| |
| |
| |
Schetsen uit New-York.
Door H.M. Krabbé.
I.
Broadway.
De eerste indrukken eener wereldstad als New-York hebben iets overweldigends en verdoovends. De breede drukke straten, de reusachtige hooge huizen, de spoorbanen boven de straten, het gewoel der haast hebbende menschen en het geratel der files, karren en trams, overstelpen en verwarren - tot zelfs de smerigheid der straten heeft iets buitengewoons.
Coentiesslip, East River' New-York.
Zooals men van Parijs den Boulevard des Italiens, van Londen Regentstreet en van Berlijn. ‘Unter den Linden’ kent, zooweet iedereen dat New-York met Broadway één is. En ofschoon de naam Broadway in Amerikaansche steden al even veelvuldig voorkomt als in ons land die
| |
| |
van Kerkstraat, is het New-Yorksche Broadway iets zeer bijzonders en de slagader voor deze wonderbare stad.
Vóór ik verder ga, zal ik U eerst een denkbeeld geven van den plattegrond van New-York. De stad is gebouwd op het z.g. Manhattan-Island, eigenlijk een schier-eiland, omdat het van het vaste land der staat New-York slechts gescheiden is door de Harlem-River. Aan de zuidelijkste punt van dit eiland dan, stichtten de Hollanders in de 16e eeuw eene nederzetting, die zij zooals men weet Nieuw-Amsterdam noemden. Aan de overzijde der East-River bouwden zij Breukelen, nu de reusachtige stad Brooklyn, en vèr naar boven noemden zij eene kleine nederzetting Bloemendaal (nu Bloomingdale) die grensde aan het dorpje Haarlem, thans Harlem. De geheele landstreek van af Nieuw-Amsterdam tot en met Haarlem is het tegenwoordige New-York. De Engelschen ontnamen de stad aan de Hollanders om op hun beurt weer verdreven te worden door de Yankee's. - Van onze Hollanders bleven wat namen en wat nazaten over - de laatsten zijn de z.g. Knickerbockers - een soort adel in deze republiek.
Broadway nu begint aan de Battery, d.i. een plein aan de zuidelijkste punt van het eiland, en loopt recht naar boven tot het Central-Park, de stad ongeveer middendoor deelend. Evenwijdig daarmee gaan de Avenues, die van de Oost naar de Westzijde genummerd zijn van 1-9, hoogerop waar 't eiland breeder is zijn nog Avenues A, B, C en D aan de Oostzijde en Avenues 10 en 11 aan de Westzijde bijgevoegd. De nummering der straten, die de Avenues rechthoekig snijden begint eerst een heel eind up-town; 't oude deel der stad verheugt zich niet in die praktische straatbenamingen en, zoo gemakkelijk als het vinden van een adres up-town is, zoo moeilijk wordt het om uit dien doolhof van straten in de oude stad wijs te worden.
Als wij Broadway van het begin tot het einde willen doorwandelen zijn wij ongeveer een uur onderweg - daarom zullen wij straks den Streetcar nemen, die ons het meer verwijderde gedeelte door zal voeren. Beginnen we dus bij het begin, d.i. aan de Battery-place. Dit gedeelte tot aan de Postoffice is het belangwekkendste, omdat hier de zetel is van den handel. Op den hoek van White Hallstreet en Broadway zien we al dadelijk een van die handelspaleizen, zooals Europa ze niet oplevert, n.l. de Produce-Exchange, een uit rooden steen opgetrokken langwerpig vierkant gebouw met een grooten toren aan een der hoeken. 't Is een huisje van 8 verdiepingen, die ongeveer driehonderd ruime kantoren bevatten; Battery-Place waar Broadway begint is een groot square met in 't midden een park en aan de zuidwestzijde het bekende Castle Garden, de vroegere plaats van landverhuizers. De gebouwen op dit plein zijn òf ticket-offices der stoombootmaatschappijen en geldwisselkantoren òf herbergen van het minste allooi. Het publiek bestaat voor het meerendeel uit zeelieden en negers, terwijl het
| |
| |
gecompleteerd wordt door de vagabonden der stad, de z.g. bums en loafers.
