| |
| |
| |
Voorgevel.
| |
De Assumburg,
door Mr. Eduard van Tsoe-Meiren.
In den zomer toen gij uw reisje langs den Rijn maaktet - want dat reisje hebt gij natuurlijk gemaakt, ik zou het tegendeel niet durven onderstellen - in die dagen dan, waart gij er op voorbereid ieder oogenblik op bergen en rotsen kasteelen te zien, meestal bouwvallen, somtijds niet veel meer dan een enkele vensterboog of wat verbrokkelde muren, een enkele maal een versterkt huis dat nog bewoonbaar is. Die overblijfselen uit de grijze oudheid behooren daar als het ware tot het landschap.
Ook in ons eigen vaderland hebben edellieden versterkte huizen bewoond. Gij zoekt die waarschijnlijk in Gelderland, denkt aan den bouwval van Brederode en het slot te
| |
| |
Muiden, maar zult denkelijk geheel en al onbekend zijn met het bestaan van een kasteel, dat gij binnen drie kwartier tijds uit Amsterdam bereiken kunt.
Daartoe dient gij gebruik te maken van den spoorweg, die Amsterdam met Alkmaar en den Helder verbindt.
In een oogwenk zijt gij met dat vlugge vervoermiddel het drooggepompte Y overgestoken en in het hartje van Waterland, een geheel eenige en wonderlijke waereld, waar alles anders is dan elders. Groote plassen, waarin stukken drassig weiland verspreid liggen, bijna ieder stuk met een kleine kade omgeven en van een klein watermolentje voorzien, dat aldoor driftig aan het malen is, om het doorsieperd stukje lands ten minste zoowat droog te houden. Grootere watermolens bij de vleet, houtzaagmolens zonder tal, oliemolens, rijstpelmolens, verfmolens, een enkele papiermolen, overal draaiende molenwieken in het rond. Op de nokken der daken van huizen en schuren heel kleine molentjes, die niets in beweging brengen, maar toch als dol ronddraaien, alleen tot sieraad en vermaak naar het schijnt.
Allerlei huizen van hout, met spitse daken, alsof er geen platte lijstjes bestaan. Dorpen in de lengte gebouwd, lange straten van houten huizen.
Dat alles groen. De weiden groen, de huizen groen, de molens groen, de schuren groen, er zijn zelfs groene torens.
Een wonderlijk gezicht, uit het raampje van den spoorwagen, op die groene waereld, die Zaanland heet en waar alles in het rond staat te draaien. Het is er heel bijzonder en eigenaardig, heel anders dan Amsterdam, dat gij voor enkele minuten verlaten hebt. Toch doet het in het minst niet aan den romantischen tijd der middeleeuwen denken, zooals de bergen en rotsen langs den Rijn. De Zaan is een heel prozaïsch water, de Zaanstreek een land van fabrieken en handel. Men kan het zich haast niet voorstellen, dat ook in dit moeras eenmaal adellijke kasteelen hebben gestaan en de nijvere streek een heerlijkheid is geweest der Heeren van Zaenden, waarvan er een betrokken is geweest in den aanslag tegen Graaf Floris V.
Juist zeven-en-twintig minuten nadat gij het Centraal-station te Amsterdam verlaten hebt, kunt gij te Uitgeest den trein verlaten.
Voor wie, als gij, uit het Oosten komt, is aan het eind van deze gemeente het veen uit en begint de geest. Maar voor de eerste bewoners dezer landen, die de hooge duinen en de drooge geestgronden bevolkten, toen al wat nu polder is, moeras was, onbewoonbaar en onbebouwd, en die dus van het westen afrekenden, was hier, waar het moeras begon en de geestgronden ophielden, het uiteinde der bekende waereld.
Zoo zal Uitgeest wel aan zijn naam gekomen zijn.
Met dat al zijn het nog echte polders, eindelooze grasvlakten, waar de weg u doorvoert. Het is de straatweg van Alkmaar naar Beverwijk, die bij het station Uitgeest door de Noordbroeker polder loopt. Weldra komt gij de buurtschap Assum voorbij en op het grondgebied der gemeente Heemskerk. Gij hebt nu dat deel van Kennemerland, dat meer in het bijzonder Zaanland heet, verlaten.
| |
| |
Daar ginds, voor u uit, ziet gij bosch, hooge boomen, waartusschen zich de torens en puntdaken van een kasteel omhoog heffen.
Dat is de Assumburg.
De weg daarheen is afgesloten door een hoog houten hek, het Assummer hek. Als gij het geopend wilt hebben, moet gij aan een schel trekken en den tolbaas, die dan buiten komt, een groot betalen.
Vroeger was hier een water. In de XVIIe eeuw liet Anna van Rennesse van Elderen er een weg aanleggen, die met den tol, waaruit hij onderhouden wordt, tot den Assumburg behoort.
Als gij het tolhek door zijt, staat gij voor het kasteel den Assumburg.
De gemeente Heemskerk grenst aan de Zaanlandsche gemeente Assendelft, oudtijds een vrije Heerlijkheid en onversterfelijk erfleen van de Graaflijkheid van Holland.
