Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 7
(1897)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 1]
| |
Binnenplein (Aquarel).
| |
[pagina 1]
| |
Marius Bauer.
| |
[pagina 2]
| |
Rembrandt heeft vele navolgers en vooral namakers gehad. Rembrandtiek is een woord geworden voor wat op (het uiterlijke van) Rembrandt's werken gelijkt. Maar artisten die zijn opvatting zelfs maar gedeeltelijk hebben gedeeld
Krijtteekening naar de natuur (Egypte).
zijn er niet veel geweest, en door een zeldzaam verschijnsel van kunst-atavisme is Bauer een der zeer weinigen die tot heden misschien eenige spranken van zijn genialen geest hebben geërfd. En hierdoor alléén is Bauer reeds een | |
[pagina 3]
| |
merkwaardig figuur onder onze schilders. Hij heeft niet speciaal de aandacht getrokken met schilderijen, om de eenvoudige reden dat hij niet veel schilderijen heeft gemaakt, hoewel zijn qualiteiten als schilder zeer individueel en ongemeen zijn, maar hij is veel meer en algemeen bekend als wit-en-zwart artist, door zijn talrijke etsen en zijn lithografieën. In den laatsten tijd echter heeft hij vele pastel-teekeningen en ook aquarellen gemaakt; al deze werken dragen zeer sterk zijn eigen stempel en, vlug, luchtig, geestig gedaan, zijn zij altijd knap en smaakvol van compositie, mooi en gedistingeerd van kleur en toon. Met zulke teekeningen heeft Bauer eenige maanden geleden een schitterend succès behaald op de laatste tentoonstelling van Arti et Amicitiae. Daar hadKrijtteekening naar de natuur (Egypte).
hij een aantal zijner beste teekeningen geëxposeerd, herinneringen aan Constantinopel, Broussa en aan de Tzar-feesten te Moskou; de tweejaarlijksche gouden medaille door de Koningin Regentes uitgeloofd voor den jongen schilder die zich het meest heeft onderscheiden in de laatste jaren, werd hem door de jury toegekend, terwijl tegelijkertijd een zijner fraaiste teekeningen voor het Fonds Willinck van Collen werd aangekocht. Dit heeft Bauer nu volkomen ‘geposeerd’ bij het publiek dat zijn naam veel hoorde noemen, maar zijn werk niet altijd begreep. Wel was hij sedert zijn debuten zeer hoog geacht door zijn ‘pairs.’ | |
[pagina 4]
| |
Artiesten als de Marissen en Israëls stelden zijn werk zeer hoog. Zoo herinner ik mij met ongemeen genoegen hoe Jozef Israëls eens op een zijner Zaterdagochtend-wandelingen mij de eer deed van een bezoek op mijn atelier, vergezeld als meestal door zijn intiemen vriend S. van Witsen. Juist lagen hier een vrij groot aantal van de eerste etsen van Bauer, die, hoewel kleiner van omvang, onbetwistbaar niet inferieur zijn aan zijn latere, belangrijkere platen. Bauer had wel reeds vroeger een kunstbeschouwing van zijn etsen gegeven in Pulchri Studio, voor de Leden, maar een mooie ets, dat teere ‘dainty’ kunstproduct moet, om goed gezien te worden, eigenlijk in handen en van dichtbij bekeken worden, zooals elk voorwerp dat mooi en teer is. Zóó zag nu Israëls die etsen, één voor één; zijn enthousiasme was groot en steeg voortdurend; hij had een tachtigtal van die kleine prentjes gezien, en goed gezien, in uitmuntende ‘staten,’ en eensklaps riep hij uit, met zijn hooge, doordringende stem ‘maar die jongen heeft niet alleen talent, hij is een talent!’ en voegde hierbij ‘ik wil al die etsen van hem hebben!’ Muur van het Serail (Ets).