Wandelen we Broadway op, dan treft het ons, dat elke tak van handel
Broadway en Postoffice.
zijne kantoren bij elkander heeft, met uitzondering van een enkele verdwaalde kleêrmakerswinkel, die er tusschen steekt. Gebouw aan gebouw,
| |
| |
plaatsbureaux voor al de stoombootlijnen, die zich in New-York concentreeren. Iets verder zijn 't meer de groote kantoorgebouwen, die de overhand krijgen. Straks zullen we een der grootste en mooiste, het ‘Equitable Building’, ook eens van binnen gaan bezien. Het gewoel op straat wordt hier gaandeweg grooter. Men verbaast zich telkens hóéveel Broadwaytramwagens er wel zijn, omdat ze vlak achter elkander rijden tot aan Central Park toe, en dat zoowel heen als terug. De breede straat wordt voorts opgevuld door vrachtwagens of trucs, en z.g. fans, een soort van reuzen-verhuiswagens waarvoor van twee tot vier paarden gespannen zijn. De koetsiers op de open vrachtkarren staan in lange ulsters en derby-hoed op, kalm sigaretten te rooken, en sturen met de grootste zekerheid door de nauwe openingen, die nu en dan ontstaan. Rijtuigen ziet men in 't geheel niet. De rijkste man in New-York (en dat zegt iets) gaat evenals de daglooner met den elevated naar zijn kantoor. Wij komen nu aan Wallstreet recht tegenover Trinitychurch, een overblijfsel nog van Nieuw-Amsterdam en de eerste Hollandsche kerk uit die dagen. 't Is een mooi oud gebouw, dat omgeven is door een kerkhof. De groote drukte van al die haastige menschen en ratelende karren, dat snelle nerveuze leven aan de eene zijde van het hek, en aan den anderen kant dien doodenhof is een groote tegenstelling.
Wallstreet heeft een vrij nauwe ingang, verder op verbreedt zij zich en in het blok dat gevormd wordt door Broad- en Wall-street bevinden zich de kantoren der groote beursmannen. Even voorbij Wallstreet zien wij het reusachtige van grijzig-witte steen opgetrokken ‘Equitable Building’. De voorgevel heeft een reusachtige boog over den ingang, terwijl het overigens alleen van pilaren gebouwd schijnt, zoo overvloedig zijn deze aangebracht. Beneden komen wij in eene grootsche voorhal, waarvan de vloer van mozaïk en de wanden van bruingeel marmer zijn, terwijl de verlichting electrisch is. In 't midden der hal zijn links en rechts galerijen aangebracht, in welker wanden elevators of lifts gebouwd zijn; aan iederen kant vier, maakt dat maar acht stuks samen! Ook bevinden zich daar een telegraafkantoor, een leeszaal, een bloemenwinkel, eenige boekenstallen, een sodawaterwinkel enz. Aan 't einde der vestibule versmalt deze zich tot een gang waarin ook allerlei soorten van winkels zijn. Kappers- en schoenenpoets-shops, chocoladewinkels, tot een kunsthandelaar toe is hier gevestigd. Bij den ingang staat een groote neger in liverei, vermoedelijk de Janitor, toe te zien, dat geen peddlers of bedelaars binnenkomen.
We stappen nu in een der elevators, en steigen na een snelle vaart uit op een der floors. Breede gangen met aan beide zijden kantoren, welker nummers tot over de 400 loopen. Ieder van die ‘offices’ bestaat uit twee à drie kamers, en men vindt hier zoowel handels- als advokatenkantoren. De lifts zijn prachtig ingerichte kamertjes met spiegels en zachte banken aan den wand, terwijl de driver bijna altijd een neger is.
Zoo zijn er vele van die gebouwen. Het World-building aan het begin
| |
| |
Schoenpoets-stoelen op Broadway.
| |
| |
der Brooklynbrug heeft zelfs 14 verdiepingen, het Decker-building op Union Square 13, enz. Een ‘Chicago-man’ vindt dat natuurlijk niets, maar een ‘greenhorn’ als ik heeft reden te over om zich daarover te verbazen en ze allerbelangrijkst te vinden. Na een snel dalen in den lift, dat een zeer vreemde gewaarwording in den omtrek mijner maag opwekt, ben ik blij weer veilig beneden te zijn - en met een laatsten blik in den weelderigen en grootschen hal, stap ik weer naar buiten in den steeds vloeienden menschenstroom.
Groot is de haast waarmede eenieder loopt - ‘time is money’ - en zoo ge iets te vragen hebt, probeer 't dan niet bij den ‘businessman’, hij zal u zelfs niet antwoorden, - klamp voor den grap eens een politieagent aan en vraag hem den weg. In vijf van de tien gevallen krijgt ge geen woord uit hem, en verwaardigt hij zich al om u te willen helpen, dan kijkt hij in de lucht en mompelt éénmaal, maar ook zeker niet voor den tweeden keer, zijn antwoord.