In het zuiden van Assendelft, bij een drooggemaakt meertje, de Vliet geheeten, een weinig bezuiden den straatweg, stond in overoude tijden het stamslot der Heeren van Assendelft. Waarschijnlijk is het omstreeks het jaar 1424 door de Haarlemmers en Kabeljauwschen verwoest geworden, zooals zooveel andere kasteelen hier in den omtrek, die aan Hoeksche edellieden behoorden.
Toen hun kasteel verwoest was, zijn de Heeren van Assendelft waarschijnlijk te 's-Gravenhage gaan wonen. Barthout van Assendelft bouwde er ten minste in 1428-1430 een huis. Barthout werd als Heer van Assendelft opgevolgd door zijn broeder Dirk, wiens zoon, Gerrit van Assendelft en van Besoijen, blijkens zijn grafschrift, Raad ordinaris, eerst van den Hooggeboren Prince des Hertogen van Bourgonje en daarna nog van den Hooggeboren Prince des Eerts-Hertoge van Oostenrijk in Haaren Lande van Hollant, Zeelant en Vrieslant, was.
De Heeren van Assendelft hadden nu evenwel geen gelegenheid ‘di quaatdoenders’ in hun rechtsgebied van Assendelft behoorlijk op te sluiten.
Den 23sten April 1483 ontving Heer Gerrit van Assendelft dan ook van Aarts-Hertog Maximilaan van Oostenrijk, Graaf van Holland, verlof de Assendelftsche misdadigers achter slot te zetten in ‘syn huys, gelegen tot Eemskerk, geheten Assenburg.’
Dit kasteel moet reeds in 1331 door brand verwoest en eerst twee jaar later weder herbouwd zijn. In 1335 droeg Barthout van Assendelft het aan Heer Jan van Polanen op, van wien hij het weer als een onsterfelijk leen terug ontving. Het was evenwel een ander Huis dan het tegenwoordige.
Gerrit van Assendelft werd opgevolgd door zijn zoon Nikolaas, Heer van Assendelft, van Heemskerk, van Goudriaan, van Besoijen, van Honingen, van de Landen van de Lek en van de Waal, Ridder, Raad, Camerling des Roomschen Konings en van ons Genadigen Heere den Eerts-Hertoge
| |
| |
van Oostenrijk, Hertog van Bourgondiën, die gehuwd was met een erfdochter uit het Huis van Polanen van de Lek, Aleid van Kijfhoek.
Hun zoon, Gerrit van Assendelft en Heemskerk, Ridder, President van den Hove van Holland, Stadhouder der Leenen, bouwde het tegenwoordige kasteel Assumburg, tusschen de jaren 1530 en 1558. Hij liet het gedeeltelijk opmetselen van steenen afkomstig van het verwoeste kasteel Oud-Haerlem, waar hij ook Heer van was. Dat Oud-Haarlem lag op korten afstand ten Zuidwesten van den tegenwoordigen Assumburg. Volgens de overlevering moet Heer Gerrit van Assendelft in later jaren groote spijt gehad hebben,
dat hij zijn nieuwe Huis niet op de grondslagen van Oud-Haerlem had opgetrokken. De Heeren van Assendelft stamden waarschijnlijk af van een jongeren zoon van het geslacht, dat aan dit kasteel van Oud-Haerlem zijn naam ontleende.
Op St.-Nikolaasavond van het jaar 1558 overleed Gerrit van Assendelft te 's-Gravenhage, een eenigen zoon Jonkheer Nikolaas nalatende.
Deze was door zijn vader gedwongen den geestelijken stand te omhelzen en te diertijde pastoor van de St. Laurenskerk te Rotterdam. Bij testament had Heer Gerrit zijn goederen dan ook vermaakt aan zijns broeders zoon, Jonkheer Jan van Assendelft.
Hoe kwam Heer Gerrit, de machtige en rijke edelman er toe, zijn eenigen
| |
| |
zoon tot den geestelijken staat te dwingen ten einde hem te kunnen onterven?
Waarschijnlijk lag hieraan een huiselijk treurspel ten grondslag, dat wel niet geheel en al - maar toch genoeg bekend is om het overige met bijna volkomen zekerheid te kunnen raden.
Waarschijnlijk heeft Heer Gerrit van Assendelft in zijn jeugd aan de academie te Orleans in de rechten gestudeerd en daar kennis gemaakt met haar, die later toonen zou niet waardig geweest te zijn Vrouwe van Assendelft te wezen.
Hoe dit zij, Heer Gerrit was gehuwd met een Fransche vrouw, Catharine de Chasseur, die op dat particule misschien wel geen recht had en denkelijk wel eenvoudig Catharine Chasseur zal geheeten hebben.
Het huwelijk was niet gelukkig. De echtgenooten gingen bij minnelijke schikking van elkander, waarbij de vrouw ‘gerenonchieerd heeft van alsulcke deel als zij hebben mochte aen de goeden van hueren man’, die zich daarentegen van zijn kant verbond ‘600 ₤ geduerende 't leven van syne huisvrouwe te betaelen ende haer te laeten volgen gelijcke somme nae haer doot omme daeroff te disponeeren tsy tot salicheit haerer siele of andersins.’