Grooter lof dan dezen, komend van zulk een artiest is niet mogelijk, is meer waard dan alle mogelijke loftuitingen van min of meer bevoegde beoordeelaars of critici, - dan alles wat ik zou kunnen zeggen van deze etsen. Ik was daarom zoo blij met dit oordeel, omdat ik tot de destijds zeer schaarsche en hartstochtelijke bewonderaars van Bauer's etsen behoorde en ik hem zijn eerste proef op dit gebied had zien maken in mijn atelier in 1889, en jaren lang voor hem zijn kleinere plaatjes had afgedrukt, met de grootst mogelijke zorg, op uitgelezen oud-hollandsche en Japansche papieren, terwijl ik in ruil voor dit aangename werk een proef mocht behouden van elke plaat, zoodat ik er destijds zeker de compleetste en de fraaiste verzameling van bezat. Daar ik Bauer sedert zijn debuten heb gekend, en steeds zijn évolutie heb | |
[pagina 5]
| |
gevolgd, geloof ik dat er niet veel menschen zijn die zijn werken beter kennen en ik heb een klein gevoel van trots wanneer ik mij herinner, dat hij zijn eerste etsen en steenteekeningen maakte op mijn raad, ofschoon ik volkomen goed besef dat, al had ik hem niets gezegd van deze procédés waarmede hij zooveel succes behaalde, een geest als de zijne die toch ontdekt en zich eigen zou hebben gemaakt omdat 't zoo moest zijn. Een zevental jaren geleden werd in een kleine schildersgroep te 's Gravenhage den naam van Bauer genoemd, toen nog geheel onbekend. Hij was nog leerling van de akademie, of had juist deze verlaten, en was Hagenaar van geboorte. Niet lang daarna werd hij mij voorgesteld, en, zooals de Banville zoo juist ergens zegt: ‘Nous continuâmes une conversation commencée ailleurs... où? dans quelles étoiles?...’ Sedert dat oogenblik gingen wij geregeld met elkaar om, dikwijls zelfs elkaars gedachten begrijpend vóór dat ze geuit waren! Zooals Zola eens zeide van Edmond en Jules De Goncourt, ‘pour les bien comprendre il faut sentir comme eux’, zoo is 't wel een weinig met alle artisten die boven het gemiddelde staan; en Bauer behoort tot een aristokratische minderheid in de kunst, hetgeen hem in den weg staat om door velen begrepen te worden, maar daarnaast geniet hij het voordeel, dat zijn bewonderaars die zijn werk begrijpen, dit hartstochtelijk liefhebben. Bauer, zooals ik zeide, in den Haag geboren, teekende van jongs af aan, en liep de teekenacademie af, maar veel meer leerde hij van S. van Witsen, wien hij zijn studies toonde. Deze uiterst bescheiden schilder is een zeldzaam zuiver beoordeelaar van kunst en een artiest van ongemeen uitgebreide kennis. Hoewel hij zelf als schilder slechts zeer zelden exposeerde en weinig heeft gepraesteerd, moest zijn juiste blik in de kunst, zijn zeer ontwikkelde en onpartijdige smaak een jong artiest als Bauer van veel nut zijn. Deze herinnert zich dan ook steeds deze artistieke leiding met dankbaarheid. De grootste eigenschap van Bauer is zijn voorstellingsvermogen, zijn imaginatie. Hij heeft den zeer zeldzamen en benijdenswaardigen aanleg om, wanneer hij zijn gedachte laat gaan en de oogen sluit, geheele composities te zien, en het aparte talent deze te kunnen uitwerken. Dit is hem aangeboren, evenals zijn liefde voor al wat Oostersch is. Zeer jong, evenals thans nog het geval is, was zijn lievelingslectuur de Duizend en Een nacht, dit heerlijke boek van fancy en droomerij, met telkens worpen van rauwe realiteit in de beschrijving der personen of localiteiten. Buiten twijfel heeft zijn kunst zich gedeeltelijk door dezen invloed gevormd. Zoodra hij teekenen kon zocht hij gedeelten van zijn lievelingslectuur plastisch weêr te geven, en lang vóór hij het Oosten bezocht, maakte hij composities die aan zijn tegenwoordige werken herinneren. Bijna alles uit dien tijd is echter verscheurd, verdwenen. Aan de Akademie was hij steeds de beste leerling van de compositie-klasse. Toen heeft hij ook groote figuur-groepeeringen gemaakt in achttiende-eeuwsche | |
[pagina 6]
| |
kleeding, die veel overeenkomst hebben met de zoo knappe composities van Gabriel en Augustin de Saint-Aubin. In dezen aanleg voor composeeren, voor het schikken van talrijke figuren, èn in die liefde voor de Duizend en Een nacht, vindt men geheel de genesis van zijn eigenaardig talent terug. De Gouden Hoorn (Ets).
