| |
| |
[pagina t.o. 1]
[p. t.o. 1] | |
Ringrijden Zuid-Beveland, naar eene schilderij in het bezit van den heer Edw. van Hoboken van Oudelande, te Scheveningen.
| |
| |
| |
Otto Eerelman
door P.A. Haaxman Jr.
Bij mijn bezoek aan Eerelman's atelier was hij ijverig bezig zich in het karakter te verdiepen van een gemoedelijken keeshond, een halfvoltooide aquarel, die voor hem op den ezel stond. Het was een witte Kees, die gemeenlijk veel zachter en vriendelijker van aard is dan de grauwe Kees. Eerelman
| |
| |
kent alle hondenrassen, hunne kenmerken, varieteiten en eigenaardigheden op zijn duimpje. Wanneer men den eenen tijd een Sint Bernard of een New-Foundlander bij hem ontmoet, kan men er zeker van zijn hem eenige weken later in 't gezelschap te zien van een Duitschen dog of een Russischen windhond. Hij schijnt de rassen een voor een aan eene gezette studie te hebben onderworpen. Geen wonder, dat de cynophilen hem als een der beste hondenkenners waardeeren en onder de juryleden van eene hondententoonstelling zijn naam menigmaal voorkomt.
Te gelijk met den keeshond had Eerelman het conterfeitsel onder handen van een King Charles, de aristocratische salonjuffer onder de honden, die voor een Kees den neus optrekt en met zijn mooi zwart satijnig gekruld haar, onweerstaanbaar doet denken aan een der deftige matronen van Bakker Korff met de kunstkrullen onder de met linten bestrikte muts. En achter den Kees stond weer een Schipperke op het doek, met den nieuwsgierigen neus spits in den wind, zooals men dat vlugge dier op de voorplecht onzer schepen ziet. Zoo naast elkaar staande, geleek de Kees een gemoedelijk besje uit 't oude vrouwenhuis, het Schipperke een jonge schoone van zeventien lenten.
Alle drie, Kees, Schipperke en King Charles, waren portretten, die Eerelman op uitnoodiging van de eigenaars der honden bezig was te schilderen.
Verder rondziende, zag ik de beeltenissen van een prachtigen New-Foundlander en van een dito Duitschen dog, souvenirs van honden, die het eigendom waren van den schilder en wier afbeeldingen in verschillende standen op menige tentoonstelling prijkten. Levendig van houding en correct van teekening is de vierkant op de slanke pooten staande, met schranderen blik voor zich uit ziende Duitsche dog, wiens conterfeitsel bij den tekst is gevoegd. De hond is genomen staande voor zijn hok, terwijl een gerucht zijn aandacht trekt. De pose duurde slechts enkele oogenblikken, voldoende voor Eerelman om met het potlood juist die lijnen en vegen op het papier te zetten, die de houding en de beweging uitdrukken.
Merkwaardig is de vaste hand waarmede Eerelman teekent. Men zie slechts de potloodkrabbels uit zijn schetsboek, waarvan er enkelen dit nummer illustreeren. Er is karakter in elke streep. Voor het Schipperke staande, waarvan hij nog slechts den omtrek op het doek had geschetst, maakte ik eene opmerking over de juiste proportie van het dier en het karakter dat reeds uit die vage lijnen sprak.
‘Maar 't wordt ook zoo langzamerhand tijd, dat ik leer teekenen,’ zei Eerelman droogjes, en hij voegde er bij, ‘ik doe het nu al meer dan vijftig jaar.’
En nu vertelde hij mij, voor zoover hij zich herinnerde eigenlijk nooit iets anders te hebben gedaan.
Zijne eerste teekenproeven dagteekenen uit den kinderstoel.
De huisdokter van de familie Eerelman - de jonge Otto zag 23 Maart 1839 te Groningen het levenslicht - vertelde hem, uit de dagen toen hij als knaap in het ouderlijke huis alles volkrabbelde, van zijn vroegtijdigen aanleg een nog al kras staaltje. Op zekeren dag een visite aan huis makende, zag
| |
| |
Duitsche dog, naar eene schilderij in olieverf.
| |
| |
Schetsen.
de dokter, hoe de kleine dreumes in den tafelstoel een karikatuur van hem op een stuk lei had gekrabbeld.