De gescheiden Vrouwe van Assendelft ging daarop in de Nyeuwe straet te 's-Gravenhage wonen.
Wat aanleiding gegeven heeft tot deze scheiding is niet opgeteekend. Toch zou het weldra blijken dat Catharine de Chasseur, de gemalin van zulk een hoog geplaatst man als de Heer van Assendelft was, zich niet ontzag misdadige handelingen te plegen.
Door haren kapelaan, heer Maturijn, denkelijk ook een Franschman, liet zij uit Frankrijk twee ‘jonge gesellen’ herwaarts overbrengen, ‘hun generende van munte te slaen,’ die weldra ten behoeve van de gescheiden echtgenoote van den president van het Hof van Holland valsche munt gingen vervaardigen, waartoe de brave kapelaan ‘hunluyden hulp ende assistentie gedaen ende materialen daertoe gecoft heeft en oock munte, soowel goudt als zilver gescroyt en in seeckere groote quantiteit gesneden heeft.’ Het goud en zilver ‘scroetsel’ werd voorloopig verborgen in de schuur van het huis van Vrouwe Catharine, het valsche geld werd in omloop gebracht met hulp van lombardiers te Delft en te Haarlem.
Een fraai gezelschap voor een Vrouwe van Assendelft!
In de eerste dagen der maand Februari van het jaar 1541 werd het misdrijf ontdekt en Catharine de Chasseur benevens ‘haer dienstwijff’ Hugette en heer Maturijn, haar kapelaan gevangen genomen en op de voorpoorte van den Hove gebracht.
Den 9den April 1541 werd zij tot den brandstapel veroordeeld, maar ingevolge verkregen begenadiging van de Koningin van Hongarije, Regentes der Nederlanden, den 11den April door Jan Sybrants ‘meester van den scarpen zwaerde mitten watere geëxecuteerd dat sij van levenden lyve ter doot gecommen is.’ Heer Maturijn werd met den zwaarde gestraft en Hugette Pietersdr. en Robyne de la Roche, kamervrouwen, benevens Ambroise, page van Catharine de Chasseur gebannen uit 's Keizers landen.
| |
| |
Een vrouw als Catharine de Chasseur, die na haar scheiding tot zulk een misdrijf verviel, laadt allen schijn op zich ook vóór de feitelijke ontbinding van haar huwelijk niet altijd het juiste pad bewandeld te hebben. Wie weet welk een verdriet zij Heer Gerrit van Assendelft heeft aangedaan, voor hij er toe kwam te scheiden van haar, die misschien in het verafgelegen vreemde land harer geboorte in afkomst ver beneden den jongen Hollandschen edelman stond, die haar mogelijk wel uit de onderste lagen der maatschappij tot zich heeft willen opheffen, zonder dat dit hem ook maar in eenig opzicht gelukt is. Wie weet, welke zwarte vermoedens heer Gerard ertoe gebracht hebben zijn eenigen zoon, het eenige kind van zijn vrouw, tot den geestelijken staat te bestemmen?
Toen Heer Gerrit dezer waereld overleed, werd de Assumburg dan ook, volgens de registers der leenen, aan zijn neef, Jonker Jan, beleend.
Dat was evenwel lang niet naar den zin van den pastoor van St. Laurens, die tegen wil en dank priester was geworden. Nauwelijks was zijn vader gestorven of hij maakte zich meester van den Assumburg en werd in het einde van 1559 met dit en de andere leenen zijns vaders verleid. Ook met zijn kerkelijke overheid schijnt hij het te hebben kunnen vinden, tenminste hij ontving de noodige dispensatie om Wilhelmina van Haeften te kunnen huwen. In 1566 teekende hij te Brussel het verbond der edelen, maar bood later zijn onderwerping aan.
Waarschijnlijk bracht hij het grootste deel zijns levens verder te 's-Gravenhage door, op het paleis in het Westeinde, dat de Heeren van Assendelft daar als een leen van de abdij te Middelburg bezaten en waarvan de tuinen zich uitstrekten tot aan de Assendelftstraat.
Later, in 1677 is dit huis aan den gezant van Spanje verkocht terwijl het tegenwoordig, al prijkt het Spaansche wapen er nog altijd boven de poort, door den Engelschen gezant bewoond wordt.
Volgens overlevering spookt het nog in dit huis. De geest van Catharine de Chasseur moet er nog rondwaaren, tenminste als zij niet op den goeden weg geholpen is door den Commies Chartermeester aan het Algemeen Rijksarchief, den heer J.H. Hingman, die in dit spookverhaal aanleiding vond in het register van crimineele sententiën en in de rekeningen van de ontvangers der exploiten van het Hof van Holland een onderzoek in te stellen naar den grond dezer overlevering, waardoor niet alleen bleek dat de schim der eenmaal hoog geplaatste en later zoo diep gevallen valsche muntster, die in de Nieuwstraat haar onedel handwerk uitoefende, in het verkeerde huis spookt, maar ook een tip werd opgeheven van den sluier, die het geheim bedekte, waarom Heer Gerrit van Assendelft zijn erfgenaam zoo wreed behandelde.