Na enkele kleine, zeer harmonieuse schilderijtjes, meest stillevens, of figuurtjes buiten te hebben tentoongesteld werd hij in staat gesteld eenige maanden in Constantinopel te verblijven. Hier, aangespoord door de gedachte dat hij iets, ja veel moest medebrengen van die reis, werkte hij met wonderlijke werkkracht. Hij maakte honderde en honderde studies, groote pastelteekeningen, die zeer enkele schilders in | |
[pagina 7]
| |
den Haag hebben gezien, maar de kist waarin zij gekomen zijn uit Turkije, heeft Bauer zelf niet meer open gemaakt. Hij begon te werken naar kleine schetsjes, vluchtig in een opschrijfboekje opgeteekend, geheel zijn persoonlijke, inwendige, gewilde visie volgend, deze voedend met zijn herinneringen. Zoo bracht hij jaren door met zoeken, slechts weinig produceerend. WeerStraatje in Stamboel (Ets).
toog hij naar het Oosten, nogmaals lang verblijvend in Stamboel, waarvan hij elk steegje en pleintje beter kent dan menige inwoner. Later was 't Egypte, Caïro voornamelijk waar hij heen trok. Deze reizen hadden hem een onuitputtelijk aantal documenten bezorgd, teekeningen van terreinen, gebouwen, figuren, typen, costumes, groepen, die hem in staat stelden belangrijke werken te beginnen, en, enkele waterverftee- | |
[pagina 8]
| |
keningen en schilderijen uitgezonderd, waren zijn reeks groote etsen, de eerste werken waarin hij zijn groote qualiteiten aan den dag legde. Zeker droegen deze veel bij om de aandacht van kenners en publiek op zijn naam te vestigen. Deze etsen zijn zeer persoonlijk, met groote originaliteit behandeld, als doorwerkte, op zich zelf staande kunstwerken. Wel had hij vroeger dat aantal kleine plaatjes geëtst, die zeer bizonder en verdienstelijk zijn, maar eerst in zijn groote platen als Ali-Baba, een Optocht, de Cathedraal van Rouaan uit hij geheel zijn talent. Hij schreef losweg zijn compositie neer op het metaal, liet de plaat even bijten, en daarna een proef, een eerste staat drukken, die hem meestal niet voldeed. Dan werd de plaat weêr bedekt met etsgrond, en weêr beteekend met tallooze lijntjes, even los en schijnbaar zorgeloos als den eersten keer. Zóó herhaaldelijk doende, bereikte hij in deze platen dikwijkls een grote rijpheid van toon, een groote doorwerktheid. Maar hiernaast zijn er andere, in enkele vaste lijnen gebouwd, die toch even compleet en indrukwekkend zijn. Toen hij de procédés van het etsen geheel meester was, bekroop hem de lust op steen te teekenen. Niet minder snel dan met het etsen was hij meester van deze kunst. In zeer korten tijd, in zijn eerste lithographische essais reeds, wist hij geheel den rijkdom van zwart en grijs, die het weeke krijt bezit, zich toe te eigenen en aan zijn wil te onderwerpen. De steendruk, goedkooper en sneller dan het etsen, was voor hem het aangewezen middel om zijn illustrateur's gaven te uiten. Dit deed hij toen op een bizondere wijze, het eerst met een serie van thans zeer zeldzaam geworden lithographieën voor de Légende de Saint Julien l'Hospitalier, van Flaubert, waarop ik later terug kom. Dit belangrijk werk werd gevolgd door Karel ende Elegaste, geheel in denzelfden stijl behandeld en evenals de vorige reeks, met luxe uitgegeven door de firma Van Wisselingh. Later kwam nog Akëdysséril, met acht etsen. Maar meer in de laatste jaren is Bauer zich gaan toeleggen op eene hem eigene, en toch ietwat aan Bosboom's doen herinnerende, wijze van aquarelleeren. Zoodoende heeft hij in den laatsten tijd minder geëtst dan vroeger, en doet hij meer als schilder, al is 't in waterverf, de aandacht op zich vestigen. Van zijn laatste reis over Moskou door de Krim naar Constantinopel bracht hij weer tallooze motieven mede voor hoogst merkwaardige en voorname teekeningen. Bekend zijn zijn reisindrukken van dien tocht geworden door de 'brieven van de reis' die 'de Kroniek', van kleine krabbels voorzien, heeft gepubliceerd. Bizonder interessant zijn onder deze brieven die welke den tocht van Bachi-Serdie tot aan de Zwarte Zee beschrijven. In enkele woorden is hier geheel het karakter van die weinig bezochte streek aangegeven. Te Constantinopel, waar hij voor de derde maal langdurig verblijf hield, gevoelde Bauer zich weder geheel t'huis. Wel hadden de Bazar's veel geleden van de laatste aardbevingen, maar hij vond er toch die hem zoo sympathieke | |
[pagina t.o.9]
| |
Een Moskee (Ets).