Die politieagenten zijn voor 't meerendeel Ieren, forsche blonde kerels. Ze dragen een blauwen rok en op 't hoofd een vrij hoogen ronden hoed met twee kleppen; een ‘club’, d.i. een klein met lood gevuld stokje, hun eenige wapen. Zij staan aan iederen overweg, z.g. crossing, geposteerd en wanneer ze hun hand opheffen staan alle karren stil, waardoor men veilig de straat kan oversteken. Meestal bewijzen zij die beleefdheid alleen aan dames, kinderen en oude menschen - het overige menschdom moet er zich zelf maar doorhelpen. 't Is trouwens zoo heel gevaarlijk niet, de straffen op overrijden zijn zwaar, zoodat de ‘drivers’ wel oppassen, dat zij geen ongelukken veroorzaken. De Zondagsnaam voor de agenten is ‘cop’ - ongeveer 't zelfde als bij ons ‘koperen bout’.
De echte New-Yorker is een middelmatig-groot, vrij tenger man met donkerblond hoofdhaar en iets lichtere knevel, grijze oogen in het vrijmager, ietwat getrokken gelaat, een net-ingedeukten slappen hoed op het hoofd en een heel gewoon kostuum aan, waaronder lange smalle voeten, en een bloem - zelfs midden in den winter - op den borst; hij zal nooit een straat schuin oversteken, al is die ook geheel leeg - hij maakt steeds militairement de hoeken; - dat is omdat de koetsiers nóg zwaarder gestraft worden, wanneer ze iemand op de uit breede platte steenen bestaande crossings overrijden, zoodat men daar veilig kan gaan. Wien het ongeluk treft aangereden te worden, kan eene schadevergoeding eischen - hier suen genaamd - een soort van ‘sport’ die met ware hartstocht om alles en niets beoefend wordt.
De kleine roode brievenbussen, die om den anderen lantarenpaal daaraan bevestigd zijn - tot zelfs op nog geen vijftig pas van de Post-Office toe, zijn heel praktisch; ze worden om 't half uur geledigd door de brievengaarders, mannen in grijs kostuum, een petje op en een leêren tasch over den schouder. Als een bewijs voor het sterk ontwikkeld eerlijkheidsgevoel van het publiek diene, dat die brievenkastjes meestal bovenop vol geladen zijn met drukwerk, dat te dik is om er in te werpen. Geen sterveling, die
| |
| |
er aan denkt daarvan te stelen. In het grootste gewoel ligt het bovenop even veilig als er in opgeborgen. Denkt u zoo iets b.v. in Amsterdam.
Meegevoerd door de menigte bereiken wij, na nog verschillende reuzenhuizen te zijn voorbijgegaan het postkantoor, een groot vreemdsoortig gebouw, dat juist door zijn gebrek aan eenigen stijl, er waarlijk een eigenen op na houdt. Het bestaat uit vele verdiepingen met balkons, kolommen, waarmee men hier alles versiert, en boogvormige vensters. 't Is zeer praktisch ingericht, verscheidene deuren in den voorkant, en van twee zijden geven toegang tot een vrij breeden gang, waarop de verschillende loketten uitkomen. Borden aan den zolder opgehangen, wijzen aan, waar gij uwe brieven hebt te bezorgen. ‘Foreign Countries’, ‘Domestic’ en ‘Outgoing’ ‘City and Brooklyn delivery’ enz. maken, dat gij u niet vergissen kunt. Voortdurend stroomt er een menschenmassa door de gangen en ge kunt u voorstellen, welk zwaar werk de postzegelverkoopers hadden toen de Columbus-postzegels pas uitkwamen. In den gang vindt men ook eenige schoenpoetsstoelen, een merkwaardigheid, waar ik later op terug zal komen; de verdiepingen zijn opgevuld met de verschillende onderdeelen der postdienst. Beneden kan men alleen brieven frankeeren en zegels koopen, voor al het andere dient ge naar boven te gaan. Tot een politiestation toe vindt men ‘upstairs’, een gelegenheid, waar slechts een klein deel der bezoekers onvrijwillig toegang krijgt.
Achter het post-kantoor is een parkje, dat zich uitstrekt tot de City-Hall, een sierlijk eenvoudig gebouwtje. Jammer genoeg dat het vervangen zal worden door een grooter stadhuis, maar de bewonderaars van het nu bestaande gebouw zullen 't netjes laten afbreken en weer elders opzetten, waar 't dan als bibliotheek dienst zal doen.
