bevolking onder de souvereiniteit van den Paus zal stellen, wien de Sultan, naar men onlangs tot algemeene verbazing Leo XIII zelf hoorde verklaren, het eiland aangeboden heeft. De mogendheden hebben dat wijselijk belet. Het ware een geheel abnormaal herstel van de wereldlijke macht des Heiligen Vaders, indien hem thans een niet-katholiek eiland werd toegewezen en het zou weer tot nieuwe internationale quaesties aanleiding geven als de geestelijke herder heen en weer ging varen tusschen Kandia en het Vatikaan, of, de hypothese van zijn gevangenschap volhoudende, zijn klachten versterkte met de bewering dat hij niet eens zijn eigen bezittingen kon bezoeken.
De sympathie voor Griekenland die ook ten onzent zoo luid geklonken heeft, is ontegenzeggelijk verminderd. Was zij dan tegen een nederlaag niet bestand?
Zij is van den aanvang af overdreven geweest. Het komt mij voor dat men veel te veel de Grieken van heden beschouwd heeft als de regelrechte afstammelingen van Pericles en Leonidas. De strijd om Kreta was mooi. Het schiereiland met den blauwen hemel boven zijn prachtige ruïnes leverde stof tot dichterlijke bespiegelingen, vooral toen zijne levendige en vrijheidlievende bevolking de wapens opvatte tegen den ouden vijand van ons christelijk werelddeel, wiens zwaard nog droop van Armenisch bloed. Maar de oorlog,
| |
| |
roekeloos begonnen, heeft de wuftheid van het Grieksche volk treurig in het licht gesteld. Na den roes van heldhaftige gevechten waren de Grieken op geen enkel punt in staat hun stellingen te bewaren. Soldaten jouwden den kroonprins uit, toen hij hen wilde laten standhouden. Te Athene werd gelogen zoo lang het mogelijk was en toen dat niet meer ging, wierp men er een ministerie omver en gaf den Koning en diens dappere zonen de schuld. De kroonprins is de ongelukkigste koningszoon die bestaat. Hij heeft geen groote veldheerstalenten, maar hij is een moedig man gebleken, die misschien, met betere bevelhebbers en een andere organisatie, met Noorsche taaiheid de Turken zou hebben gestaan.
De sympathie voor een vrij volk, strijdende tegen den onderdrukker van geloofs- en landgenooten, is overgegaan in een diep medelijden voor een verslagen volk met een onbekwaam bestuur, een impopulair vorstenhuis en een schatkist zonder bodem.
De Duitsche Keizer heeft het zich in het Oosten niet moeielijk behoeven te maken; zijn vriend, de Turk, kon het daar alleen af. Hij had trouwens genoeg aan het hoofd. De reis van keizer Frans Jozef naar Sint-Petersburg is wel niet onrustbarend, maar een zoo hartelijke ontvangst als hem daar bereid werd en zoo innige vriendschapswoorden als daar klonken, maakten het toch noodig de aandacht gevestigd te houden op de stevigheid van het Drievoudig Verbond. Binnenslands was de ontevredenheid over den Rijkskanselier voor het eerst sinds diens optreden algemeen - behalve dan bij de zuiver reactionaire partijen. De belofte om de hatelijke wet op de vereenigingen te verzachten is nagekomen op een wijze, die van schending van het gegeven woord niet veel verschilt. Het wetsontwerp is ingediend, maar reeds begraven.
Dan moesten er manoeuvres gehouden worden in het Rijksland. In de buurt van Metz werden vestingen bestormd en verdedigd onder des Keizers oog en tot niet geringe ergernis der Franschen. Dezen weten hun oordeel over Wilhelm tegenwoordig minder dan ooit te bepalen. Er is voor hen niets zoo ergerlijk als die schijn-aanvallen vlak aan hun oostelijke grens, waar een punt van het Rijksland hun land binnen dringt bij Nancy, dat in geval van oorlog uit het front en van ter zijde kan worden aangevallen; zoo heeft Moltke het gewild bij de regeling der grens.
Maar tegelijk zendt de Keizer een vorstelijke gift aan het comité van den verbranden liefdadigheidsbazaar en is hij de eerste met zijn telegram aan president Faure ter gelegenheid van de ramp. De aandrang tot revanche gaat al meer en meer over in een gevoel van weemoed, is in Frankrijk zelf gezegd. Maar dan komen er ineens weer die manoeuvres van Metz tusschen.
Een oogenblik maar heeft de politiek in Frankrijk moeten zwijgen voor het verschrikkelijk onheil in de rue Jean-Goujon, waar honderd dertig personen - meest vrouwen uit de aanzienlijkste kringen - letterlijk levend verbrand zijn. Maar aldra heeft zij haar rechten hernomen. De geestelijke die in de Nôtre-Dame, in tegenwoordigheid van president Faure en van de ministers
| |
| |
der Republiek een redevoering hield over het verdoolde Frankrijk dat hard maar rechtvaardig door een wrekenden God was getuchtigd - heeft een storm in de republikeinsche pers wakker geroepen, dien het den kardinaal-aartsbisschop van Parijs de grootste moeite gekost heeft te bezweren. Er was immers juist toenadering; de president der Republiek nam officieel deel aan een zuiver geestelijke plechtigheid en geloovigen en ongeloovigen werkten saam in deelneming en liefdadigheid. En daar kwam nu de Dominicaansche pater Ollivier de anti-clericale hartstochten door zijn dweepende taal weêr opwekken!