| |
[pagina 9]
| |
't Kremlin (Moskou) (Aquarel).
turksche bevolking weêr, en hij genoot weêr van dat geheimzinnige Stamboel, dat, slechts door een brug van Pera gescheiden, toch door ras-, geloofs- en beschavingsbegrippen zoo eeuwen- en mijlen-ver ervandaan ligt. Bauer, die zulk een bizondere voorliefde heeft voor al wat Oostersch is, heeft zelf bijna het karakter van een muzelman. Ik heb het genoegen gehad met hem te reizen, en in hem bewonderd die op reis zoo noodige inschikkelijkheid voor alle kleine of grootere tegenspoeden. Misschien hebben zijn herhaalde reizen in Turkije en Egypte dezen kant van zijn karakter ontwikkeld, maar toch heeft Bauer altijd van nature een islamitiesche kalmte en een praktiesch fatalisme gehad, die hem op alles dat tegenvalt doet zeggen ‘Kishmet!’ en zonder meer, hem gelaten doet afwachten wat komen zal... En als een eigenschap noodig is om aangenaam te kunnen reizen, dan is 't deze! Hoe vaak heb ik menschen beklaagd, die zich uit hun land begaven met het plan vaste gewoonten, waaraan zij verslaafd zijn, overal te willen meesleuren! Die op tijd moeten eten, of op een bepaald uur willen aankomen en al hun dagelijksche gewoonten met zich willen meeslepen! Of die anderen - wien altijd alles tegenvalt, die zich de Alpen hooger of Constantinopel anders hadden voorgesteld dan ze zijn! Bauer is juist geheel 't tegenovergestelde van deze menschen: waar hij komt ziet hij alles nieuw en anders aan dan anderen het deden, en voor een deel ligt hierin de originaliteit van zijn werk. Zijn eigenaardige opvatting, zijn persoonlijke visie, zijn individueele keus doen hem een kant zien, een effect kiezen, een moment waarnemen, die anderen nooit zouden zien. Zóó heeft hij Turkije en Egypte gezien en begrepen hemelsbreed anders dan de zoogenaamde ‘orientalisten’. Zijn werken geven een synthetisch begrip van het Oostersche leven, van een moskee, of de sensatie van een menigte, veel juister, completer, abstracter dan een zeer zorgvuldig naar de natuur bewerkt schilderij van een Pasini, een Gérôme of een Biseo. Terwijl deze knappe artist en een lokaal gedeelte van een zuidelijk land geven, evoceeren de werken van Bauer het Oosten, met al zijn heerlijke kleurenpracht en geuren-heerlijkheid, met die atmospheer waarin zich de rook van de Latakieh vermengt met specerijen-lucht en zoete jasmijn-aromen. Hij weet, zooals geen schilder voor hem heeft gedaan, het woelige gewarrel | |
[pagina 10]
| |