En zoo ging dat maar voort.
Vader en moeder Eerelman waren er volstrekt de menschen niet naar, om hun zoon in die richting aan te moedigen. Veeleer deden zij al het mogelijke om het smeulende kunstenaarsvuur in het tengere en niet zeer sterke ventje te dooven.
Teekenen was volstrekt geen toekomst voor den jongen. De maatschappelijke posities van schilder en losbol waren in die dagen voor de meeste eerzame ouders synoniemen. En om Otto op het rechte pad terug te brengen, deed men zijn best om hem het teekengerei afhandig te maken. Maar dit ging bij den in zijn aartsliefhebberij gedwarsboomden knaap zoo gemakkelijk niet. Zoo sekuur hadden zijne ouders potlood, krijt of griffel niet kunnen wegstoppen, of Ottotje wist het te vinden, totdat de verbolgen ouders, ten einde raad, al dien teekenrommel aan de vlammen prijs gaven. Maar ook daar wist Otto raad op. Men vond hem sedert dien noodlottigen dag ijverig bezig met figuren in papier te prikken.
| |
| |
Daar moest wat anders op gevonden worden, te meer daar men van den schoolmeester ook al klachten had gehoord. De jongen teekende op zijn lei meer poppetjes dan cijfers, tot groot vermaak en minder gewenschte afleiding van de overige schooljongens. Veldslagen van Grieken en Romeinen op de lei waren in een ommezien geteekend, met de noodige charges er tusschen door van den meester en zijn helpers als legeraanvoerders. Een onbeschrijfelijk succes had Otto op zekeren morgen met een nieuwe compositie op de lei, voorstellend Absalon op den ezel door de struiken rijdende, en een moment later hangende met de lange haren aan den boom en de ezel in volle vaart vooruitsnellende.
Paardrijdster (geschilderde studie).
Derhalve twee composities voor één.
Er was werkelijk met den jongen niet meer uit te houden. De ouders, die het natuurlijk uitmuntend met hun Otto voorhadden, besloten hem op een notariskantoor te doen, en daar voor die carrière het schrijven van eene fraaie hand een noodzakelijk vereischte was, werd hij in de leer gedaan bij meester Smit, magister in de calligrafie of schoonschrijfkunst en in de edele zangkunst.
Maar al had men Otto ook bij een poelier of pasteibakker in de leer gedaan, het zou evenmin gebaat hebben. De natuur ging boven de leer. Op de schrijfschool van Mr. Smit werd het vuur geenszins uitgebluscht, veeleer aangewakkerd. Otto's nieuwe leermeester was een zeer eigenaardig type, wiens vernuftige kop met schrandere oogen en grooten neus, zonderling uitstak boven de lange, magere gestalte met schier nog langere jas. In de positie waarin hij zangles gaf en met wijd geopenden mond den toon a door het schoollokaal deed galmen, was hij onweerstaanbaar voor Otto's vlugge teeken- | |
| |
pen. Dan was er ook een houding, waarin hij onder de les diploma's teekende, om die aan het einde van den cursus aan de vlijtigste leerlingen uit te reiken. Gebogen over het papier met de tong uit den mond trok hij dan, behalve de fraaiste krullen en sierletters, heel leelijke gezichten. Zoo besteedde hij soms dagen lang tot ornamenteele opluistering van verzen in dezen trant:
‘Kunst, wetenschap en deugd
Wien zou dit niet behagen.’
Het duurde niet lang, of Otto's schrift stond vol aardige teekeningen, waarin schier op iedere bladzijde het portret voorkwam van den meester of van diens egâ, die, alsof haar man nog niet genoeg had aan 't gezelschap van de jongens, heel gemoedelijk in 't schoollokaal zat te breien of aardappelen te schillen.
Meester Smit nam de charges van Otto echter volstrekt niet euvel. Hij teekende zelf heel aardig met de pen en mocht den jongen, die van zoo veel aanleg blijk gaf, wel lijden. Een van Otto's schriften, waarin Smit's curieuse physionomie meermalen voorkwam, bewaarde de brave meester als een herinnering aan een zijner beste leerlingen.
Op deze schrijfschool heeft de jonge Eerelman veel geleerd, behalve schrijven, waarin hij altijd een brekebeen is gebleven.