Een paar dagen later werd de republikeinsche regeering door de omstandigheden tot nieuwe inconsequenties gedreven. De treurtijding van den brand in den bazar de charité - waar de hertogin van Alençon als de voornaamste en eene van de edelste der slachtoffers het leven liet - had het ondermijnde gestel van den ouden hertog van Aumale zoodanig aangegrepen dat hij twee dagen later op zijn landgoed in Sicilië stierf. De Republiek had den zoon van koning Louis Philippe eerst als generaal op non-activiteit gesteld, toen zijn met eere bekenden naam uit de rangen van het leger geschrapt, dan hem uit zijn vaderland verbannen - om hem drie jaren later, in 1889, den terugkeer toe te staan. Nu werd er een plechtige lijkdienst voor zijn stoffelijk overschot gevierd in het hart van Parijs, in de Madeleine-kerk aan het uiteinde der groote boulevards, en de vertegenwoordiger van het staatshoofd, de ministers, zij het in andere qualiteiten, de officieele wereld in één woord kwamen daar samen met de onverzoenlijkste royalisten in een gemeenschappelijke huldebetuiging. De ‘koningin van Frankrijk’ - de vrouw van den pretendent Philippe van Orleans, wien het verbannings-decreet nog altijd verbiedt den grond zijner vaderen te betreden - schreed, met veel vertoon van vorstelijkheid ontvangen, de kerk binnen, waar de vijanden van haar Huis waren gekomen om een prins van den bloede te begraven. En het lijk van den hertog lag onder de hooge katafalk; de kist werd gedekt door de driekleur en het ridderkruis van het Legioen van eer, in dienst van het land bij Smala behaald, prijkte daarop. Het koninklijk erfgoed Chantilly was aan de Académie française vermaakt en republikeinsche instellingen genoten legaten uit het reusachtige vermogen van den man, wiens vader in 1848 door het Fransche volk uit zijn paleis verjaagd werd.
In dit alles is de consequentie ver te zoeken. Doet het misschien daarom juist weldadig aan?
Het opgekookte Panama-schandaal is onder al die binnen- en buitenlandsche gebeurlijkheden weer afgekoeld. Faire vite et tout, - had de minister Barthou gezegd. Maar dat was immers juist onmogelijk. Die zich hebben laten omkoopen, werd zeer juist geantwoord, zullen wel zoo slim geweest zijn geen overtuigende bewijzen te laten bestaan en zoo heeft men niets dan aanwijzingen, hoogstens vermoedens en verdachtmakingen van een veroordeelde als Arton, wiens woord men toch niet tegen dat van parlementsleden kan laten wegen.
De Kamer gaf verlof tegen eenige harer leden een vervolging in te stellen en men heeft het weerzinwekkend schouwspel kunnen genieten vervolgden en
| |
| |
niet vervolgden de publieke tribune te zien beklimmen om in hartstochtelijke termen hun onschuld te bezweren. De Kamer, door toe te juichen of ijskoud te zwijgen, heeft op het oordeel van den onafhankelijken rechter vooruitgeloopen en overtuigingen gevestigd die niet meer weg te nemen zijn. Het publiek tast nog altijd in het duister rond. Het weet dat nog lang niet alles, dat er nog maar zeer weinig ‘gedaan’ is; het voelt dat er nog tal van schuldigen rondloopen en dat de oud-minister Baïhaut in zijn cel maar een ongelukkige zondebok is. Wat natuurlijker dan dat het toegeeft aan die toch zoo algemeen-menschelijke neiging om in iederen verdachte, ja in ieder wiens naam maar in verband met een schandaalproces genoemd wordt, een schuldige te zien?
Dit had men nu voor boven 1892: het kabinet Méline is onverdacht. Het heeft zich zelfs angstvallig van alle aanraking met den rechter van instructie onthouden en ondanks eenige onhandigheden van den minister van justitie Darlan, is de overtuiging blijven bestaan, dat het proces thans buiten regeeringsinvloed wordt gevoerd. De rechter van instructie Le Poittevin is een nalatenschap van het radicale kabinet Bourgeois en dus ook als zoodanig onder het ministerie Méline onverdacht.
Maar slechts een tijdlang heeft het Damocles-zwaard eener gerechtelijke vervolging boven velen, wier handen niet rein waren, gehangen. Le Poittevin heeft de instructie gesloten en ‘er bestond geen aanleiding om andere aanvragen tot vervolging bij het Parlement in te dienen.’ De drie gevangen Kamerleden waren al spoedig op vrije voeten gesteld en een hunner, Antide Boyer, is om welke reden dan ook, gauw de Grieken gaan helpen tegen den Sultan.