van een kalm slenterende menigte te vertolken, die langzaam en gestadig dóórloopt, in bonte, doffe kleederdrachten, met hier en daar een schrille kleur, violent, die de brons-blonde harmonie van het geheel verhoogt. Het zijn in zijn oeuvre beurtelings rijk van tegels glanzende moskeeën, azuurblauwe luchten waartegen rose-witte minaretten zich wegdoezelend afteekenen, of straatjes, steegjes, ruw met groote rotsblokken geplaveid, ongelijk opgaand, vuil, met doode beesten hier en daar, katten, apen die liggen tusschen afval van vruchten, - of rijke optochten, bruiloften, muzelmansche feesten die de breedere straten vullen met hun rumoer en fladderende kleurenrijkdom. En dit is ‘plus fort que moi’: wanneer ik eens ets van Bauer zie, voorstellende een ‘Bazaar’ of een ‘Straatje,’ is 't alsof ik er in ben; ik hoor de rustige stilte, soms afgebroken door het schrille geschreeuw van een waterkoopman, of door het tokkelen op een ‘guinébri’; ik ruik met wellust weêr die zwaarbezwangerde oostersche lucht, die de steden ginds op zulk een verren afstand doet herkennen, zelfs van uit zee. Wie de bekoring van het Oosten kent, geniet dubbel voor de werken van Bauer, omdat deze daarvan zoo geheel doordrongen zijn. En dit charme drukt hij uit, juist door zijne gevoelige, knappe, gewild luchtige behandeling, op welke wijze van doen de woorden van Camille Lemonnier over etsen zoo juist toe te passen zijn, wanneer hij zegt dat in deze subtiele kunst ‘la main semble plus près de la pensée que dans les autres.... c'est la vie même dans la vibracilité, dans l'ondoyé et le châtoyé de sa lumière, l'aérienne vision d'un chose entre la conjecture et le réel. La peinture parait bien matérielle à côté.’ Bauer's persoonlijke visie is zoo sterk uitgesproken in zijn werken, dat het gebeurde dat menschen, nà zijn werk genoten te hebben, ook eens Turkije wilden gaan zien, en niet zijn abstraheerenden geest hebbende, zeer verwonderd waren daar niet te vinden wat de schilder had gezien, en teleurgesteld terug kwamen. Dit komt hierdoor, dat een toerist, die betrekkelijk vlug een oostersche stad beziet, niet als een schilder, ten eerste, lang genoeg vertoeft, en ten tweede, niet ziet als een artiest, die maanden lang b.v. in Constantinopel, dag in dag uit, van 's morgens tot 's avonds ronddoolt door stegen en kerkhoven, in bazaars en moskeeën, en momenten en stemmingen en effecten ziet, die hij misschien alléén ziet, opteekent, omwerkt in zijn geest, en eindelijk uitspreekt in een werk. En zoo doende heeft Bauer het leven en de menschen daar volkomen begrepen, en deze begrijpende, werd hij sympathiek gevonden. Hoe schaarsch zijn de Christenen die in een turksch land, zonder de taal te kennen, altijd met de grootste voorkomendheid worden behandeld en uitgenoodigd op feesten, bruiloften, maaltijden? Toch overkwam dit vaak Bauer, die, steeds geheel alleen rondwandelend, door zijn kalm uiterlijk, zijn respect voor eens anderen gewoonten en gebruiken, onmiddellijk de sympathie wist te verwekken van den doorgaans zoo licht gekrenkten en altijd hoogst gedistingeerden en beleefden muzelman. Zóó had hij eens op een ochtend in Caïro een schitterenden stoet gevolgd, | |
[pagina 11]
| |
Een Stadspoort (Krijtteekening, studie).
