Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 6
(1896)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 1]
| |
Najaarsochtend.
| |
[pagina 1]
| |
[pagina 2]
| |
geboomte van het koninklijk lustslot ‘het Huis ten Bosch’, ligt de villa van Philip Zilcken verscholen in een lommerrijk boschje aan den straatweg van Leiden naar Den Haag, niet ver van ‘het Kleine Loo’, dat de artist vroeger bewoonde. Het in Normandischen stijl opgetrokken landhuis, dat van buiten zijn constructie laat zien in het sierlijke dak en in de eigenaardig door het cement heen kijkende steunbalken, is in het barre getij stevig genoeg van muren en gebinten om stormen te trotseeren, in het mooie seizoen luchtig genoeg om vroolijk licht en puren zonneschijn, getemperd door het omringende lommer, koesterend door te laten. Als men door het lage hek, dat voor de woning het tuintje van den weg afscheidt, Hélène-Villa nadert en de huisdeur met de rustieke lantaarn in het bovenlicht, is binnengetreden, ontdekt men dadelijk de hoofdindeeling van het huis: links het ruime, hooge atelier, rechts de vriendelijke woning. Maar bij nadere kennismaking bemerkt men, dat eigenlijk het geheele huis een kunstenaarsverblijf is. Voor de constructie, het artistiek uitwendige, de indeeling zorgde de architect Bauer, broeder van den intiemen vriend van Zilcken, den teekenaar Marius Bauer; in de interieure versiering en het gezellig vriendelijk home herkent men den smaak en het eclectisch instinct van den artist voor mooie, samenstemmende kleuren; maar ook draagt deze woning den stempel van het vrouwelijk genie, al leeft het in Hélène-Villa helaas nog slechts in pieuse herinnering voort. Dat hier vroeger aan de zijde van Zilcken eene beminnelijke gade woonde, eene vrouw opgaande in de idealen van haren echtgenoot, men gevoelt het bij iedere schrede, ziende de schikking der meubelen, de keus der wandversiering, onder den indruk komende van het gezellig vriendelijke van het salon, dat zich over de lengte van de villa uitstrekt tusschen de tuinen voor en achter het huis. In memoriam aan hun eerste dochtertje Hélène werd de woning gedoopt en is zij thans voor den nog jongen en reeds zoo zwaar beproefden Zilcken eene dubbele herinnering aan zijn gelukkig huwelijksleven. Hélène-Villa.
Naar buiten kreeg Hélène-Villa zekere vermaardheid door het tiendaagsch verblijf van Paul Verlaine in 1892. De woning van Zilcken was in die dagen het verzamelpunt van de jongeren onder de schrijvers en artisten, die Paul Verlaine huldigden als een genie onder zijne dichterlijke tijdgenooten. Men vond in die dagen in Den Haag het enthousiasme van het jonge Holland voor dien bohème onder de litteratoren en dien gebrekkigen conférencier | |
[pagina 3]
| |
Fragment van Paul Verlaine (droge naald).
| |
[pagina 4]
| |
wel wat overdreven. Maar Verlaine's Hollandsche vrienden en bewonderaars hadden niet te blozen over hun geestdrift en over hun koninklijke ontvangst van den beminnelijken dichter met de ruwe schors, die daar als een bedelaar in zijn vaderland rondliep, want toen hij te Parijs onder tragische omstandigheden stierf, huldigde niemand minder dan Coppée hem aan zijn graf als den grootsten dichter van zijn tijd. In Verlaine's ‘Quinze jours en Hollande’ komen tal van herinneringen voor aan de dagen in de villa achter het Huis in 't Bosch bij de familie Zilcken doorgebracht. Van dat gastvrije huis zegt de dichter: ‘Hélène-villa! charmant séjour, où j'ai reçu la bonne, la sainte hospitalité d'artiste à poète’. Daar schreef hij het sonnet aan het zonnetje van het huis, de kleine Renée Zilcken: O Mademoiselle Renée
Fillette exquisement mignonne,
Que le bon Dieu toujours vous donne
Vie élégante et fortunée.
Grandissez, dûment bien aimée
Dans la sagesse douce et bonne,
Sous l'oeil, qui sourit et s'étonne,
De votre famille charmée.
Soyez l'espoir et le bonheur
De votre père, lui, l'honneur
De l'art et de votre famille,
Et de votre mère l'honneur
Et la grace d'une famille
S'étonnant de tout ce bonheur.