Het zal wel nooit gelukken in de Panamazaak: faire vite et tout. De hernieuwde poging kwam ook al veel te laat.
Elk land bijna heeft thans ernstige politieke zorgen, alle belangrijk genoeg om er een heel overzicht aan te wijden. In Oostenrijk is het Badeni die, nog niet lang geleden voor een minister vrij populair, bezig is zijn positie te verspelen door zich een meerderheid bijeen te verzamelen, waarvan elk onderdeel hem al aanstonds zijn tyrannie doet gevoelen. De Boheemsche taalverordening heeft hij zich moeten laten ontwringen, die de Duitschers verplicht Tsjechisch te leeren en hen zoo grimmig heeft gemaakt dat het Oostenrijksche parlement den beruchten Poolschen landdag naar de kroon steekt. Er werd, zoo las ik, in een der vergaderingen drie uren achtereen zoo'n lawaai gemaakt, dat niemand het woord kon machtig worden en de president zijn bel stuk sloeg. Drie uren achtereen! Dat is, voor zoover ik weet, zelfs in de Fransche Kamer nog niet voorgekomen.
Ook de Spaansche Senaat heeft een woest tooneel te zien gegeven. De minister van buitenlandsche zaken - een hertog! - sloeg in de couloirs wegens een onbescheiden woord den liberalen senator Comas tegen den grond en kreeg van diens zoon zijn klap terug. Getuigen maakten uit dat er in dit geval niet geduelleerd kon worden, omdat de partijen quitte waren; en
| |
| |
zoo zullen de zoons der twee heeren het waarschijnlijk doen. In een bespottelijker daglicht kan het duel moeilijk worden gesteld dan door deze oplossing. Als nu de jonge Comas den jongen Tetuan doodsteekt, dan is de eer van den ouden Comas gewroken - en omgekeerd.
De aanleiding tot den twist was ernstig genoeg, altijd weer Cuba. De lang gewachte hervormingen zouden eindelijk in vier provinciën van het ongelukkige eiland ingevoerd worden. Generaal Weyler zond bericht dat het er vrij rustig was. Maar op de berichten van den generaal kan men niet altijd aan; zij staan zeer onder den invloed van de wenschen van het kabinet Canovas. Zoo zond onlangs de Amerikaansche consul te Havana, Lee, geheel ander nieuws naar Washington: de rebellen, zoo luidde het, waren nog sterk en de Amerikaansche onderdanen op Cuba verkeerden in bitteren nood. Het Amerikaansche Congres verleende den landgenooten geldelijken steun en er was zelfs een oogenblik quaestie van dat een Amerikaansch oorlogsschip dien zou gaan brengen. Hierover ontstond in Spanje terecht ongerustheid en waarschijnlijk op de vertoogen van den gezant is deze maatregel achterwege gebleven. De Senaat, die in tegenstelling met de senaten der oude landen, in Amerika altijd wat onbekookter is dan het Huis van Afgevaardigden, nam echter een motie aan, om de Cubanen thans nog als oorlogvoerende partij te erkennen, hetgeen een daad van openlijke vijandschap tegen Spanje zou zijn. President Mac Kinley zal dan ook wel wijzer wezen.
Intusschen heeft het incident in den Spaanschen Senaat den hertog van Tetuan gedwongen zijn ontslag te nemen en ook al zal hij het intrekken, is het kabinet Canovas in een zeer moeielijken toestand geraakt. De liberalen zijn van plan zich aan de parlementaire werkzaamheden te onttrekken, zoolang er geen openbare voldoening voor de beleediging aan Comas aangedaan, gegeven is en Canovas noch Tetuan schijnen daartoe overgehaald te kunnen worden. Misschien wordt de zitting voor langen tijd geschorst of struikelt het kabinet over zijn driftigen hertog en komt Sagasta aan het bewind met de liberale partij. En dan ware het ook uit met generaal Weyler's rijk; wat nog niet het ergste van het geval zou zijn.
De tijd om de werkzaamheden der Zuid-Afrikaansche Commissie uit het Engelsche Lagerhuis te overzien, schijnt nog niet gekomen. Labouchere houdt zich flink tegenover het gekuip en geknoei en door zijn volhouden is er veel leelijks aan het licht gekomen, dat anders verborgen gebleven ware.
De Transvaalsche staatssecretaris is in Europa en men zegt dat het hem gelukt is eene betere verstandhouding tusschen zijn land en de paramount power voor te bereiden. Waar ‘unfriendly Leyds’ al niet goed voor is!
De Italianen hebben van Afrika genoeg; op Massaua en omstreken na wordt Eritrea ontruimd. Kon men - zij het met minder onnut bloedverlies - tot iets dergelijks de Engelschen in het zuiden van dat werelddeel nog eens krijgen!
24 Mei.
P.v.D.
|
|