In 1570 stierf Heer Nikolaas van Assendelft plotseling te Aken, waar hij de baden gebruikte. Hij liet geen kinderen na. Den Assumburg met de Heerlijkheden Heemskerk, Castricum en Assendelft had hij aan zijn neef Floris van Assendelft vermaakt, die evenwel reeds op 18-jarigen leeftijd stierf,
| |
| |
zoodat het Huis op diens vader, Cornelis van Assendelft, Heer van Goudriaan, vererfde.
Deze was in 1540 geboren en den 27sten October 1568 door Alva verbannen met verbeurdverklaring zijner goederen, beschuldigd te behooren tot de verbonden Edelen, de nieuwe leer aan te hangen, zijn kinderen door een Calvijnschen leeraar te hebben laten doopen en zich bevonden te hebben in het gezelschap van Frederik van Egmond en Harbart van Raephorst, toen deze laatste in de kerk van Wassenaar de beelden gebroken, den priester mishandeld en de offerkelk naar de herberg medegenomen had om er met zijn makkers uit te drinken, ter bespotting van den Roomschen godsdienst, dien hij beweerde niets dan afgoderij te zijn.
Gedurende zijn ballingschap bleef de Heer van Assumburg in verstandhouding met den Prins en was een der afgevaardigden uit de Ridderschap en Edelen van Holland, die 25 April 1576 te Delft de Unie tusschen Holland en Zeeland bezegelden. In 1581 onderteekende hij in naam der Edelen van Holland de verklaring der Staten van dat gewest, waarbij de Koning van Spanje als Graaf dezer landen afgezworen en de Prins van Oranje als Hoogste Overheid des lands erkend werd.
Toen Cornelis van Assendelft in het gedenkwaardige jaar 1600 overleed, kwam Assumburg aan zijn zoon Gerrit, die zeventien jaar later ongehuwd stierf, zoodat zijn zuster Anna, gemalin van Heer Gerrit van Renesse van der Aa, Vrouwe van Assumburg werd.
Bij haar dood liet zij drie dochters na, waarvan Agnes van Renesse van der Aa, Vrouwe van Assendelft, Baronnesse van Haarlem, Vrouwe van der Aa, van Beverwijk, van Heemskerk en van Castricum, den Assumburg overbracht in het geslacht van haar man, Nicolaas van Renesse van Elderen, Heer van Vosmeer.
Bij zijn dood kwam de Assumburg aan zijn dochter Anna, Baronnesse van Elderen, van Masny en van Haarlem, Vrijvrouwe van Assendelft, Vrouwe van der Aa en van Castricum, die bij haar kinderloos afsterven in 1667 Assumburg vermaakte aan haar neef George Frederik van Renesse, Baron van Elderen en Masny, Heer van Roucourt, van Oostmaal, van Haarlem en Assendelft, in 1668 te 's-Gravenhage Commissaris van den Keurvorst van Keulen en den Prins-Bisschop van Luik.
In 1670 verkocht deze de Heerlijkheid Assumburg aan J. Wuitiers, een Amsterdamsch patriciër, die haar aan zijn weduwe Debora Baeck naliet. Door een tweede huwelijk bracht deze het kasteel aan Eustatius Baron van Bronkhorst, die in 1694 de bezitting aan mr. Jean Deutz, Schepen en Raad van Amsterdam verkocht, die zich sedert Vrijheer van Assendelft en Assumburg, Heer van Heemskerk, Hoogdorp, Noorddorp en Reewijk kon noemen.
De stamvader van dit geslacht, dat over Zwitserland, Tirol, Boergondië Lotharingen en Nederland verspreid geraakte, was Rutger Deutz, in 1227 burgemeester van Freiburg. Van zijn zoon Ulrich, die, evenals diens zoon, kleinzoon en achterkleinzoon, eveneens burgemeester van Freiburg was,
| |
| |
komt de Nederlandsche tak van het geslacht. Hans Deutz, geboren 24 December 1581, vestigde zich, om den geloove uit Keulen verdreven, te Amsterdam en was de vader van mr. Jean Deutz, geboren 26 Juli 1645, den eersten Heer van Assendelft uit dit geslacht, dat zoo langen tijd met eere in de Regeering van Amsterdam heeft gezeten.
De Heeren van Assumburg uit het geslacht Deutz verbouwden en vertimmerden veel aan het oude kasteel. De tijden van de ridderschap waren lang voorbij, het waren nu de patriciërs uit de steden, regentengeslachten, die
Achtergevel.
regeerden. Niet op het platte land, maar binnen wallen en poorten, aan de statige grachten der steden hadden zij hun hoofdverblijven en dáár en op de zee en in de keerkringslanden hunne grootste belangen.