* * *
Eene beschrijving van Zilcken's woning is de beste teekening van zijne artistieke persoonlijkheid. Nog vóór men het atelier binnentreedt begint men den bewoner reeds te kennen in den corridor met de eigenaardige versieringen aan den wand. In de groote ontvangkamer met het verrukkelijk uitzicht op den tuin, bemerkt men bij den eersten vluchtigen blik, dat men hier te doen heeft met een aartsminnaar van mooie en ongemeene zaken. Een fortuin zou aan dezen ‘collectionneur de race’ uitmuntend besteed zijn. Japansche bronzen, Chineesch en Japansch porselein, weinig maar van 't fraaist decor, stoffen en meubelen, lakwerk en bibelots, leenen zich hier voortreffelijk in kleur en samenstemming met de werken zijner geestverwante vrienden aan den wand. Het oog wordt er geboeid door een subtielfijne ets van Bauer, een lumineus duintje, intieme natuurstudie van den jong gestorven Boks, een prachtige houtskoolteekening van Jacob Maris, een souvenir uit de portefeuille van De Bock, pittige studies van De Zwart, enkele etsen, en onder de meer | |
[pagina 5]
| |
intieme souvenirs een potloodteekening van Mauve, luchtig op het papier geschetst tijdens een soirée in de muzikale woning van Zilcken's vader, den secretaris-generaal van Buitenlandsche Zaken, voorstellende den heer Zilcken Sr. op de violoncel spelend. Verder een tweetal portretten van Zilcken's dochtertje Renée, het een van Bauer in een sterk coloristisch gamma, het tweede een der fraaiste pastels van Thérèse Schwartze. Oude huizen te Verviers (ets).
In de manier waarop de beweeglijke gastheer u van deze things of beauty vertelt, is iets innigs, overtuigends, warms, 't welk de zekerheid geeft dat die dingen, hoewel reeds zulke oude kennissen, a joy for ever voor hem zijn. Wanneer ik hem al die bijzonderheden hoorde zeggen en vooral toen ik hem later in zijn atelier hoorde causeeren over de kunst, en het meest over de werken der groote kunstbroeders, dacht ik onwillekeurig aan het sprekend gelijkend portret, dat Pol de Mont in ‘de Vlaamsche School’ van Zilcken geteekend heeft. Hij schreef: ‘Lang, schraal, doch in die schrale gestalte toch van kloeken lichaamsbouw, nerveus, opvallend nerveus van beweging en expressie, gesteld op netten, verzorgden, toch geenszins in 't oog vallenden opschik, met zoo heel niets van een dandy, maar met heel veel van een gentleman, vergt Philippe Zilcken al dadelijk de aandacht van elken opmerker en maakt hij op ieder den indruk van een, die niet kan worden meegerekend tot het gros der alledaagschen, tot de miljoenenhoofdige gemeente van Jan Alleman. Vooral zijn kop is interessant, eer klein dan groot, op een langen gespierden hals, met van achter de pince-nezglazen uiterst scherp toekijkende, doorvorschende | |
[pagina 6]
| |
oogen, het voorhoofd, hoog, meestal samengetrokken tot een paar diepe vertikale plooien boven den wat guitigen neus, met soliede, kloek gevormde ooren, platliggend heel donker haar, - de kop van een opmerker, - met, al dadelijk, die typische, inspannende uitdrukking, eigen aan schilders en teekenaars.’
* * *
't Bovenstaande gelezen hebbende, zal men niet licht vermoeden, dat men Zilcken op een zomermorgen in zijn atelier kan aantreden, verdiept in microscopische nasporingen. Die singuliere ontmoeting overkwam mij, toen ik dezer dagen bij hem aanliep om een kijkje te nemen van de etsen die hij onder handen heeft. De jonge man, die allerminst het voorkomen heeft van een Antony van Leeuwenhoek, zat voorovergebogen, turende in zijn microscoop naar plantencellen, die hij op een papier op tafel in teekening bracht. Natuurlijk ontspon zich een interessant debat, ik geloof over het bladgroen der phanerogamen, waaruit mij bleek, dat de hulpvaardige Zilcken zijn predilectie voor natuuronderzoekingen bijwijlen botviert om voor vrienden in de botanie teekeningen te maken van microscopische planten- en dierenorganen. Deze merkwaardige uiting van Zilcken's veelzijdigheid, staat trouwens ook weer in verband met zijn onderzoek- en nasporinglievenden geest, waarbij komt, dat hij van een voorvader, vóór de Revolutie intendant van een klein vorstendom in België, die bekend stond als een aarts-verzamelaar van fraaie zaken, maar voor dwaas werd uitgekreten, de ‘bosse de collectionneur’ heeft geërfd, eene atavistische qualiteit, die reeds van der jeugd af verfijnd en beschaafd werd door den omgang met artisten van naam, die veel bij zijne ouders aan huis kwamen. Maar om nog even bij de zuivere wetenschap te blijven, mag ik niet onvermeld laten, dat Zilcken zich zelfs ijverig heeft bezig gehouden met opgravingen, niet à l'instar van Schliemann en Dieu la Foy naar klassieke kunstvoorwerpen, maar naar heusche fossielen, in zoover die vermoed worden heusch te zijn. ‘Nog zie ik mij in de kalk wroeten’ - vertelde Zilcken mij met zekere wetenschappelijke geestdrift -.... ‘het was in de omstreken van Brussel, bij den aanleg van wegen door een heuvelenrij, waardoor de prachtige stratificatiën der tertiaire formatie bloot kwamen en ik de schelpen en een heele collectie haaitanden slechts voor 't oprapen had.’ Ik zal den Elzevier-lezer niet verder vermoeien met hetgeen mijn wetenschappelijke vriend nog verder vertelde van zijn nasnuffelingen in de eocene en miocene lagen en van zijne microscopische studiën van het protoplasme. We moeten nu een ander hoekje van het atelier bekijken, waar Zilcken's curieuse verzameling schoeisel uit alle oorden van het op zolen wandelende menschdom is geëtaleerd. Het eerste schoentje dat zijn grootvader droeg, bracht hem op het denkbeeld om deze familie-reliquie tot de kern te maken eener verzameling voetbekleedsels, die in vorm, snit en stoffage een bonte verscheidenheid vertoonen. Naast oud-Hollandsch schoeisel van 't begin der vorige eeuw, ziet men hier Hinlopensche muilen, schoenen van dames Samo- | |
[pagina 7]
| |
jeden en heeren Eskimos, van zonen van 't Hemelsche Rijk en dochteren van Japan, coquette muiltjes van Arlesiaansche bruidjes, en zoo meer, uit alle tijdperken en alle landen. De peripatetische menschheid is hier op recht pittoreske wijze vertegenwoordigd. Studie in een tuin (droge naald No. 373).