een bruiloft, en, gelijk het daar gewoonte is, was hij met den stoet het huis waar feest was binnen gegaan, en gaan zitten aan den disch. Wèl kende | |
[pagina 12]
| |
hij de gebruiken een weinig. Het was een aanzienlijk, rijk intérieur, en de gastheer ontving hem met groote beleefdheid. Bauer bleef den geheelen dag daar, hoorde de vrouwen en meisjes lachen achter de harem ‘shaknisir’ 's, at zoete confituren meê en rookte welriekende cigaretten gedurende de muziekuitvoeringen en andere amusementen, tot laat in den avond; toen hij echter door die vrij afgelegen buurt naar zijn hôtel wilde gaan, liet zijn gastheer hem dit niet toe dan op voorwaarde, dat hij vergezeld zou worden door een zijner slaven, een robusten neger, voorzien van een lantaarn. Is dit incident, dat fantaisistiesch schijnt, maar toch volkomen waar is, niet een mooi staaltje van Oostersche voorkomenheid jegens een onbekenden Christen-hond? Het is jammer dat Bauer niet dergelijke kleine bijzonderheden altijd heeft geteekend in woorden, want hij heeft een persoonlijk talent van schrijven, van in enkele, goedgevoelde woorden, even juist op hun plaats gezet als zijn lijnen of toetsen, een geheele wereld voor den geest te roepen. Vroeger citeerde ik in De Gids een korte beschrijving van Caïro, die ik zoo compleet vind dat ik ze hier nog eens aanhalen wil; Bauer was juist aangekomen in de stad van Saladin, en deze voor het eerst ziende op een afstand, schreef hij mij: ‘... daarna, in galop de Mochattam beklommen, die ongeveer 400 meter hoog is. 't Uitzicht dat je daar hebt over de stad en de woestijn is overweldigend. Hier houdt de schilderkunst op, en is ieder procédé onmachtig dat terug te geven. Een halve wereld ligt aan mijn voeten! In de diepte de honderden koepels en minaretten van de Mamelukken en de Khalifen, in 't midden de citadel met de enorme moskee; daarachter de stad, verder de Nijl en nog verder de Pyramiden en de woestijn. Een uitgestrektheid die je duizelen doet. Mooier gezicht op de wereld kan er haast niet bestaan. 't Is of een tooverstaf dat fata-morgana te voorschijn riep!...’ En ook het fragment van een anderen brief is belangrijk, omdat het geheel zijn individueele opvatting aantoont, en veel bijdraagt om deze te doen begrijpen: ‘Die stille buurten, waar in nauwe kronkelende straatjes de houten vervallen huizen in hun bonte kleuren tegen elkander leunen en de uitstekende balcons met de tralie-venstertjes groote schaduw geven op den grond; en schel schijnt de zon soms op een deur die licht groen of rose is geverfd, of op een hel rooden muur of een licht blauwen, en telkens denk je dat Aladin met zijn slavenstoet uit zoo'n deurtje zal verschijnen om zijn schatten te gaan leggen voor de voeten van den Sultan, of dat een troep ennuchen in schitterende kleeding je voort zullen jagen en de straat schoon vegen zullen, want de princes Badoura nadert in haar draagkoets, tusschen een drom van slavinnen om naar het bad te gaan. En in een klein winkeltje zit de Persische prins te wachten op de ontrouwe Odaliske van Haroun al Raschid. 't Is vreemd, maar ik kan mij de Duizend en één Nacht niet anders voorstellen dan gebeurd in Turksche straten. De Moorsche witte gebouwen lijken nu niet zoo vol illusie als die der arme, vervallen Turksche steden. Ik neem dan ook bijna niets dan typen, de verschillende kostuums en allerlei Oostersche mooie zaken waar ik later die stille straatjes meê bevolken zal, Om | |
[pagina 13]
| |
recht te genieten van Constantinopel moet je een beetje verbeelding hebben en steeds den boel aanzien, zooals het heeft kunnen zijn, en zeer zeker ook geweest is, vóór een paar honderd jaren.’ Vele dier brieven, gericht aan zijn familie of aan enkele intime vrienden, zijn voorzien van krabbeltjes, van snelle ‘instantanés’ die even laten zien wat de pen aanduidde; een facsimile van een dezer uit Egypte vindt men hiernevens. Brief (Fragment).
Nu wil ik een punt bespreken dat van veel, ja van het grootste belang is in Bauer's werken. Ik bedoel zijn zoogenaamde onduidelijkheid, onbestemdheid, ‘mysticisme’ zooals deze kant van zijn talent dikwijls genoemd is, hoewel Bauer de tegenvoeter is van een mysticus. Ten eerste bestaat bij Bauer die z.g.d. onbestemdheid niet, òf zij is het resultaat van zijn wil, en dan volstrekt niet een gebrek. | |
[pagina 14]
| |
Er is dit: Bauer heeft het talent van wat de Fransche schilders noemen ‘savoir sacrifier.’ Hij weet gedeelten in een werk op te offeren ten voordeele van het geheel. Evenals Bosboom op éénige wijze, door een stoute,
Kathedraal van Milaan (Aquarel).