Daarachter is het ‘Court-House’ - het paleis van Justitie. 't Is een hoog grijswit gebouw met weinig meer bezienswaardigs, dan de kolossale buitentrap aan de up-town zijde. Er is nu een nieuw gebouwd in Centre-street, en dat ziet er in zijn reusachtige afmetingen veel beter uit.
Hier begint Broadway van aanzicht te veranderen. De groote kantoorpaleizen zijn nu winkels en magazijnen geworden, en wel zooveel mogelijk soort bij soort. De huizen zijn hier overdekt met reklame-biljetten, terwijl de met schelle kleuren beschilderde winkelkasten, de aandacht trekken. Kleine krantenjongens houden ons hier op met hun ‘Sun, Woyd (world) Boss’? of de andere kranten, die ze verkoopen. Veel uitstallingen van boeken en kranten en ‘fruitstands’, veel peddlers, d.z. kramers met een bak met koopwaar vóór het lichaam en bloemenverkoopers vindt men hier verzameld. Wanneer het mooi weer is, is dit gedeelte van New-York een der kleurrijkste en gezelligste der geheele stad. Men vindt hier allerhande winkels, waarvan de bovenverdiepingen als kantoren dienst doen. Voor 't meerendeel zijn de winkels niet groot, de reuzen komen pas als we nog 'n kwartiertje verder zijn. Het zijn voorbij het Court-House weer meer de groothandel-magazijnen, in het bijzonder van lakenhandelaars. Waarom de concurreerende
| |
| |
firma's zoo op elkander dringen, begrijp ik niet. - Zoo treft men 't in de bovenstad soms dat zes of meer doktoren in één huis wonen. Elke handel heeft zijn bepaalde wijk. Libertystreet b.v. voor ijzeren machineriën, Maiden Lane en Nassaustreet voor den diamanthandel, terwijl het begin van Park Row alleen bestaat uit de reuzengebouwen der krantenuitgevers.
Reeds uit de verte zien we het ‘winkeltje’ van Charles Broadway Rouss. Dat huisje is ongeveer 8 étages hoog en meer dan drie gewone huizen breed en diep. 't Is een der goedkoopste magazijnen in de stad, waar al 't uitschot van andere winkels verhandeld wordt. Men kan hier zelfs schilderijen ‘hand-painted’ koopen - waarom ook niet even goed als iets anders! maar 't zijn er dan ook schilderijen naar. Met lijst en al kosten ze van $1.50 tot $1.90. Voor zoo'n prijsje is de New-Yorker in staat zijn parlor fijn te versieren. Als reklame zit een man met lange haren die vodden voor de glazen in den winkelkast te schilderen. Men verkoopt van alles hier - Japansche vazen en veters, luiermanden en velocipedes - in 't kort allerlei tegenstrijdige zaken. Dat er zeer veel moet omgaan, bewijst het groote kantoor op de eerste étage, waar alleen reeds minstens een twintigtal meisjes zitten te werken op den type-writer.
Zoo passeert men magazijn na magazijn, 't een nog grooter en indrukwekkender dan het andere, en tusschen die kolossen staan hier en daar nog de overblijfselen van 't New-York van vóór 40 jaar, lage kleine huisjes, vervallen en smerig, maar bedekt met groote advertentie-borden, waarop in groote vergulde letters den naam van een of andere Company of Bank te lezen staat.
We zullen nu den tram nemen, men noemt die hier street-car; de eerste die nadert is vol. Toch worden wij toegelaten en door den conducteur naar binnen geschoven. We moeten in den gang tusschen de zitplaatsen staan, omdat deze alle bezet zijn, even later komen weer nieuwe passagiers binnen - ook maar staan - nòg meer, nòg meer, zoodat in de nauwe ruimte een dubbele rij menschen opgepakt staat. Elke rit met deze cars kost 5 cents, waarvoor men geen bewijs ontvangt, maar die de conducteur moet aanteekenen op een soort uurwerk met wijzer, die bij iederen ruk schellend een nummer verspringt. De contrôle is zeer streng, mannelijke zoowel als vrouwelijke controleurs zijn altijd onder de passagiers te vermoeden, zoodat oneerlijkheid plegen te gevaarlijk is voor den conducteur. De cars kunnen volgeladen worden, tot er in werkelijken zin niets meer bij kan, ofschoon 't al heel erg moet wezen als de kleine krantenjongen, al is 't tusschen de beenen door weet te worstelen; klein, vies, maar energiek als ze zijn, bieden ze u hun courant aan, en niemand die aanmerking zal maken, dat die jongens hun krant in en op de car venten. 't Is een privilegie voor hun, waaraan een ieder gewoon is.