De kasteelen van den uitgestorven, verarmden en zoekgeraakten adel hadden zij met voorliefde aangekocht. Daardoor daalde een deel van de glorie der oude dynasten op hun neder, daardoor konden zij hun namen verlengen met klinkende titels en, op hun zomerverblijven op het land, de regeering uitoefenen, zooals zij dit gewoon waren te doen in hun steden.
Want voor hen waren het zomerverblijven, buitenplaatsen geworden, de versterkte huizen der kleine vorstjes, die de edellieden geweest waren.
Niet uit noodzaak, zooals de adel het gedaan had, alleen uit liefhebberij hield het patriciaat er zijn kasteelen op na, die nu ook aan andere eischen
| |
| |
moesten voldoen. Daarbij kwam nog dat er, sinds den tijd dat de adel de kasteelen had gebouwd en de rijk en machtig geworden poorters die zelfde eeuwen oude gebouwen gingen betrekken, een groote verandering was ontstaan in de wijze van leven. Wat meer dan voldeed aan de hoogste voorstelling, die een baron uit de XIVe of XVe eeuw zich van geriefelijkheid en weelde maken kon, was voor den verwenden koopman of regent uit het einde der XVIIe eeuw niet te gebruiken. De huizen in de steden waren zonder ophouden afgebroken en weer opgebouwd, medegegaan met hun tijd, de kasteelen stonden nog als gedenkteekenen van een verdwenen beschavingstoestand.
Als zoodanig achtten de nieuwe eigenaars hen het minst.
De Assumburg werd vertimmerd en verbouwd.
Reeds vroeger was dat waarschijnlijk al gebeurd. Op het binnenplein is ten minste een steen met het jaartal 1610 ingemetseld en omstreeks 1630 werd het zware bosch om het kasteel grootendeels gerooid.
De voorpoort werd afgebroken, de ophaalbrug door een vaste brug vervangen, de achtkante Oostertoren door een vierkante vervangen en daarentegen een achtkante Noordertoren en het zoogenaamde ‘schavot’ aangebouwd. De achtergevel werd verhoogd, de Westertoren afgebroken, evenals de waterpoort achter het Huis en het gekanteelde gebouw, dat rechts van den ingang gestaan heeft.
Niet alleen het Huis zelf onderging van buiten en van binnen allerlei veranderingen, ook de omgeving werd, volgens het toenmalig begrip, verbeterd en verfraaid, om aan de vereischten van een buitenplaats te voldoen.
Aan den overkant van den straatweg werd een hertenkamp aangelegd. Daartoe werd een ander kasteel aangekocht en.... afgebroken, het slot Reewijk of Rietwijk, dat eenmaal aan de Heeren van Noordwijk behoorde. Het verdween, zooals hier in den naasten omtrek Oud-Haerlem verdwenen was en Poelenburg en Adrichem en Oosterwijk en Meerestein en Beijerlust, eenmaal een jachthuis van Vrouw Jacob van Beijeren.
Natuurlijk werden er waterkommen gegraven, rechte lanen gepoot, grasperken afgestoken tot meetkunstige figuren, heggen geschoren, boomen gesnoeid, zonnewijzers, beelden en vazen aangebracht, om de Fransche mode van tuinaanleg ook hier te huldigen.
De Assumburg beleefde opnieuw tijden van luister, nu een deftig geslacht van machtige Amsterdamsche burgemeesters er heerschappij voerde.
Zij gevoelden zich niets minder dan edellieden, die patriciërs, die onder de Republiek op het kussen zaten. Zij hadden dikwijls alles waarop de edellieden van den Prins zich konden verhoovaardigen, kasteelen, heerlijke rechten, rijkdommen, aanzien, dikwijls zelfs geboorte. Er waren er onder hen die hun grootvader niet kenden en hun vader het liefst verzwegen, maar anderen, zooals de Deutzen die ten minste tot het einde der XIIde eeuw opklimmen, konden gerust met hun stamboom te voorschijn komen. Maar behalve dat alles hadden zij iets wat de adel reeds lang verloren had; macht. Bij geboorterecht zaten zij, als op een burcht, op het stadhuis en van daar uit
| |
| |
regeerden zij het land en de zee en de wingewesten, zonder rekenschap schuldig te zijn dan aan hun ambtgenooten. Bij erfrecht volgde de zoon den vader op in het burgermeestersgestoelte, uit krachte van tractaten, met de regeeringen van andere steden gesloten, werden daar voor de jongere zonen zetels in de raadzalen beschikbaar gesteld, terwijl de dochters met telgen uit andere regeeringsgeslachten huwelijken sloten, waarbij dikwijls grootere belangen op het spel stonden dan bij de verbintenis van een erfprinses en een erfprins van twee kleine Duitsche vorstendommetjes.
Zij vormden een stand, die patriciërs en zij wisten dien op te houden, met deftigheid, met hoogheid, met gulheid, met degelijke weelde. Zij voerden een staat.
