is geworden, neemt zich voor hare zuster te wreken - nadat zij door het bericht van Grete's dood aan eene zeer gevaarlijke ziekte heeft geleden. Zij koopt eene villa naast Mevrouw Latour, die geheel verlamd is, en begint met den Amsterdamschen bankier toertjes te paard te maken. Zij weet haar haat te verbergen, en hem een hevigen hartstocht in te boezemen. Daarna stelt ze hem teleur door een adellijk officier schijnbaar de voorkeur te geven. Er volgt een duel tusschen bankier en luitenant. De eerste wordt zwaar gewond. Daar zijn leven in gevaar is, komt zij op verzoek van Mevrouw Latour aan het ziekbed, en redt daardoor zijn leven. Na zijn herstel is de bankier zedelijk herboren. Hij verneemt nu, wie Mevrouw Decollines is - de naam, door de rijke weduwe aangenomen - en hij berust in haar haat. Maar zij zelve heeft met vuur gespeeld. Zij heeft haar haat in liefde omgezet. Zij gaat met Mevrouw Latour naar Amsterdam, om van deze te leeren met haar fortuin den nood der armen te leenigen. En dan eindigt alles met een huwelijk.
Zeker is deze novelle zeer dramatisch, maar het schijnt mij soms, of ik eene ouderwetsche novelle uit de zestiende eeuw lees, door een Spanjaard of een Italiaan ontworpen. Alles is overspannen en zonderling. Grete, de ongelukkige gezelschapsjuffrouw, is zoo onnoozel, zoo zwak, zoo naïef, dat men bijna niet aan de realiteit van zulk een karakter gelooven kan. Dat men in het Utrechtsche dorp, waar Mevrouw Latour haar buiten heeft, niet ontdekt, wie de zonderlinge Mevrouw Decollines is, schijnt ongemeen vreemd. En hoe het der heldin wel te moede zal zijn, als zij aan de zijde van den man, die de oorzaak van haar zuster's dood is, huwelijksgeluk zoekt, blijft een psychologisch raadsel, terwijl tevens de bekeering van den ex-Don Juan na het duel aan waarschijnlijkheid te wenschen overlaat.
De tweede novelle: ‘Verschroeiende Vlammen’ levert dergelijke zwarigheden op. Een zeer arme meisje is met een ziekelijk candidaat-notaris getrouwd. De ziekte van dezen maakt het noodzakelijk, dat er meer uitgaven moeten gedaan worden. De jonge vrouw gaf muzieklessen, maar het hielp niet veel. Toen schreef zij op eene advertentie van een schilder, die een gekleed model vroeg. Zij werd ruim betaald, maar verzweeg de bron van hare inkomsten. Daarna moest zij geld hebben voor eene reis naar eene badplaats voor haar man - een reis door den dokter voorgeschreven. Zij kan daarvoor het geld van den schilder krijgen, als zij in luchtig badkostuum voor hem poseeren wil. Zij doet het uit nood ter wille van haar man - en begint tevens eene schuchtere amourette met den schilder. Vijf jaren later is de candidaat-notaris hersteld, en ziet hij op eene tentoonstelling eene schilderij met eene badende dame, waarin hij terstond zijne vrouw herkent. Om zich te wreken, koopt hij de schilderij en hangt die in de kamer zijner vrouw op. Door deze marteling sterft de jonge vrouw.
Dit is wederom eene zeer zonderlinge dramatische geschiedenis. Dat de candidaat-notaris zoo jaloersch is over het poseeren zijner vrouw, is natuurlijk. Maar hij kan weten, dat hare opoffering hem het leven redde - dat zij het niet deed uit lichtzinnigheid, maar uit het hoogst ernstig motief ten zijnen behoeve geld te verdienen. Zij zelve had hem na zijne genezing terstond haar geheim moeten vertellen. Zij is evenwel schuldig aan vrij wat flirtation met den schilder - en schijnt daarom te zwijgen. Beide personen vertoonen iets raadselachtigs, iets halfs, iets onharmonisch. Ook de stijl is hier en daar zwak. De auteur, die zeer zeker talent heeft, richtte zijne studie op natuur en waarheid - neme scherper waar - en wantrouwe de al te snelle raadgevingen zijner fantazie.
T.B.