Voorbij Bleecker-Street draagt iedere straat slechts een nummer dat zeer vreemd is in 't begin, maar inderdaad zeer praktisch. De straat is hier
| |
| |
langzaam rijzend, zoodat we haar geheel kunnen overzien. Die vier en meer dubbele reeksen van paarden en wagens, de bedrijvige haastige menschen op de trottoirs, die groote netten met advertenties dwars over de geheele straat heen gespannen, de voortdurend grijzer en kleiner wordende silhouetten der huizen tegen den lucht, die onafzienbare lange breede straat levert een schouwspel op, dat men niet licht vergeten zal. Dat groote gebouw daar op den hoek van de negende en tiende straat is de dry-good store van Hilton Hughes & Brs., beter bekend onder den naam van Denningsbuilding. Het beslaat een geheel blok van negende tot tiende straat en van Broadway tot 4e Ave. Hoewel slechts vijf verdiepingen hoog, is 't toch merkwaardig, dat dit slechts één winkel is. 't Is een der fijnste en beste en de talrijke équipages voor de deur bewijzen dat. We bereiken nu spoedig Union Square, een zeer groot plein, dat mij levendig herinnert aan het Rembrandtsplein te Amsterdam. De verdeeling der straten is ongeveer dezelfde en ook hier is een park in 't midden. Het verschil is dat het ‘formaat’ wat grooter is.
Hier zijn de groote zilverwinkels (waaronder de wereldbekende zaak van Tiffany), eenige hotels en uitgeverskantoren en een paar van de mooiste bars, het Spingler- en het Morton-House. Hier vindt men gebouwen van ontzettende afmetingen, zooals o.a. de Decker-Building, een zeer fraai van witten steen opgetrokken, slechts 13 verdiepingen hoog huis, waarboven de toren tot aan de wolken schijnt te reiken.
Van Unionsquare tot aan Madisonsquare, dat een 6-tal straten verder is, wordt Broadway deftiger. De groote photografen hebben er hunne ateliers, terwijl hier ook kunst- en antiquiteitenhandelaars gevonden worden. Tusschen 3 en 5 uur 's middags is 't één stoet van chique gekleede dames, die daar winkelen. Dan ziet men schitterende équipages genoeg en wordt er een verbazende weelde ten toon gespreid. Madisonsquare is het kruispunt van Fifth Avenue met Broadway. Fifth Avenue, de deftige en voorname, laat haar voortdurend burgerlijker wordende zuster Broadway aan de overzij van de straat links liggen. Hier troont het aristokratisch hotel en de deftige kunsthandel, Fifth Avenue Hotel en de art-store van Schaus. Tusschen hun beiden in is het bekende Hofman house, waar men een collectie dure Fransche kunst vindt, waaronder ook het bekende schilderij van Bouguereau, een satyr door nimfen omgeven, een groot doek met levensgroote figuren.
Hoewel we op 't verdere Broadway nog groote schouwburgen en mooie winkels in overvloed vinden, is er toch de ware bekoring af. De gebouwen zijn niet meer zoo hoog, men vindt er ook meer leelijke oude lage huizen, en de drukte is niet te vergelijken met die van de benedenstad. Hoe hooger wij komen, hoe meer het karakter van levendige handelsstraat verloren gaat, en de hotels vervangen nu de handelspaleizen van straks. Hier en daar komen ook reeds woonhuizen, en 't is maar goed dat het Central-Park aan de 59e straat zoo vriendelijk is er een eind aan te maken.
| |
| |
Hoewel voorbij het Park nog een klein stuk Broadway ligt, lijkt dit geen enkel opzicht meer op 't drukke krachtige leven van dat in de buurt van 't Postkantoor.
Onze tocht heeft ongeveer vijf kwartier geduurd; zeker, er zijn nog langer straten, zoowel hier als in andere steden, maar ik weet niet of er wel ergens zulk eene karakteristieke en grootsche straat gevonden wordt. Het is de rusteloos jagende pols van deze wereldstad, voor welke ‘business’ d.i. geldverdienen nummer één is.
