Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5(1895)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 71] [p. 71] De wind. Door Edward B. Koster. In stormkracht rust zich de wind, Aanloeiend uit het Westen, Waar hij te sluim'ren lag. Gewekt is hij, de geweldige, Door des donders roep, Opgeschrikt uit zijn slaap, Zooals een man gewekt wordt Uit den morgensluimer Door de machtige zonnekracht. Terwijl hij daar te slapen lag, gesust Door 't murm'len van den Wester-Oceaan, Wiens golfjes fluist'rend braken tegen 't strand, Verloopend in een effen-wijde plas, Die langzaam opgezogen werd in 't zand, Hoe rustig was 't alom! Hoe stil lag 't land te droomen Onder de zwijgende boomen, Overwelfd door den hemel van ongerept blauw! Thans stormen wolken aan, Donker dreigende rossen, Voortsleurend den raatlenden donderwagen, En door den bliksem bereden; Hun menner is de razende wind, Die hen geeselt met fluitende roede. De boomen zwaaien hun armen met wilde gebaren, Toornig over 't storen van hun rust; En de blaad'ren fladd'ren rond Als angstige vogels, vluchtend voor den valk. Dan trekt hij schaat'rend over de stad, Met honend geblaas vervullend de straten, Rammeiend aan der huizen deuren, Als weleer de engel des doods; De ruiten met gerinkel schuddend, De daken driftig beukend, Boven de hoofden van angstige menschen. Vorige Volgende