De oppositie tegen zijne onverzettelijke neiging was dan nu toch eindelijk gebroken. 't Kwam er nu maar op aan om deze neiging in eene practische richting te sturen. De jongen wilde teekenen, welnu hij zou teekenen: men deed hem op... een landkaartenbureau. Daar heeft hij een pijnlijken tijd gesleten tot dat hij ten langen leste zijn dierbaarsten wensch vervuld zag en de deuren der Groningsche Academie Minerva voor hem geopend werden.
* * *
Eerelman genoot hier het voortreffelijk onderwijs van Egenberger, den schilder van het groote doek ‘Kenau Hasselaar op de wallen van Haarlem’ in de vestibule van het Stadhuis aldaar en de ontwerper van het monument te Heiligerlee. De gronden werden door dezen leermeester zoo degelijk gelegd, dat toen Eerelman in 1864 naar Antwerpen trok en daar aan de Academie een niet minder begaafd docent aantrof in prof. Geefs, deze spoedig in den ‘langen Hollander’, zooals men Eerelman in Antwerpen placht te noemen, bijzonderen aanleg en groote vaardigheid ontdekte.
Egenberger had er slag van om de jongelui te leeren, groote plannen in eenige lijnen vlug en juist ineen te zetten.
‘Ge moet zoo teekenen’ - zei hij - ‘dat ge de compositie reeds op het papier ziet, nog vóor ge een lijn geschetst hebt. Dan komt alles op zijn plaats.’
| |
| |
Eerelman heeft dat van zijn leermeester uitmuntend begrepen en die oefening is hem altijd zeer te pas gekomen bij het vlug teekenen naar de natuur van paarden in volle actie en van honden, die op het stuk van poseeren evenmin tot de gewilligste sujetten behooren.
In Antwerpen waren het vooral de colleges van expressie van prof. Geefs, welke Eerelman in hooge mate boeiden. Geen docent was in dat opzicht veeleischender dan Geefs. Hij placht tot zijne leerlingen te zeggen: ‘als gie een vent teekent, die kwôad is, dan moet men 't aan zijn tienen kunnen zien, dat-ie kwôad is.’
Eens had Eerelman op het college van Geefs een compositie ontworpen,
Russische windhonden, naar eene schilderij in olieverf, in 't bezit van den heer Fr. Reimann, te Elberfeld.
voorstellende ‘een loteling, die afscheid neemt van zijn meisje.’ Op 't college had deze voorstelling een buitengewoon succes om de hoogst komische situatie waarin de conscrit was afgebeeld.
De professor was met die vermakelijke voorstelling bijzonder ingenomen.
‘Awel, da's goed, da's verstandig van den langen Hollander,’ luidde de goedkeurende uitroep van Geefs, en Eerelman's loteling die in every inch zijne gewaarwordingen en emoties te kennen gaf, moest later nog zoo menigmaal op 't appel komen, dat de auteur een poos lang aan de Academie bekend was onder het sobriquet van den ‘conscrit.’
| |
| |
Eerelman's academievrienden, die met hem tot de knapste en veelbelovendste élèves behoorden, waren Karel Ooms, de twee gebroeders de Vriend, Constantin Cap, Sibert (de tegenwoordige directeur van de Antwerpsche academie), Evariste Carpentier en zijn landgenoot Gerke Henkes. Allen hebben hun weg gevonden en een eervollen naam in de kunstwereld verworven.
Naar eene aquarel.
Toen na afloop van den tweejarigen cursus examen werd afgelegd in niet minder dan negen vakken, werden in verreweg de meeste aan Eerelman eerste nummers toegekend en behaalde hij met glans den prix d'excellence. Dat men er te Antwerpen niet luchtig over heen liep, moge uit het volgende blijken. Als onderwerp voor de historische compositie was opgegeven ‘Paulus voor Festus.’ Voor historiebeschrijving: de zeden en gewoonten der Grieken tijdens Pericles, toegelicht door schetsjes en krabbeltjes tusschen den tekst, waarover prof. de Thaaye te oordeelen had, die daarin niet malsch was. Vervolgens waren zeer belangrijke onderdeelen van het programma, het teekenen en schilderen naar 't leven, waarvoor Eerelman reeds te Groningen bij den heer Egenberger een degelijken grondslag had gelegd, zoodat hij hier op zijn examen een torse kon schilderen, die tot op den huidigen dag in de klas wordt geëxposeerd als een der beste schilderproeven van de oud-leerlingen. Verder werd hij op de proef gesteld in de anatomie, het skelet en de spieren van 't menschlijk lichaam; werd hij onderzocht op het stuk van typen en oudheidkunde, waarvoor Achilles uit zijn tent werd gehaald; kreeg de ex- | |
[pagina t.o. 8]
[p. t.o. 8] | |
Geschilderde studie.