Op een ander plekje van het ruime atelier, in de eigenlijke etskamer, komt de verzamelaar ook weer om elken hoek kijken. Hier hangen waaiers aan den goudleeren wand, ginds trekt een boeddhistische godheid in brons de aandacht of kijkt men, te midden van zeldzame etsen, met nieuwsgierig verlangen om er meer van te weten, in het geestig gelaat van een Parisienne, die Zilcken bij ons introduceert als de Baronne Deslandes née Comtesse Fleury, zijn bekoorlijke gastvrouw tijdens een verblijf te Parijs en, onder het pseudoniem Ossit, de schrijfster van ‘Ilse’, waarvan onlangs een Hollandsche vertaling verscheen. Dit hoekje is Zilcken's intiem studeervertrek, want achter | |
[pagina 8]
| |
de gordijnen gluren uitlokkend de banden van een goed gevulde bibliotheek. En naast dit kleine vertrek, in het hooge atelier, staan rijen portefeuilles, vol etsen van hemzelf en van anderen, en vinden op een galerij langs een der wanden de schilderstudies en onafgewerkte schilderijen een bergplaats. Verder, op grootere en kleinere chevalets, teekeningen en schilderstukken van vroeger en later tijd, hier en daar eene ets aan den wand, zoo boven den schoorsteen Zilcken's reproductie, fijn samenvoelend met den visioenenverbeeldenden meester, naar 't kasteel in het gebergte, fusain van Thijs Maris. Onwillekeurig trekt te midden dezer eigenaardig artistieke omgeving de aandacht een eenvoudig fotografisch portret van wijlen H.M. Koningin Sophia der Nederlanden. Aan deze hoog ontwikkelde, kunst en wetenschap liefhebbende en de letteren beoefenende Vorstin, zijn voor Zilcken heugelijke herinneringen verbonden uit zijn gymnasiasten tijd. Zijn beminnelijke moeder, van een geachte Rotterdamsche familie, maar door een langdurig verblijf in België Fransch sprekende, en zijn omgang reeds van de jeugd af met buitenlandsche musici en diplomaten, die veel in het ouderlijk huis toefden, hadden den jongen Zilcken al vroeg een groot gemak in het aanleeren van vreemde talen gegeven. Ofschoon nu juist geen bolleboos op het Haagsche gymnasium en niet eens den geheelen cursus afgeloopen hebbende, kende hij zijne talen, en inzonderheid het Fransch, beter dan menig studioos van lange studiejaren. Later in zijn leven, kwam hij tot de ervaring, toen hij die taal voor zijne bijdragen aan Engelsche periodieken te hulp riep, dat hem ook het Engelsch vrij vlot afging. Zilcken is dus wel het bewijs, dat ook van taalkennis en taalvaardigheid aanleg een belangrijke factor is. Gaarne zegt hij dan ook: ‘ce que j'ai appris, je na l'ai jamais su, et ce que je sais, je ne l'ai jamais appris’! Maar om bij het Fransch en Koningin Sophia te blijven. Deze had dan in de laatste jaren haars levens een vertrouwd jongmensch noodig, die onder haar dictée vlug haar Fransche correspondentie kon schrijven. De aandacht viel op den jeugdigen Zilcken, aan wien de hooge eer te beurt viel, van Woensdags en Zaterdags in de namiddaguren, als hij geen Gymnasium had, bij de Koningin in haar particulier kabinet te worden toegelaten en onder het dictée van de Hooge Vrouwe, hare intieme correspondentie te schrijven. Er is in die dagen zeer geïntrigeerd wie wel de schrijfster kon zijn van een doorwrocht historisch opstel in de Revue des Deux Mondes van 1 Juni 1875, over ‘les derniers Stuarts’ (Impressions et pensées d'une Reine). Wel vermoedde men, dat de auteur onze Koningin zou zijn, maar zekerheid werd daaromtrent niet verkregen. Thans, zoo lang na het overlijden van H.M., behoeft deze pseudoniem niet langer gehandhaafd te blijven en kan het niet anders dan tot verhooging van den luister van Hr. Ms. naam strekken, dat zij in die dagen tot de degelijke medewerksters van het beroemde Fransche tijdschrift behoorde. De geleerde Vorstin schreef in die dagen (de jaren '74-'76), behalve hare drukke correspondentie met buitenlandsche vrienden, vele historische, philosophische en litteraire studiën, onder andere gedachten over Dante, Tasso, | |
[pagina 9]
| |
Scheveningsche visscher.