Zoo troonden de Heeren van Assendelft weder op het Hooge Huis te Assum, waar zij in het buitenleven verpoozing zochten van het regeeren in het machtige Amsterdam. Als een echt dynastengeslacht uit de middeleeuwen volgden zij elkander op in de hooge waardigheden, die zij op het stadhuis bekleedden en kozen zij hun echtgenooten uit geslachten, die, evenals het hunne, in de raadzaal op het kussen zaten.
Jean Deutz, gehuwd met Maria Boreel, werd opgevolgd door zijn zoon, Jean Deutz van Assendelft, Schepen van Amsterdam, gehuwd met Cornelia Maria Bors van Waveren, die het kasteel naliet aan zijn zoon, ook Jean geheeten, Meesterknaap van Brederode, Commissaris van Amsterdam, die gehuwd was met Sara Jacoba Clifford.
Bij zijn kinderloos overlijden kwam de Assumburg weder aan zijn moeder, die in 1761 afstand deed van de Heerlijkheid ten behoeve van haar jongsten zoon Cornelis, Meesterknaap van Brederode, Raad van Amsterdam. Hij was gehuwd met zijn nicht, Maria Deutz, en liet Huis en Heerlijkheid na aan zijn zoon mr. Andries Adolph Deutz van Assendelft, Schepen van Amsterdam, later lid der Tweede Kamer der Staten Generaal, Wethouder van Amsterdam, lid der Eerste Kamer der Staten Generaal. Hij huwde Maria Jacoba Margaretha Boreel en werd 28 Augustus 1814 tot lid der Ridderschap toegelaten, waardoor hij en zijn afstammelingen zich Jonkheeren vermochten te noemen.
Toen hij, in 1833 overleed, hadden ook de patricische geslachten zoo goed als afgedaan. Het was niet langer de geboorte, die recht gaf op een plaats in de raadzaal. Het statige stadhuis op den Dam stond het grootste deel van het jaar ledig en een samenvoeging van onaanzienlijke gebouwen vormden nu het raadhuis, waar volksgunst en volkskeus nu over de zetels beschikten. Het ging nu alles veel beter.
Er zouden dan ook geen regenten van Amsterdam meer op den Assumburg wonen.
Het was een Amsterdamsch advocaat, Jhr. mr. Jacob Deutz van Assendelft, gehuwd aan Josina Johanna Willink, die na het overlijden zijns vaders des zomers den Assumburg betrok.
Onder den geheel veranderden staatkundigen toestand bleef het Hooge Huis te Assum nog een tijd lang dienst doen, totdat eindelijk de laatste bewoonster
| |
| |
overleden was. Toen werd veertien dagen lang boelhuis gehouden en stond het oude kasteel, eindelijk voor het eerst in eeuwen geheel ledig en verlaten.
Later heeft een voormalig Indisch ambtenaar het nog een korten tijd in huur gehad.
Nu staat het Huis al jarenlang onbewoond.
Brug over de gracht.
Het maakt een droevigen indruk, wanneer men door de welvarende Zaanstreek te Uitgeest aangekomen is en zich in eens verplaatst ziet voor dit kasteel, waar alles spreekt van grootheid in het verleden en van verval en langzame verwording in het heden en de toekomst.
Het voorplein ziet er haveloos uit, de hertenkamp aan den overkant van den weg is sedert lang ontvolkt. Links op het voorplein staat een gebouw met een oude moerbeziënboom begroeit. Dat is de voormalige oranjerie, die op geen XVIIe eeuwsche buitenplaats ontbreken mocht. Een deel van die oranjerie wordt nu bewoond door den bewaarder van het kasteel, die in het andere deel een soort herbergje houdt.
Jaren geleden, toen hij nog tuinjongen was, heeft hij zijn tegenwoordige woning nog vol planten gekend, het voorplein vol bloemen, het kasteel bewoond, de stallen vol paarden en rijtuigen.
Het kasteel ligt midden in een gracht. Aan de noordzijde voert een gemetselde brug tot de deur, die gewoonlijk open staat en toegang geeft tot een marmeren vestibule. Misschien vindt gij daar een rijtje klompen staan.
Midden in het gebouw bevindt zich de binnenplaats, die tegen den ooste- | |
| |
lijken vleugel een hardsteenen galerij bevat, waarschijnlijk uit het einde der XVe of het begin der XVIe eeuw afkomstig. Hier moet in lang vervlogen tijden door of namens de Heeren van Assendelft de vierschaar gespannen zijn. Op de plaats is ook de put, waaruit de bewoners van het Huis het noodige water verkregen.
Om de binnenplaats zijn de voornaamste vertrekken gelegen, nu allen hol en ledig. Er is een groote zaal, versierd met gebeeldhouwde en vergulde zinnebeelden van de jacht, de vischvangst, den ooft- en de akkerbouw. In die zaal komt een klein vertrekje uit, dat eenmaal met allerlei dingen uit Sjiena was opgepronkt. Nu is daar weinig meer van over dan de zoldering, die nog een Sjieneesch schilderstuk vertoond. Het behangsel met Sjieneesche poppetjes is door de bezoekers langzamerhand stuk getrokken.