| |
| |
pressie eene beurt, in welk onderdeel der kunst aan de strenge eischen van Geefs moest voldaan worden; en volgde eindelijk het onderzoek naar de
Winter (studie in olieverf).
bekwaamheid in de perspectief, voor welk vak de leerlingen veertien dagen en loge werden opgesloten, om eerst eene lijnteekening en daarna eene teekening in pastel te maken. Met de lijnteekening was Eerelman in vier
| |
| |
dagen gereed en had dus volop gelegenheid om bijzonder veel werk te maken van het pastel. Hij schilderde een romeinsche poort en badbassein met in 't water spiegelende gebroken zuil en kapiteel en deed dit met zooveel vaardigheid en accuratesse, dat prof. de Keyzer er van verklaarde, dat het de mooiste perspectiefteekening was na die van Tadema, naar men weet ook een oud-leerling der Antwerpsche Academie.
In de dagen dat Eerelman te Antwerpen studeerde, was Tadema reeds als artist aldaar gevestigd, en het was voor den ‘langen Hollander’ een groot voorrecht bij Tadema op het atelier te worden toegelaten, waar hij naar hartelust studeerde te midden van de velerlei mooie antieke kunstvoorwerpen, costumes en prenten, welke de later zoo beroemd geworden Friesche meester toen reeds in zijne werkplaats verzameld had.
Ook voor Eerelman zou het weinig moeite hebben gekost, zich na zijn examen te Antwerpen te vestigen. Prof. de Keyzer had hem zelfs een atelier in 't academiegebouw toegezegd, met een goed vooruitzicht om voor den prix de Rome te studeeren, maar de zucht naar zelfstandigheid en andere omstandigheden van meer huiselijken aard dreven hem naar zijn vaderstad Groningen terug, een besluit dat van achteren beschouwd zeer verstandig was, daar hij te Antwerpen vermoedelijk te veel onder den invloed van den schildertrant van Nicaise de Keyzer ware gekomen.
De oude Grieken en Romeinen spookten hem in die dagen nog zoo erg in het hoofd, dat zij hem in den eersten tijd niet met rust lieten. Jaren geleden had hij zijne krachten reeds beproefd aan een geheel album vol goden en godinnen, dat niet weinig de bewondering had opgewekt van zijn leermeester Egenberger. En werkelijk lag in deze curieuse creatiën de kiem van den historie-schilder, waarvoor Eerelman alle eigenschappen in zich vereenigde, zoo de omstandigheden hem slechts gunstig waren geweest. Aan zijn goeden wil heeft het zeker niet ontbroken; want toen de oude Grieken en Romeinen geen aftrek vonden, probeerde hij het met een meer nationaal ras, de Batavieren, en schiep de belangrijke compositie Claudius Civilis en Cerealis op 't moment dat de nicht van Claudius bij de afgebroken brug den romeinschen veldheer den vredebeker aanbiedt. Er volgden nog eenige andere historische composities naar Van Lennep's romans, maar de belangstelling werd bij het publiek niet in die mate wakker, dat Eerelman er door aangemoedigd werd in die richting voort te gaan. Hij was intusschen tot leeraar-assistent van Egenberger aan de Groningsche teeken-academie Minerva benoemd en terwijl hij een 6-tal jaren met groot succes als zoodanig werkzaam bleef, schilderde hij onder de hand vele portretten, lithografeerde veel en beoefende de kunst in zoo veelzijdig mogelijke mate.