Shakespeare, de Indische poëzie, een critische studie over het laatste werk van Motley over Johan van Oldenbarneveld, een uitvoerige studie over Napoleon III en zijn politiek, belangwekkende herinneringen aan eene reis | |
[pagina 10]
| |
door de Vorstin in 1848 in Duitschland gemaakt, waar zij in Frankfort veel met Prins Gortschakoff in aanraking kwam, eindelijk tal van brieven aan Prinses Mathilde, Demidoff e.a. Zoo herinnert zich Zilcken, dat het op zijn jongelingsgemoed niet weinig indruk maakte, toen de Koningin hem in een beschouwing over de Europeesche politiek dicteerde: .... deux colosses menacent l'Europe, la Russie et les Etats-Unis ('74). De Koningin dicteerde zoo levendig en vlug, de gedachten vloeiden zoo mild van hare lippen, dat de jonge secretaris soms moeite had H.M. bij te houden. Menige ontmoeting op het Huis ten Bosch met bekende persoonlijkheden uit die dagen, staat hem nog levendig voor den geest. Zoo had hij eenige malen gelegenheid de hartelijke bonhomie en minzaamheid van Kroonprins Willem te waardeeren, als deze met hem in een der voorzalen van het paleis, waar hij wel eens wachten moest, een praatje kwam maken. Van de eer om secretaris van de Koningin te zijn, had hij toen nog weinig besef; hij werd eigenlijk veel meer getrokken door het heerlijke fruit, dat in een antichambre te zijner beschikking stond, maar waarvan hij niet durfde gebruiken.
* * *
Het is even 20 jaar geleden, dat de jonge Zilcken deze eervolle functie bekleedde, en thans bewoont hij vlak achter het Huis ten Bosch, in die dagen zoo menigmaal door hem betreden, het liefelijk Helena-oord en heeft daar reeds heel wat lief en leed ondervonden. Ik trof hem daar menigmaal aan in zijn hoog atelier, en als ik hem dan zoo hoorde spreken over zijne reizen, over zijne ontmoetingen met bevriende artisten in den vreemde, over zijne uitgebreide correspondentie, zijne collaboratie aan Engelsche, Fransche en Hollandsche periodieke en speciale kunstuitgaven en in Zilcken vóór alles den fijn beschaafden homme du monde waardeerde, dan begreep ik ter nauwernood hoe de jonge man te midden dezer rustelooze bedrijvigheid tijd had kunnen vinden voor een reuzenwerk, dat hij voor mij op tafel spreidde: folio-albums dicht gevuld met ongeveer 400 etsen, naar het leven of naar werken van beroemde tijdgenooten. Ik bladerde met genot in dat enorme oeuvre, de kennis hernieuwende met vele bladen, die het licht zagen in de werken van de Nederl. Etsclub, waarvan Zilcken jaren lang de werkzame secretaris was, in de speciale uitgaven van de firma's Buffa, Scheltema & Holkema en Schalekamp, door Zilcken bezorgd, en waarin hij tevens in de Fransche taal zulke voortreffelijke biographiën en kunstcritieken schreef van Israëls, Mauve, Mesdag, de Marissen, o.a. in de ‘Peintres Hollandais modernes’ waarin ik een autograaf vond van Mauve, die den jongen Zilcken hartelijk geluk wenscht met de bekroning door Arti et Amicitiae van de premieplaat Doop te Freiburg naar Matthijs Maris. Zijn oeuvre verder doorbladerende, vond ik een aantal heerlijke staten van de etsen die deel uitmaken van de ‘Memorial Catalogue’, het prachtwerk in 1888 te Edinburgh verschenen naar aanleiding van de twee jaar te voren aldaar gehouden internationale Keuze-tentoonstelling van Fransche en Hollandsche kunst, geïllu- | |
[pagina 11]
| |
‘Le Jasmin Jaune’ (droge naald No. 346).