Dan is er ook nog de eetzaal, met een vast dressoor. Heel lang geleden was die zaal de kapel van het kasteel en had een spitsboog-gewelf, dat nu verborgen is boven het platte plafond. De zolder of vliering, die door dat plafond gevormd is, wordt nu door bollenkweekers uit de nabuurschap, wier klompen gij in de vestibule hebt zien staan, gebruikt om er hun oogst te bewaren.
Ook boven zijn nog allerlei vertrekken, waaronder er een is dat nog eenige historische waarde bezit. Het is de voormalige gerechtszaal, die er niet onaardig moet uitgezien hebben aleer zij zoo jammerlijk bedorven was. Nu is de gesneden eikenhouten schouw allersmakeloost met verf beklad, zijn de muren met afgrijselijk behangselpapier bespannen en zijn langs een anderen wand reusachtige vliegenkasten geknutseld, die als slaapplaatsen dienst gedaan hebben.
Uit deze zaal voert een trapje naar het plat van het veelhoekige torentje, dat tegen den grooten Zuid-Oostertoren aangebouwd is.
Dat plat heet: het schavot. Er moeten strafwerktuigen gestaan hebben, die later aan een museum ten geschenke zijn gegeven. Assumburg was een Hooge Heerlijkheid en de Heeren van het kasteel konden het halsrecht uitoefenen over misdaden binnen de grachten bedreven. Het is niet denkelijk dat binnen de grachten van het kasteel zelf ooit een crimineel feit gepleegd is, zoodat het schavot en de galg, die er gestaan hebben, denkelijk wel nooit gebruikt zullen zijn. Waarschijnlijk hebben zij nimmer tot iets anders gediend, dan tot een teeken van het Hooge Recht dat de Heeren konden uitoefenen als er aanleiding toe was.
Boven die vertrekken strekken zich groote en ruime zolders uit en kan men langs trappen en ladders op de torens klimmen en daar, veilig achter de gemetselde borstweringen, genieten van schoone vergezichten over de welige graslanden en bosschen van dat deel van Kennemerland. Een van die torens is vroeger de duiventoren geweest, waar honderden veldvluchters in half wilden staat nestelden en door de vluchtgaten in de luiken in en uit vlogen. Op het veld haalden zij zelf hun kost op. Het hebben van zulk een duiventoren was een Heerlijk recht, evenals dat van zwanendrift.
| |
| |
De vluchtgaten zijn dichtgemaakt, de duivenkamer is uitgebroken, de duiven zijn verdwenen. Hier en daar op de zolders staat nog wat rommel, een half vergane mangel en wormsteekige lijsten, waarin overschotten van landkaarten van de Heerlijkheid en van stamboomen en wapenkaarten van het geslacht Deutz. Voor zoover de vocht die gespaard heeft, hebben de bezoekers hen vernield, er stukken afgetrokken en er wapentjes uit gesneden. In 1873 toen Craandijk en Schipperus het kasteel bezochten schijnen zij nog ongeschonden te zijn geweest.
Homo vastator, de mensch is een vernieler.
De droogzolder waar de mangel staat, geeft toegang tot de gevangenis.
Zuid-Oostertoren met schavot.
Een groote, dikke deur, met een vierkant gat er in en zware, stevige hengsels en sloten, verbergt een tweede, die een rond gat heeft en kleiner, maar niet minder stevig is. Zij sluiten een bovenverdieping van een toren af, een tamelijk groot vertrek, maar dat geen raam, geen licht- of luchtgat heeft dan de gaten in de deuren. Een paar zware ijzeren boeien hangen er bij.
Daar is nu het griezelige kerkerhol dat bij elk fatsoenlijk kasteel behoort. Gij kunt nu uw verbeelding vrij spel laten en u allerlei voorstellingen maken van gevangenen, die daar opgesloten zijn geweest. Natuurlijk waren zij onschuldig, liefst brave en eerlijke burgers, kooplieden bijvoorbeeld, door de
| |
| |
edellieden, die op den Assumburg heerschten, opgelicht en op zwaar rantsoen gesteld.
Dat behoort er zoo bij. Edellieden zijn volgens overlevering en in de letterkunde meest altijd òf misdadigers als zij in de middeleeuwen leefden, òf niet recht wijs als zij onze tijdgenooten heeten te zijn. In een behoorlijken roman of tooneelstuk is de niais, de verkwister, de doeniet in negen van de tien gevallen een jonker. De goede burgerij vindt dat erg streelend voor haar eigenliefde. De burgerij maakt de meerderheid uit en die heeft gelijk. Dat is een constitutioneele rechtsregel.
Deur van den kerker.
De bewaarder van het kasteel weet u zelfs te verhalen van iemand, die in dat kerkerhol gevangen heeft gezeten, vastgeklonken aan die boeien. Wie hij noemde weet ik niet recht meer, ik geloof Jacoba van Beieren of zoo iemand. Aan den schrijver van ‘Wandelingen door Nederland met pen en potlood’ vertelde hij dat ‘de gravin van Egmond’ er gevangen is geweest.