Zijn eigenlijk terrein had hij echter nog niet gevonden. Een verblijf van enkele jaren te Brussel, waar hij zich na zijn huwelijk met mej. Anna Braak vestigde, opende hem ook niet het beloofde land. Wel arbeidde hij er met noeste vlijt aan oud-Hollandsche interieurs, die bij de kunstkoopers en dus ook bij het publiek zeer in trek waren om de geestige compositie en de uit- | |
| |
voerige detailschildering, maar instinctmatig bekroop hem de vrees, dat, bij voortgezette beoefening van dit bestelwerk, de schilder onder zou gaan in den fabrikant.
Uit die Brusselsche periode dagteekenen een reeks van met de grootste uitvoerigheid geschilderde genre-schilderijen; met antieke meubelen en fraaie snuisterijen rijk gestoffeerde kamers, waarin figuren in 't oud-friesch costuum, o.a. ‘de bruigomspijp,’ waarnaar een houtsnede door Tilly in Eigen Haard verscheen; een reeks met crayon geteekende typen van Nederlandsche provinciale
Hongaarsche Buffeldrijver (geschilderde studie).
kleederdrachten, die in een album vereenigd, op 't oogenblik het eigendom zijn van Mevr. Hoevenaar van Geldrop; de hierachter afgebeelde oudfriesche huwelijksmakelaar met den gefestonneerden stok met ringen, even zoo vele emblemen van 's mans welgeslaagde koppelpartijen, en eindelijk tal van illustratiën o.a. voor de gedichten van Gouverneur, waren in Brussel de voortbrengselen van zijn altijd werkzamen geest.
* * *
Het behoeft nauwelijks vermelding, dat een artist zoo doorkneed in alle onderdeelen van de kunst, in het bezit is van een diploma M.O. handteekenen.
| |
| |
Vóor hij naar het buitenland vertrok, had hij zijn examen gedaan, en hoewel zijn Antwerpsche studietijd reeds eenige jaren achter hem lag, zaten de studievakken, ook de theoretische, er nog zoo vast in, dat hij maxima cum laude zijn graad verwierf. Zijn examinator in de anatomie was niemand minder dan J.Ph. Koelman, de begaafde directeur der Plaagsche Academie. De opgaaf was het teekenen van eenige spieren van het hoofd, maar onwillekeurig waren met die spieren tevens de groote lijnen van het menschbeeld door Eerelman in vaste toetsen geteekend. Van de eene spier kwam het nu op de andere, en al pratende stond in weinige oogenblikken het geheele skelet volledig met spieren gestoffeerd op het teekenbord.
Huwelijksmakelaar, naar eene schilderij.
‘Dat hadt gij wel kunnen laten,’ was de knorrige uitroep van den lotgenoot, die na hem onder het mes moest, en met een wanhopig gezicht het skelet uit Eerelman's brein had zien groeien.
Eenigen tijd na zijne vestiging in Den Haag, in 1879, werd daar de Industrieschool voor meisjes opgericht en zag Eerelman zich met het onderwijs in het teekenen aan die school belast. Met anatomie en historieteekenen hield hij er de meisjes niet bezig. Hij voerde hier het eerst in het in stijl teekenen naar levende bloemen en planten en het toepassen van de rijke verscheidenheid van motieven uit het plantenrijk voor decoratieve ontwerpen. In die richting heeft Eerelman veel tot den bloei van de Haagsche school bijgedragen.
Maar de kunst had allengs de uren van den met bestellingen steeds meer over- | |
| |
laden wordenden artist zoo zeer in beslag genomen, dat hij het onderwijs er aan geven moest. Nu eerst begon hij de vruchten te plukken van zijne breed opgevatte studie, die sedert zijn verblijf te Antwerpen tot meerdere rijpheid en ontwikkeling was gekomen door bezoeken aan Brussel, Parijs, Weenen en Londen, van waar hij welgevulde schetsboeken had meegebracht. Wie herinnert zich niet met het meeste genoegen van Pulchri's kunstbeschouwingen Eerelman's wedrennen en hongaarsche post in 't Hippodrôme te Parijs, merkwaardig juist in de woest rennende actie der paarden; onder de souvenirs van Londen de voortreffelijke teekeningen naar Buffalo Bill's wilde horde of de prachtige teekeningen naar de Horse guards; van zijn verblijf te Weenen de drift buffels in het Prater, eene koolteekening waarvoor hij in 1873 in Arti bekroond werd. En dan de vaderlandsche onderwerpen, vooral zijn paardenmarkten, levendig gestoffeerd met kooplieden, jongens, veldwachters en vooral met de prachtige dravers; zijn harddraverijen, artistieke instantanées, steeds geestig van compositie en waar van impressie, zijn chaisen met boertjes en boerinnetjes, duizendvoudig gereproduceerd en populair geworden door de photographie en de tegeltableaux, zijne winters met arren en zijne zomers met de fier loopende kleppers voor brikjes en schilderachtige voertuigen. 's Meesters woning is vol van herinneringen aan die belangrijke reeks van schilderijen en teekeningen, die in den betrekkelijk korten tijd van zijn eigenlijke werkzaamheid als artist, wijd en zijd verspreid werden.