Nu moet ge 's avonds zoo na achten eens tusschen Battery-Place en het postkantoor een kijkje gaan nemen van Broadway! Wáár zijn de karren, wáár de menschen gebleven? Een enkele streetcar, één cab, en slechts weinige voetgangers zijn te zien. De winkels en magazijnen zijn gesloten, en in plaats van 't rumoer en gegons van overdag, weerklinken nu slechts het geklikklak van de paarden voor een tram en de stap van een eenzamen wandelaar. Het elektrisch licht der hooge lantaarns verlicht een sombere donkere straat zonder leven. Broadway slaapt niet - het leven is er uit weggenomen. Hooger op waar hier en daar bars, restaurants en sigarenwinkels zijn, en in de buurt der schouwburgen is dat anders, maar het eigenlijke handelsgedeelte, waar men overdag bijna niet voort kan door den menschenstroom, is nu doodsch als het kerkhof van Trinitychurch.
| |
II.
Mottstreet en omgeving.
Bij Chatham square begint de Chineesche wijk. Mottstreet is de deftige buurt en Doyerstreet de arme; naast elkander beginnen zij, maar even ná de hoek die Mottstreet maakt, loopt Doyerstreet daarop uit en vindt er haar einde.
Als men Mottstreet oppervlakkig doorkijkt ziet ge wel veel Chineezen, maar daar de huizen tot de gewone soort der ‘tenement- houses’ behooren, moet men er bepaald op letten, voor men tot de overtuiging komt dat het een stukje van China is hetgeen men hier ziet. De huizen zijn beplakt met affiches waarop de vreemde karakters gedrukt zijn die letters moeten voorstellen.
Waarlijk ik heb respekt voor die staartmenschen, wanneer ik ze vol aandacht de annonces zie lezen; begrijpen zij ze? Aan hun onbewegelijk gelaat kan men niet zien of ze in hun hersenen opnemen een dekreet van den keizer van China, waarbij het verboden is voor den waren zoon
| |
| |
van het Hemelsche rijk om derbyhoeden te dragen, of dat 't eenvoudig een
Mottstreet en huis in Mottstreet.
mededeeling is, waar de lekkerste gedroogde ratten of andere dergelijke délicatessen te koop zijn.
De echte Chinees loopt in een wijde, donkerblauwe mantel met breede
| |
| |
eveneens wijde mouwen. Een vrij gewone pantalon, waaraan toch de Europeesche snit ontbreekt en hooge, stompgepunte muiltjes zonder hakken voltooien met eene ronde vilten hoed hun costuum. Zoo ziet men er honderden loopen. Of 't een bewijs van rijkdom is of een zekeren rang aanduidt weet ik niet, maar enkelen hebben een vierkante blauwzijden lap op den rug, terwijl het zeker de adel is die mantels draagt geheel van lichtblauwe zijde. Hun gelaat is altijd glad geschoren en geel, meestal zoo strak alsof zij zoo juist van een begrafenis komen. De enkele keeren dat ik hen heb zien lachen werd 't mij angstig om het ongewone. Zij loopen altijd even deftig en bemoeien zich nooit met een ongeloovige; knappe mannen vindt men weinig, ze zijn òf broodmager met hunne vèr vooruitstekende jukbeenderen en ingezonken schuine oogen, òf ze zijn verbazend dik en zien er dan innig gemeen en valsch uit. Mogelijk ligt het aan mij, ik zou liever met de mageren te doen hebben. Vrouwen ziet men nooit en kinderen maar hoogst zelden.
't Hoofdberoep der ‘Chinamen’ is wasschen en strijken en dat kunnen ze zoo goed, dat de beste Hollandsche glansstrijkster er bij in het niet valt. Hunne winkels ‘Laundry's’ geheeten, vindt men echter niet in de eigenlijke Chineesche buurt, maar zijn verspreid door de geheele stad en 't is een vreemd gezicht de uithangborden met namen als Wu Sang Li of Chang Li Bow te zien prijken.
Wanneer men zijn vuil linnengoed in zoo'n winkel brengt, dan staat er meestal een Chinees in overhemd en met een lang wit schort voor, ijverig te strijken. Hij ziet, hoort of weet niets. Een ander wiens woordenkennis juist voldoende is om te zeggen ‘no monnie no wassie’ verwelkomt u al grijnslachende. Dan vertrekt de mond zich tot een zoetsappige grijns en worden de oogen nog kleiner en schuiner. Zij hebben een zeer eigenaardige contrôle. Ge krijgt de helft van een papiertje waarop Chineesche letters geschreven staan en bij het halen uwer wasch - iets wat iedereen hier zelf te doen heeft - moeten uw brokje papier en dat op uw pakje waschgoed precies sluiten. Dan zegt de grijns: ‘twinty’ of zoo 't meer is ‘tuurty’ cents en wenscht u ‘kowd-nyt’.