Van dat alles is evenwel niets te bewijzen. Als er ooit iemand achter die sloten en grendels in verzekerde bewaring is gezet, zal hij wel tot ‘di quaatdoenders’ behoort hebben, die volgens verlof van Maximiliaan van Oostenrijk, Graaf van Holland, door de Heeren van Assendelft in den Assumburg mochten opgesloten worden.
Beneden in het kasteel is een waar doolhof van keukens en kelders, waar in vroegere tijden blijkbaar een geheele schaar bedienden zich geweerd en gerept heeft. Nu is het daar al even stil en vervallen als overal in het oude gebouw.
Eeuwen heeft het gestaan. Nu is het bezig een bouwval te worden. Heel langzaam, stukje bij beetje, vervalt het. Onophoudelijk gaat de verwording voort, bij gebrek aan onderhoud en bewoning. Eindelijk zal het zoover komen, dat aan herstellen geen beginnen meer is. Dan zal het kasteel er geweest zijn en vervangen zijn door den bouwval van het kasteel.
Dat alles is een noodzakelijk gevolg van het ledig en onbewoond staan,
| |
| |
jaren lang. Denkelijk zal het nooit meer bewoond worden, het oude huis. Het is voor goed uit den tijd geraakt.
Het vereischt een zeer groot vermogen om zulk een uitgestrekt gebouw naar den eisch te bewonen. Wie dat tot zijn beschikking heeft, zal allicht liever in een ander deel des lands een buitenplaats zoeken, meer naar onzen smaak en onze behoeften ingericht dan de Assumburg, met zijn dikwijls ietwat dorpachtige XVIIIe eeuwsche betimmering. Regeeringsgeslachten, die gaarne in den omtrek van hun vaderstad een adellijk Huis bezaten, bestaan er niet meer en met de afschaffing der Heerlijke rechten is menige band verbroken die in vroegere, minder verlichte tijden, de belangen van het platteland verbond aan de welvaart der stedelingen.
Nu de dorpen geen Heeren meer hebben, komen er ook geen heeren meer in de dorpen. Die trekken thans des zomers naar badplaatsen of reizen buitenslands. Waar vroeger buitenplaats aan buitenplaats, kasteel aan kasteel grensde, strekken zich nu weiden en bouwlanden uit, doorsneden met verlaten wegen, vroeger door ruiters en karossen en speelwagens verlevendigd.
Bijgebouwen.
Zoo is de Assumburg onbewoond geraakt en bezig onbewoonbaar te worden. Dak en muren zijn niet meer geheel-en-al waterdicht. Er zou heel wat voor schilder, timmerman, metselaar, loodgieter, behanger, steenhouwer en smid te doen zijn, zou het Kasteel weder in een staat gebracht moeten worden, waarin het als woning aan een keurige Hollandsche huisvrouw kon behagen.
En dan de naaste omgeving van het kasteel.
Recht over de voormalige oranjerie staat nog een groot gebouw. Het bevatte eens de stallen, het koetshuis en de boerderij van het slot. Ook dat gebouw staat nu ledig. In tegenstelling met den Assumburg, die uit gewone metselsteenen is opgetrokken, zijn in dit bijgebouw vele reuzenmoppen verwerkt. Denkelijk zijn die oude steenen in vroeger tijd bij gelegenheid van verbouwing uit het kasteel gebroken en hebben zij nog vroeger deel uitgemaakt van Oud-Haerlem.
Als zij spreken konden, die steenen!
| |
| |
Naast het kasteel strekt zich een moestuin uit, thans naar het schijnt bij een warmoezier in gebruik. Er staan nog lange rijen kassen, waar eens de tuinbaas van het kasteel zijn fijnste vruchten kweekte. Nu zijn zij van alle glas beroofd en staan ledig en vervallen, ter prooi aan sneeuw en hagel en wind.
Wat weelde moet hier geheerscht hebben, in de dagen der Republiek en der verfoeielijke familieregeering, toen Amsterdamsche burgemeesteren en schepenen hier hof hielden op het oude slot der Assendelven en welvaart verspreiden in een breeden kring, waar hun zomerverblijf, hun buitenplaats, het middenpunt van uitmaakte.
Dat alles is nu voorbij. Het kasteel is nu een soort merkwaardigheid geworden, waarheen men uit den naasten omtrek van tijd tot tijd een uitstapje maakt.
De windwijzers op de torens, een is er al afgestormd, vertoonen nog de wapens der vroegere heeren, het stappende paard der Assendelven, de gekruiste zeizen der Deutzen. Hun naam leeft ook nog voort in dit deel van Kennemerland. In Amsterdam, waar zij eens regeerden, is die zoo goed als vergeten. De tegenwoordige Amsterdammer kent de namen van zijn wethouders niet eens, hoe zou hij iets afweten van de geslachten, die vroeger de kussens op het raadhuis beërfden?
Maar als gij in de Zaanstreek komt en een bezoek aan den Assumburg wilt brengen, vraag dan maar den weg naar ‘Deutz's plaats’. Men zal u terecht helpen.
|
|