streerd door William Hole en Ph. Zilcken. Naar Mauve en Israels zijn hier schoone proeven van Zilcken's talent, maar het schoonst van allen is wel zijn | |
[pagina 12]
| |
ets naar een schilderij Stormachtig weer op de kust, door Jules Dupré. Onder de breede reeks van etsen, bij Schalekamp uitgegeven, munten onder tal van landschappen, marine en stadsgezichten vooral uit de met groote distinctie gedane, fijn en teeder getoetste vrouwenprofielen. Hier vooral komt de droge naald, die Zilcken meesterlijk weet te hanteeren, voortreffelijk tot haar recht. Men zie van deze profielen een der elegantste onder de illustraties, Jasmin Jaune, het kopje eener jonge vrouw met een enkele fraaie golflijn uitgedrukt, het geheel vol poëzie en teederheid. En dan ook de sobere, met weinige lijnen juist getoetste etsen op reis, waarin de naald in den naïven trant der ouden de voor de compositie kenmerkende groote trekken van grond en lucht, maar ook niets meer, met zekerheid aanduidt. Van deze croquis op reis naar de natuur zal eerlang bij de firma Schalekamp eene verzameling het licht zien, zij vormt eene precieuse bloemlezing uit het etsboek van den meester. De groote etsen, o.a. de kapitale werken, het beroemde stadsgezicht van den Delftschen Vermeer op het Mauritshuis, naar Jaap Maris' ‘Brug’ en ‘Amsterdamsch stadsgezicht’, naar Matthijs Maris (‘de Doop’), naar Alfred Stevens' ‘Bête à bon Dieu’, zijn kenschetsend voor Zilcken's manier om het kenmerkende van het te reproduceeren schilderij, het persoonlijke in het werk van anderen objectief weer te geven. Kan men aan Zilcken's etsen zien, dat hij de techniek van de kunst volkomen verstaat, hij weet daarvan ook rekenschap te geven in geschriften. In korte, puntige opstellen schreef hij eene wetenschappelijke verhandeling over het etsen, waarin hij blijk gaf de kunst in al hare finesses door en door bestudeerd te hebben. Als men alleen zijn 400 etsen overzict en daarin den fijnen, teervoelenden kunstenaar bewondert, moet men met Pol de Mont, die in de Vlaamsche School een uitmuntend geschreven opstel aan den meester wijdde, tot de conclussie komen, dat Zilcken, ofschoon nog jong - hij werd in 1857 geboren - toch reeds genoeg werk geleverd heeft, om het leven van een paar kunstenaars van gewone werkkracht, eervol, meer dan eervol te vullen. In Engeland en Amerika, evenzeer als in zijn vaderland, behooren zijne etsen tot de meest gewilde. Jammer, dat geen Noord- of Zuid-Nederlandsche Croesus het voorbeeld heeft gevolgd, door den heer S.P. Avery, te New-York, gegeven. Deze bezit van nagenoeg al de etsen van Zilcken minstens één uitgelezen staat. Van de etsen, die niet in den handel zijn omdat er slechts enkele unieke staten van bestaan, bezit Zilcken een aantal zeldzame exemplaren, die door bijzondere qualiteiten uitmunten. Liefhebbers uit binnen- en buitenland hebben hem reeds hooge prijzen voor deze serie geboden, maar de auteur kan er natuurlijk moeilijk van scheiden. Zij kunnen hem bij zijn onderricht aan leerlingen nog van groot nut zijn. Daar zijn o.a. een zeer subtiele schets naar de natuur, ‘het Kagermeer’, opgedragen aan Mlle Destrée, de ‘Oostpoort te Delft’, en menig stads- en strandgezicht, die ware juweeltjes zijn van dry-point etching. Dat Zilcken zoo voortreffelijk slaagt in het weergeven van de eigenaardigheden der meesters, wier werken hij tot model neemt, of in het lumineuse en | |
[pagina 13]
| |
teergevoelige in zijne oorspronkelijke etsen naar de natuur, heeft hij hieraan te danken dat hij vóór alles schilder is. Engelsche en Amerikaansche confrères en critici noemen hem steeds den painter-etcher. In zijn atelier hangt een copie in olieverf naar ‘de Brug’ van Jacob Maris, die volkomen weergeeft den machtigen toon van den meester, een studie die Zilcken vooraf deed gaan aan zijn etsarbeid en zonder welke hij onmogelijk de eigenaardigheden van den meester met zoo veel liefde en wetenschap zou hebben weergegeven. Als hij aan 't uitpakken komt van zijne studies in olieverf, ziet men met welk een hartstocht hij als leerling van Mauve de natuur heeft waargenomen en hoe grondig hij het métier heeft geleerd. Er zijn onder die studies brokken van uitvoerige schildering, zooals men die ook kent uit den eersten tijd van de Marissen, Israëls, Mauve, waarin de leerling zich geoefend en geschoold heeft tot den artist van vrije, zelfstandige en persoonlijke ontwikkeling. Profiel (droge naald 1e staat No. 206).