grootsche constructie van het geheel, de statige ruimte van een kerk weet weêr te geven, zoo gelukt het dikwijls aan Bauer de ruimte, de statigheid van een moskee te vertolken. | |
[pagina 15]
| |
En dit, omdat hij niet alle gedeelten, alle details even sterk doet spreken, zooals b.v. een Decamp of sommige Italianen doen, maar omdat hij zijn hoofdmotief uitwerkt, en de rest van zijn compositie alleen doet medewerken tot het ondersteunen van dit hoofdmotief. Zóó zijn dan sommige gedeelten in enkelen zijner werken minder uitvoerig dan de rest, om den totaal-indruk des te machtiger en treffender te maken. Zijn etsen zijn meestal luchtig, als spelend neêrgeschreven op het metaal; indien ‘flaneeren op het koper’ door Vosmaer niet reeds was toegepast op het etsen in 't algemeen, dan zou Bauer tot de zeer weinigen behooren van wiens etsen dit bij uitnemendheid gezegd kan worden. In zijn knap, gewild, schijnbaar nonchalant flaneeren, dat achter een schijn van losheid een zeldzame kennis van bouw en détail verbergt, ligt een zeer bijzondere bekooring, de bekooring van zijn etsen voor hen, die ze begrijpen, en van zijn werk in 't algemeen. Dit is niet een bekoring alleen voor enkele ‘jongeren’, zooals wel eens ten onrechte wordt beweerd, maar een bekoring die door alle artiesten gewaardeerd wordt, en die dezelfde is als die van schetsen, die zij somtijds verkiezen zullen boven afgewerkte schilderijen, omdat deze meer de maat van het talent van den maker geven. Ik haal hier gaarne Jules Breton aan, wiens opinie zeer juist is, en die als schilder verre is van geavanceerd, laat staan van tot eene ‘nieuwe richting’ te behooren, nu ik iets durf beweren betreffende een onzer jongere artiesten, omdat zijn naam voor het publiek een waarborg is voor een bedaard oordeel, die mijne gezegden staven kan. De deftige Jules Breton zegt ergens aangaande ‘le secret du charme des esquisses’: une part de l'oeuvre doit être laissée à l'indèfini.’ ‘J'entends par là qu'il faut laisser une echappée au spectateur afin qu'il puisse associer, dans une certaine mesure, son rêve à celui du peintre et même le compléter, le poursuivre au delà de la réalisation qu'il a devant les yeux.’ Dit zeer gevoelige gezegde van den strengen membre de l'Institut de France en Jurylid komt zeer nabij het bekende: ‘Car nous voulons la nuance encor.
Pas la Couleur, rien que la nuance!
Oh! la nuance seule fiance
Le rêve au rêve...’
van den grooten dichter Verlaine! Dit zoogenaamd ‘vage,’ dit niet gelijk in alle deelen afgewerkte van zijn werken, is juist wat ook Bauer heeft gemaakt tot den bizonderen illustrateur die hij is. Een archaeologische, wetenschappelijke, stalen juistheid als die van een Alma Tadema of een James Tissot is bewonderenswaardig, maar laat niets te droomen over. Alles is uitgesproken, geheel, zeer knap, betrekkelijk volmaakt, maar toch onmogelijk absoluut waar. Wanneer nu een illustratie den indruk geeft van wat een lang vervlogen | |
[pagina 16]
| |
tijd heeft kunnen zijn, een indruk die duidelijk genoeg is om de verbeelding van elk gevoelig mensch te doen ontluiken, de gedachte te doen teruggaan tot dien tijd, en die met gesloten oogen te doen aanschouwen, - wat niet afhangt van de min of meer historische juistheid van een knoop of van een wapen, maar wel van de totaal-impressie die de artiest tot stand doet komen, dan is zulk een teekenaar wat Flaubert noemt een illustrateur-artiste, en zeker behoort Bauer tot deze zeer zeldzame geesten geteld te worden. In zijn Correspondance zegt Flaubert zeer duidelijk dat dit ‘onbestemde’ juist zoo in de eerste plaats moet komen wanneer men verdwenen tijden of typen behandelt: ‘Ah! qu'on me le montre, le coco qui fera le portrait d'Hannibal! il me rendra grand service. Ce n'était guère la peine d'employer tant d'art à laisser tout dans le vague pour qu'un pignouf vienne démolir mon rêve par sa précision inepte.’ Dit schreef Flaubert naar aanleiding van armzalige ‘illustraties’ in de Vie moderne, en bewijst de verdiensten van het vage in Bauer's werk, wanneer hij ‘Ali-Baba,’ ‘een Optocht’ of de ‘Légende de Saint Julien’ in ets of lithographie vertolkt, paraphraseert. Dit sluit bij Bauer niet uit een zeer strenge waarheidszin, waar het te pas komt. Zoo heeft hij een teekening van de Sphinx van Gizeh gemaakt, in ware, trillende woestijn-atmospheerGa naar voetnoot*), die mijlen ver is van de bekende traditioneele, flauwe academische sphinx-afbeeldingen, en die dit éénige moment in al zijn statige grootheid geeft. Bauer heeft de Sphinx gezien zooals Flaubert hem zag, in 1849, ‘regardant d'un air terrifiant et immobile,’ en zijne teekeningen alléén geven er een juist begrip van, ‘grandissant, grandissant, sortant de terre..... il a le nez mangé comme par un chancre, les oreilles écartées de la tête comme un nègre; on lui voit encore les yeux très expressifs et terrifiants, tout le corps est dans le sable, devant la poitrine il y un grand trou....’ Om nu nog even Bauer als illustrateur te noemen, wil ik stilstaan bij de serie lithografieën, de eerste die Bauer maakte, voor dat heerlijke gedicht in proza van Flaubert, ‘La Légende de Saint Julien l'hospitalier.’ Toen eenige jaren geleden dit juweel onder de oogen van Bauer kwam, was hij opgetogen door de eenvoudige schoonheid er van, en gevoelig getroffen, begon hij onmiddellijk een reeks teekeningen die een ongemeen teêren en voornamen indruk geven van dit subtiele verhaal. En zóó koos hij schijnbaar niet-illustratieve zinnen uit, die een ander zeker ter zijde zou hebben gelaten, als: ‘Julien s'enfuit du château, et ne reparut plus’ ‘il se composa une armée,’ ‘il s'en alla, mendiant sa vie par le monde,’ ‘et partout un tel silence que l'on entendait le frôlement d'une écharpe on l'écho d'un soupir.’ Wonderlijk fijn van gevoel zijn deze teekeningen, meer paraphrases van de proza van Flaubert, dan illustraties in den gewonen zin, elk op zich zelf | |
[pagina 17]
| |
vormend een fraai geheel, een kunstwerk om te omlijsten, van zeer ongemeene bekoring. Niet lang na deze serie lithografieën, die met groote zorg in portefeuille werden uitgegeven verscheen een reeks anderen, voor de middeneeuwsche legende van Karel ende Elegaste. Later maakte Bauer nog acht etsen voor de geniale vertaling van Aké dysséril van Villiers de l'Isle Adam, door L. van Deyssel. Deze uitgave heb ik in '93 uitvoerig in De Gids besproken; als product van de samenwerking van twee, of beter van drie artiesten, is het al zeer bizonder. Studie naar de natuur van ‘de Sphinx.’
Maar misschien zijn deze etsen, ondanks de groote studie der hindoesche kunst, die hun ontstaan vooraf ging, minder begeleidend dan de teekeningen voor Flaubert, en zijn zij meer op zich zelf staande origineele prenten van Bauer, ontstaan door het lezen van Akëdysséril. En dit pleit zeer voor de oorspronkelijkheid van dezen kunstenaar. Bauer, ondanks al zijn imaginatie-vermogen heeft een individualiteit die te diep-ingeworteld, te machtig is, om zich door den invloed van een ander artiest, te laten overheerschen. Daarom zullen de werken die geheel vrij in zijn brein kiemen en zich ontwikkelen, steeds de hoogst aangeschreven zijn in zijn ‘oeuvre.’ |
|