- ‘Ik verlang naar alles. Vreemd hé! ik verlang hier te blijven, verder te reizen, verlang naar Amsterdam, naar ons huis, naar u, naar Hilda, naar alles en tuch zou ik niet graag weg willen van hier, weg uit 't verrukkelijke Baden Ik heb er ook alles, waarvan ik houd. Natuur, prettige menschen,... alles. En 's avonds die concerten. Daar ben ik zoo graag in 't Conversationshaus, want dan kan ik onder 't luisteren naar de muziek toch met Gerard in de goddelijke lanen van 't park rondwandelen en hoor 't aansuizen en wegsterven der tonen, en naast mij is m'n Gerard.
Hoe kan ik me begrijpen, waarom u zooveel van vader hield? Die zal even edel geweest zijn... Doch u was beter voor hem dan ik voor Gerard. Want ik doe 'm zoo dikwijls verdriet, als ik hoest. Dat kan 'k best inhouden; ik denk er alleen maar niet aan. Zoo was ik op 'n avond bij hem, stil bij hem... en ik hield 't lang in.
Ik dacht er op eens niet aan en begon te hoesten....
Toen ik weer opkeek, zag Gerard mij treurig aan, en 't deed mij pijn, dat ik onnadenkend was geweest. Ik ben heel gezond, en zal ik alles doen wat-ie zegt.... alles....’
II. Deel. bl. 160.
Zulk eene bladzijde is voldoende, om te staven, dat J. Morgan de Groot talent bezit, en, wanneer hij verkiest, nog veel goeds kan scheppen. Zijne schildering van alles, wat den hond Caesar aangaat, is uitnemend geslaagd. Zijne tafereelen te Parijs - les Buttes Chaumont, Versailles, de wedrennen om den grand prix - munten uit door helderheid en goed geslaagde couleur locale. De dichterlijke parabel over het Toeval is zeer mooi - het lesje, dat Emile aan Hilda in het Hollandsch geeft, allerbekoorlijkst. Er is maar ééne schildering mislukt - de tocht van den advokaat Emile, om te spreken voor de kiezers te Lutjebroek. Hier is alles hoogstens eene karikatuur en den waren toon niet getroffen.
Reeds definiëerde ik beide kunstwerken als psychologische studieën. Daï is nog zwak, maar in Bouton de Rose is de heldin Hilda schitterend geslaagd - eene dichterlijke, nobele natuur, wier eenige schaduwzijde is hare groote hartstocht voor weelde, feesten, uitgaan, en groote afkeer van lieden, die bij alles het eerst hun verstand gebruiken. Vandaar haar afkeer voor haar man, den in-verstandigen advokaat, die nooit in staat is iets van de êlans zijner vrouw te begrijpen. De voorstelling der langzame vervreemding tusschen deze beide karakters is meesterlijk geslaagd. De karakter schets van Hilda is niet voltooid. De auteur toont ons Hilda als jong meisje te Parijs, als getrouwde vrouw te Amsterdam. Het vermoeden ligt voor de hand, dat een derde deel zal verschijnen - Hilda te Stockholm als gescheiden echtgenoote.
De psychologische studie in Daï is op zichzelf belangrijk: de liefdes-geschiedenis van een zeer sensueel jongmensch en eene zeer koele jonge dame. De held Henri Terlindo heeft zeer veel te zeggen over zijne eigen voortreffelijkheid, zijn smaak, zijne nobele passie. Maar het blijkt overal, dat dit al te zaam doekjes voor 't bloeden zijn, aangewend, om de wild opvlammende zinnelijkheid zoo goed mogelijk dichterlijk voor te stellen. De koele jonge dame blijft consequent koel ook in haar val - de held poogt zich diets te maken, dat hij een belangrijk schepsel is, maar brengt het niet veel verder, dan elk modern Don Juannetje het zou doen.
Bij het vele voortreffelijke in Bouton de Rose komt eene groote schaduwzijde - de allerzonderlingste taal van den auteur. Deze geheel persoonlijke taal kenmerkt zich door enkele stijl-trucs, die tot vermoeiens toe terugkomen. In de eerste plaats laat J. Morgan de Groot de meeste lid- en koppelwoorden weg, bv.: ‘want veel verdriet over heur Ulf’ (I, 2) in plaats van ‘want zij had veel verdriet’; ‘want beiden zeer rijk (I, 2); ‘want zij zelve intelligent’ (I, 3); ‘tusschen hen groote vriendschap’ (I, 30); ‘even z'n dank betuigen, want zoo innig veel genoten’ (I, 31). En dit gaat twee deelen lang zoo door.
De tweede truc is het gebruik van infinitieven voor indicatieven bv: ‘maar Märit zeggen tot heur moeder (I, 5); ‘ook hopen op mevrouws invloed’ (I, 5); ‘Hilda sympathie hebben voor van Lichtenvoorde’ (I, 29); ‘Hilda strak zien in 't muziekboek’ (I, 36); ‘de maan niet willen komen’ (I, 33); ‘Emile vergeten te