* * *
De ambitie en vocatie van Zilcken dagteekenen reeds van de banken van het Haagsch Gymnasium, toen zijne ouders idee hadden hem op te leiden voor advocaat, terwijl hij zelf meer neiging voelde om med. dr. te worden - vandaar zijne liefde voor de natuurlijke historie, - met welke bestemming intusschen weinig strookte, dat hij onder Ten Brink, Chatelain en Beijnen bij voorkeur opstellen over schilders maakte. Een cahier opnemende, dat te midden van dikke bundels brieven van artisten en littératoren op zijn tafel lag, viel mijn oog o.a. op een ‘composition française’ over Henri Regnault. Mijn gastheer merkte dit en kwam met eene aardige herinnering uit zijn gymnasium-tijd tusschen beide: ‘O ja, gij zult daar ook nog een opstel over Corot in vinden. Ik hoor | |
[pagina 14]
| |
Dr. Beijnen nog, toen ik met dit opstel voor den dag kwam, driftig tegen mij zeggen: ‘Corot, Corot, wie is dat?’ Na eene kleine toelichting, dat die schilder niet tot de klassieken, ook niet tot de romantieken behoorde, - wat Beijnen vermoedelijk heel goed wist, - mocht ik verder lezen. In die dagen las de jonge Zilcken reeds de werken der gebroeders De Goncourt. Zij waren toen in ons land nog weinig bekend, maar Zilcken gevoelde zich tot hen aangetrokken, en vooral Edmond boeide hem door zijne smaakvolle geschriften over letteren en kunst. Dergelijke letterkundig en aesthetisch ontwikkelde artisten en artistike beoefenaars der fraaie letteren waren Zilcken's geestverwanten. Daartoe droeg veel bij de omgang in de ouderlijke woning, Javastraat 7, waar hij reeds vroeg met respect leerde opzien tot de groote mannen op muzikaal en artistiek gebied. Zijn vader, de begaafde cellist, was in die dagen commissaris der Diligentia-concerten en een ijverig medewerker in kwartetten, o.a. op de soirées van Pulchri in 't Hofje van Niekoop. Geen artist van naam, die de residentie passeerde voor medewerking in een concert, verzuimde een bezoek te brengen aan de gastvrije woning van den Secretaris-generaal van Buitenl. Zaken. Onder diens beminnelijke leiding werden dan aan den vooravond der concerten intieme uitvoeringen gegeven, waaraan onvergetelijke herinneringen zijn verbonden. De jonge Zilcken kwam hier onder den indruk der nerveuse persoonlijkheid van Jan de Graan, die een korte poos als een fonkelende ster glansde aan den muzikalen hemel. Daar leerde hij reeds in zijne jonge jaren Israëls kennen, zag er Artz en Blommers, ook eenmaal Kaemmerer, en toen hij zijn keuze bepaald had en hij voor goed de kunstenaarsloopbaan zou betreden, werd voor hem achter in den tuin van de ouderlijke woning een klein atelier opgetrokken. Had hij in zijn vrijen tijd van school reeds enkele lessen van Klinkenberg ontvangen, een bezoek aan het atelier van Israëls, waar hij ook Mesdag en Ter Meulen ontmoette, beslistte zijne keuze. Kort daarna had hij het voorrecht onder de leiding van Anton Mauve te komen. Maar laat mij hier even verpozen en den heer Zilcken zelven het woord geven, waar hij in eenige auto-biographische aanteekeningen het volgende schrijft: ‘Ik ging dan op zekeren dag met mijn beste studies naar onzen grooten meester Jozef Israëls, dien ik zoo diep vereer. Daar waren toevallig ook H.W. Mesdag en Ter Meulen, een indrukwekkende jury, die mijn eerste proeven bezichtigde en een gunstig oordeel uitsprak. Ik was toen zoo gelukkig, dat Mauve mij als leerling wilde aannemen. Zijn directe invloed op mij was gedurende eenige jaren zeer merkbaar. Ik vreesde dan ook hem te slaafs te zullen volgen, maar zijn door en door knappe, eerlijke en oprechte wenken kon ik niet genoeg waardeeren. Hij leidde en ontwikkelde het in mij nog sluimerende gevoel voor de schoonheden in de natuur, en wanneer het waar is, wat men van mij zegt, dat ik delicaat ben in mijn lijn en een juist gevoel heb voor de tegenstelling van toon, dan dank ik dat aan zijn leiding | |
[pagina 15]
| |
en voorbeeld.... Hij was voor mij een ernstig, rechtvaardig en hoog gewaardeerd meester. ‘De vrees om hem te slaafs te volgen, deed mij besluiten het schilderen van vee en in 't algemeen van onderwerpen als de zijne, te laten varen. Ik wilde trachten vóór alles mij zelf te zijn. Of ik hierin geslaagd ben, weet ik niet, maar het gemak waarmede ik de werken van andere artisten, met wie ik sympathiseer, begrijp en gevoel, is voor mij zeker een voorname factor bij het vertolken van hun arbeid.’ Over zijne etsen sprekende, gaat Zilcken voort: Profiel (droge naald).