Wat er op Chineezen in 't algemeen ook aan te merken mag zijn, en hoeveel weerzin gij ook tegen het ras moogt hebben, ge zult moeten erkennen, dat een dronken Chinaman even absurd is als een dronken varken. Dat is althans één kenmerkende overeenkomst met de zwijnen. In hun intieme leven moeten er nog meer zijn...., maar publieke overtreders zijn het nooit. Dat is zelfs zoo sterk dat in al die jaren, dat zij hier zijn, ik meen van '66 af, er nog nooit één in de gevangenis of zelfs in de ‘nor’ is geweest.... tot nu onlangs dat ongekende feit heeft plaats gevonden; maar om heel andere overtreding dan gij zoudt denken. Toen de Chineezen te talrijk werden, werd ‘Uncle Sam’ boos, en maakte eene verordening, dat Chinamen zonder geld niet over de grenzen mochten worden gelaten. Hàdden zij voldoende geld, dan moesten zij zich melden aan het politie bureau en
| |
| |
zich daar laten fotografeeren, iets waaraan iedere Chinees uit bijgeloof een broertje dood heeft. Dat was een hard geval voor hen, en slechts noode gingen zij er toe over. Nu hebben drie ondernemende langstaarten het waagstuk ondernomen, zich niet op te geven en daardoor die wet te forceeren en zich toen in ‘jail’ gesteld, om door de rechtbank te laten beslissen of deze bepaling wel strikt wettig is; er zijn nu advokaten benoemd, en men kan denken in welke beroering de geheele buurt is. Nog even een staaltje van hunne slimheid: in de onmiddellijke nabijheid van Canada wonen er een zesduizendtal bij elkander. Door slecht toezicht of door omkooperij hebben zij zich ieder twee of drie keer laten inschrijven en daardoor ongeveer 8000 stuks passen veroverd, die nu dienen om onbemiddelde emigranten over de grenzen te helpen, een handelwijze waar de staat niets tegen doen kan, omdat de daders niet aan te wijzen zijn; zij gelijken te veel op elkander!
Maar om op Mottstreet terug te komen. Men vindt hier verscheidene winkels, met allerlei kabalistische annoncen, die de waren moeten aanprijzen. Er is ook een schouwburg, waar echte Chineesche kunst beoefend wordt en de tooneelstukken dagen achter elkander duren. Hier vindt men ook een restaurant, een kijkje waarin u misschien aangenamer zal zijn dan het mij werd. Na een nauwe gevaarlijke trap te zijn opgestegen, komt gij in eene groote kamer, waarin verschillende ronde ongedekte tafels staan. Aan enkele van die tafels zitten een paar nieuwsgierige Yankees, die de Hemel weet ‘wat’ eten uit een kom en daarbij met groote onhandigheid een paar stokjes hanteeren, Zij transpireeren sterk, maar beweren dat 't hun bevalt en 't gaat ook. Op den achtergrond zitten verscheidene Chinamen op dezelfde wijze te dineeren, d.w.z. ook met houtjes, maar zonder eenige moeite. Het smaakt hun, dit is te zien. De eigenaar, een dikke vette Chinees, komt op u toe en groet u onderdanig. Hij leeft van u en van uwe ingekankerd nieuwsgierige stam, en ge zijt voor hem de lang verloren broeder. Hij neemt u mede in de heldere keuken en toont u de heerlijkheden die hij u te eten kan geven. Ge weet niet wat het is of hoe ze klaar worden gemaakt, maar gij bestelt 't een of 't ander en vertrouwt op uw goed gesternte. Werkelijk, het ziet er zoo goed uit en 't riekt zoo heerlijk in ongekookten staat, dat gij de overtuiging krijgt niet gelukkig te kunnen sterven, voor ge er van geproefd hebt. Maar dàt zeg ik u - geen tweede keer onderneemt gij het waagstuk, tenzij gij zelf een Mongool zijt - want geen sterveling kan zulke helle pijnen geleden hebben als ik den nacht na dat experiment.
Doyerstreet is eigenlijk veel aardiger dan Mottstreet, ofschoon de laatste straat meer den naam heeft.