‘Ik was in die dagen een van de eersten in Holland, die eenige groote etsen naar oude en moderne meesters onder handen nam, ofschoon ik daarbij steeds bleef voortgaan met het scheppen van origineele werken met de naald. Daarvoor vond ik een zeer hupschen uitgever en een hartelijk toegenegen vriend in den heer E.J. van Wisselingh, wel bekend bij de kern der artisten zoowel in Parijs en Londen als in Holland. Het was ook in die dagen, dat mij te Amsterdam in een wedstrijd voor een groote ets, een aanzienlijke prijs te beurt viel. Een bezoek brengende aan Charles Waltner, den eminenten graveur en etser, raadde hij mij aan, mij meer toe te leggen op de vertolking van moderne dan van oude meesters, wat ik ook deed. Aan den heer Hamilton Bruce heb ik te danken, dat hij mij in de gelegenheid stelde een aantal etsen te maken naar Corot, Mauve, Israëls, Dupré en J. en M. Maris, in het prachtwerk “Memorial Catalogue” van de Fransche en Hollandsche Loan Exhibition te Edinburgh (1886). | |
[pagina 16]
| |
Daar het succes mij toelachte, trad ik het volgende jaar in 't huwelijk. De welbekende Amerikaansche liefhebber van etsen, de heer Sam. P. Avery, kreeg schik in mijn werk en bleef sedert het grootste belang stellen in hetgeen door mij in die richting werd voortgebracht. Hem mag ik dan ook wel mijn wegbereider in de Ver. Staten noemen. Omstreeks dien tijd kreeg ik ook bezoek van twee der beste kenners van etsen in Amerika, de heeren Howard Mansfield en prof. Rich. A. Rice, om niet te vergeten den heer Fred. Keppel van New-York, die mijne kunst zeer welwillend gezind waren. Zij leidden mij in bij het Amerikaansche publiek, en een tentoonstelling werd georganiseerd in de “Grolier Club” door den heer Avery, van een groot aantal etsen van mijn hand (1892).’ Naar aanleiding van eene vroegere tentoonstelling schreef zijn vriend A. Pit, die toen te Parijs woonde, een uitvoerigen beschrijvenden catalogus van 201 zijner etsen, met een opdracht aan Zilcken's gade. (Parijs, Dec. 1890).
* * *
De critiek heeft Zilcken niet gespaard, ook niet zijne etsen, maar hij is zoo verstandig geweest, of liever, heeft het talent gehad om met vrijmoedigheid en meestal zeer ad rem zijne meening daartegenover te zeggen. Dat ontbreekt helaas velen van zijne confrères in de kunst. Het voeren van de pen en het uitoefenen van kunstcritiek door kunstenaars heeft zijne schaduwzijde, in zoover eenzijdige voorliefde voor deze of gene opvatting al licht blind maakt voor die van anderen, waardoor naast veel goeds ook veel verbittering wordt gekweekt. Zilcken's critiek is echter steeds opbouwend geweest. Zijn woord heeft ontzag, omdat er uit spreken degelijke kennis van het métier en geoefende smaak, en tegenover het publiek in den vreemde en in eigen land bewijst hij door zijne waardeerende beschouwingen over zijn collega's gewichtige diensten aan de Nederlandsche kunst. Ik herinner mij een polemiek tusschen hem en een criticus van zijne etsen, naar de werken van anderen, die beweerde dat hij daarin niet genoeg zich zelf gaf, waarop Zilcken in een klemmend betoog uiteen zette, dat men in die etsen in de eerste plaats den meester van het gereproduceerde werk moest herkennen. Dat Zilcken hierin zeer gelukkig is geweest, bewees indertijd Alfred Stevens, die de próef ontvangende van de ets, naar zijn ‘Bête à bon Dieu,’ die meênam naar een soirée bij Alphonse Daudet, zoo tevreden was hij over die vertolking. Félix Buhot, de beroemde Fransche etser en de fijn gevoelende schrijver, schreef aan Zilcken eens de volgende regelen, sprekende van een zijner groote prenten naar Jacob Maris: ‘.... cette pièce démontre combien il est nécessaire à un “painter-etcher”, et même à un “etcher” tout court, de passer par la peinture, par le maniement de la brosse avant de prendre la pointe. Le peintre lui-même n'eût jamais pu se traduire avec plus d'aisance et de liberté, avec un travail plus large et plus adéquate aux mouvements de la brosse, tour-à-tour emportée et fluide | |
[pagina 17]
| |
dans le ciel, puis solide et reposée dans les fabriques, les terrains, les eaux.’ Buhot koos derhalve deze schoone ets van Zilcken in 't bizonder uit als specimen ten betooge, hoe de moderne vertolking van een modern schilder door de naald moet zijn. Najaarsmiddag (schilderij).
Ik stond verbaasd over het groote aantal etsen van Buhot, dat ik bij Zilcken aantrof. Als contrabeleefdheid na de ontvangst van eenige fraaie staten van Z., had Buhot zijn Hollandschen vriend de meest uitgelezen exemplaren van zijn oeuvre toegezonden. Op mijne opmerking dat dit weer een blijk was van de groote hartelijkheid van den vreemdeling jegens den Hollander, antwoordde Zilcken: ‘Maar dat doet de Hollander hier ook jegens den vreemdeling, dat is juist het algemeene kenmerk, het echte wezen van de hospitaliteit.’
* * *
Wie de Hollandsche schilderschool lief heeft en wien het niet onverschillig is hoe zij in den vreemde beoordeeld wordt, moet dankbaar zijn jegens | |
[pagina 18]
| |
Zilcken, omdat hij in speciale Fransche, Belgische en Engelsche uitgaven en periodieken onze kunst en hare beoefenaars met zooveel gezond oordeel en goeden smaak en vooral op zoo heuschen, waardeerenden toon bespreekt. Hij begon dat te doen omstreeks het jaar 1880 in het Brusselsche blad l'Artiste,
‘Op de Schie’ (ets).
werd later medewerker van l'Art Moderne, ijverig correspondent van l'Art dans les Deux Mondes, en kwam ook in aanraking met Paul Leroi van l'Art, die hem nu eenige jaren geleden tot gedelegeerde van Nederland voor dat korten tijd geleden opgeheven maandblad benoemde. Het wil mij voorkomen, ‘Bij Delftshaven’ (droge naald).
dat Zilcken een degelijk medewerker zal zijn ook van Elsevier's Maandschrift, in welks redactioneelen staf hij onlangs werd opgenomen. Van zijne critische levensbeschrijvingen van de grootmeesters der Nederlandsche kunst, door Schalekamp uitgegeven, en van zijn werk over Israëls, | |
[pagina 19]
| |
l'Homme et l'Artiste, sprak ik reeds vroeger. Nog even moet ik wijzen op de heldere beschouwingen, die uit Zilcken's pen vloeiden over de moderne uitingen van de Nederlandsche schilderschool. Het is zeker niet zijn geringste verdienste, dat hij zonder kwetsend voor de opvatting van anderen te zijn, de schoonheden van die uitingen heeft weten te analyseeren en duidelijk maken voor het beschaafd publiek. Hij dringt niet aan om die opvatting als de éénig ware aan te nemen, daarvoor is Zilcken te objectief, te waardeerend ook voor anderen, te zeer doordrongen van de waarheid: tous les genres sont bons hors le genre ennuyeux; maar hij geeft het hoe en waarom der dingen, bijv. in zijn opstel over Breitner, in een vorige afl. van dit tijdschrift, waar hij diens artistiek zenuwleven ontleedt, in zijn artikel over de collectie Mesdag, waar hij toelicht waarom eene schets dikwijls grooter artistieke waarde kan hebben dan een zoogenaamd afgewerkt schilderij, in zijn schetsen in het groene Weekblad over etsen, en nog zoo veel meer. Ik hoor dat Zilcken van plan is eene kunstschool voor dames te openen en dat dit denkbeeld warm wordt aanbevolen o.a. door mannen als Joz. Israëls, J. Maris en H.W. Mesdag. Niemand acht ik meer geschikt voor dergelijke delicate taak dan Zilcken. Weinige artisten zullen aan veel kennis van het vak meer smaak en meer ruimte van blik paren, en meer waarborgen aanbieden dat de leerling geen eenzijdige, maar een zelfstandige richting inslaat. In de zomermaanden is de villa Helena met haar rijkdom van kunstschatten, hare bekoorlijke omstreken, haar ‘fascinating sketching ground’ (zooals een enthousiast Amerikaan zich over Hélène-villa uitdrukt), een heerlijk studieverblijf voor een zich vormend kunstenaar.
* * *
Zijn Zilcken's etsen wijd en zijd verspreid, ook van zijne schilderijen en teekeningen werden er opgenomen in beroemde verzamelingen, als van H.W. en Taco Mesdag, dr. Titsingh, Tiele en Bosman (Rotterdam) e.a. verzamelaars. Door het vele etsen vindt hij slechts weinig gelegenheid om zijne studies tot schilderijen om te werken. Voor de kunst is dat geen verlies, want zich beperkende tot het schilderen direct naar de natuur en tot het weergeven van indrukken op de plaats zelve, heeft Zilckens' kunst dat intieme, 't welk ook de charme is van zijne etsen. Vandaar ongetwijfeld de zeer gunstige critiek der verslaggevers van de groote New-Yorksche bladen, toen Zilckens' schilderijen daar geëxposeerd werden. Meermalen werden van zijn werk hier te lande speciale tentoonstellingen gehouden, te zamen met Bauer en Siebe ten Cate in het genootschap Pulchri Studio, waarvan hij eenige jaren penningmeester was, in de Kunstclub te Rotterdam, in den Haagschen Kunstkring (1894). Zijn kunstbroeders vertegenwoordigde hij meermalen in den vreemde. In 1889 was hij te Parijs lid der Jury van de Wereldtentoonstelling, afdeeling etsen, en ten vorigen jare toog hij naar Venetië om de belangen te behartigen van de Nederlandsche etsers | |
[pagina 20]
| |
De Shakespeare Cliffs (bij Dover) (schilderij).
| |
[pagina 21]
| |
op de Kunst-tentoonstelling aldaar. Het resultaat van de collectieve inzending mocht schitterend genoemd worden. Ik wil hier mijne causerie over dezen veelzijdigen artist eindigen met een aardige vondst, die ik onder zijne collectie etsen deed. De spreuk van Rabelais ‘fais ce que voudra’ illustreerde Zilcken in een ex libris en paste haar toe op hem, die de pen, het penseel en de teekenstift hanteert. ‘Doe wat ge wilt’ was voor Zilcken eene schoone leus, omdat wat hij wilde het goede en het schoone was. De invloed van dezen littérairen kunstenaar is vooral van didactischen aard en in die richting belooft hij nog gewichtige diensten te zullen bewijzen aan de Nederlandsche kunst en hare beoefenaars.
Den Haag, 2 Juni '96. |
|