Het zijn hier kleine vieze houten huisjes, overdekt met geele en roode papieren, waarop draken en meer zulke Chineesche huisdieren u aangluren. Gij vindt er een wisselkantoor, nog een paar kleine restauraties - een kruidenier, een groentenkelder - een paar candy-shops - tot zelfs een saloon,
| |
| |
waarin ik een ‘dame’ maar geen Chineesche, al sigaren rookend een cancan zag uitvoeren. De nauwe bochtige straat met haar vreemde bevolking - de kleine kinderen, waaronder ik een alleraardigst klein meisje met groot rond voorhoofd en hoog opgestoken haar ontdek, net een van die aardige popjes, maken deze wijk tot een der belangrijkste herinneringen van mijn verblijf te New-York.
Zoo bereikt ge Mottstreet, die nu overgaat van het verre Oosten in het warme Zuiden. Hier wonen voor het grootste deel Italianen evenals in Bayard- en Hesterstreet; men vindt er hooge tenementhuizen, sommige van vijf en zes verdiepingen.
Men woont hier op verschillende wijzen naar stand en geldmiddelen dat toelaten. De zeer armen wonen in de meergenoemde tenement-houses. Dat zijn hooge gebouwen waar elke verdieping zes of meer families herbergt.
De meer gegoede klasse huurt apartementen. Dat zijn twee of meer kamers van een ‘flat’. Een flat is een geheel vrije woning in een huis: 't behoeft echter geen geheele verdieping te beslaan, zijn er twee of meer op eene verdieping dan heeten zij double, en is maar één op een etage dan zijn 't single-flats.
Flathouses vindt men van de rijkste tot de geringste; van het flat van 1200 dollar per jaar zelfs op een 10e verdieping tot dat van 8 dollar in de maand.
Zoo'n flat heeft allerlei gemakken, waarvan men in Holland geen begrip heeft. Eerstens is er altijd een mooie groote spiegel boven den schoorsteen in den ‘parlor’; soms staat er een fraai buffet in den hoek. De verwarming geschiedt door een ‘steam-heater’. Dan staat in de keuken een aan het huis behoorende kookkachel, en hebt ge niet alleen een kraan voor koud, maar ook een voor warm water. In groote gebouwen is er een lift om u naar boven te brengen, terwijl men overal kleine lifts heeft om de ash-barrels naar beneden te zenden. Aan de straatzijde zijn de vensters bovendien voorzien van gordijnen.
Ge ziet, ge hebt niet veel mee te brengen en uw woning is in een oogenblik op orde.
Het publiek in 't hooger deel van Mottstreet bestaat voor het meerendeel uit Italianen en Joden. Kent ge de Valkenburgerstraat in Amsterdam? Nu, een zelfde soort publiek? maar dan nòg vuiler en schilderachtiger. Wat zijn die Italiaansche vrouwen leelijk! - leelijk althans in den gewonen zin, want schilderachtig zijn heksen en tooverkollen altijd. Zij staan in groepjes te kakelen - hun kleine vieze kinderen zoogend. Hoe armer een buurt, hoe meer kinderen! Tout comme chez nous! Mooie kleine meisjes met vuile gezichtjes zitten op stoep te bikkelen. Smerige kleine jongens kruipen als varkentjes over den grond, karren met long en dergelijke heerlijkheden worden gestreeld en geliefkoosd door magere kaalplekkige katten met hoogen rug en weemoedig hongerige uitdrukking in den smallen kop. Zoo is 't bijna
| |
| |
overal. De huizen zijn soms zeer hoog, soms zeer laag, maar smerig zijn ze alle, kleine joodsche vleeschwinkels met Hebreeuwsche aankondigingen, uitdragerswinkels, kortom al de eigenaardigheden behoorend in een wijk waar arme zuidelijke menschen wonen.
Chineezen ziet men hier weinig meer. Enkele zijn in Europeesche kleeding en dan vaak staartloos, hetgeen hun niet flatteert. Zij zien er veel eigenaardiger en schilderachtiger uit, meer passend bij hun gelaat, in hun nationale dracht.
Zoo gaat Mottstreet, evenwijdig aan Broadway, door tot aan Bleeckerstreet, een lange weg vanaf Chathamsquare.
Moogt ge al geen sympathie voor uw schuinoogige medemenschen hebben, ge zult moeten erkennen dat het een zeer eigenaardig en schilderachtig element is, te midden der overige bevolking en zoo ge, dank zij uw glinsterend linnen en hagelwitte boord arme damesharten verovert, vergeet dan niet, dat ge die conquêtes voor een groot deel te danken hebt aan den armen ‘Chinaman.’
|
|