* * *
De populariteit van Eerelman moge hier door een paar weinig bekende episodes uit zijn leven geïllustreerd worden. Op eene tentoonstelling had men een zijner schilderijen zoo hoog gehangen, dat het inderdaad moeilijk viel het goed te zien. Een der bezoekers stelde zich daar niet mede tevreden. Hij had in den catalogus een werk van Eerelman genoteerd gezien en zoekende, vond hij het eindelijk op die verheven plaats. Bij de commissie zijn beklag doende, dat hij de waarde van het werk niet kon beoordeelen, verzocht hij dat men hem een ladder zou brengen om tot het schilderij op te klimmen. Aan het beleefd verzoek werd voldaan, en toen de inspectie was afgeloopen, gaf de bezoeker zijn verlangen te kennen om het schilderij te koopen.
Eene andere openbaring van de vox populi ten opzichte van Eerelman's kunst ondervond hij onlangs in Amsterdam, waar in ‘Ons Huis’ eene kunstbeschouwing werd gehouden van een der portefeuilles aquarellen van het Genootschap Pulchri Studio. Het bestuur was op den inval gekomen om door de bezoekers te laten uitmaken, aan welke teekening zij speciaal de voorkeur gaven. De biljetten met de namen der schilders werden in een bus gestoken en toen deze geopend werd, bleken de meeste stemmen zich vereenigd te hebben op Eerelman's aquarel - ik meen dat zij voorstelde een hond, die buiten voor een koetspoort zijn meester wacht en zijn ongeduld en hondentrouw in geheel zijn wezen verraadt. Eene dame, die dit succes van den Haagschen
| |
| |
artist in de courant had gelezen, begaf zich naar zijn atelier en vernemende dat de aquarel nog te koop was, legde zij er dadelijk beslag op.
* * *
Aan de inrichting van het atelier herkent men den meester en in hooge mate is dat het geval met de werkplaats van Eerelman in de Elandstraat te 's-Gravenhage. Hier geen artistieke rommelkamer, maar een hoog flink verlicht vertrek, met zware deftige meubelen, die correct op hun plaats staan. In een afgeschoten gedeelte met getemperd licht een fraaie antieke kast, prachtexemplaar van oud-vlaamsch schrijnwerk, harmonieerende in toon met het bruin gekleurde tapijt aan den wand. Ginds kleinere antieke meubelen,
Paardententoonstelling Scheveningen, naar eene houtskoolschets.
die plaats verleenen aan studies uit vroeger en later tijd en aan dat eigenaardig bric á brac, 't welk de kunstenaar met smaak weet te kiezen en vooral te plaatsen. In 't eigenlijk atelier hangt de wand vol met studies van ecuyères, clowns, amazones, paarden en honden, wedrennen, voertuigen van allerlei aard, pittoreske doorkijken in stallen en circussen, kampen van Pawnee- en Buffalo- bills, roodhuiden en cowboys, daartusschen studies van het nobelste van alle creaturen, benevens landschappen, intérieurs, genre tafereelen, anatomie-studies - kortom de volkomen afspiegeling der veelzijdigheid van den begaafden teekenaar en compositeur.
Boven zijn hoofd, vlak onder den kap van zijn atelier en in 't volle licht, heeft hij de groote gravures naar Le Brun's beroemde Romeinsche veldslagen geëxposeerd. Op eene zwaar gebeeldhouwde tafel in 't midden van het vertrek staan zijn schildersustensiliën, respectabele potten gevuld met een legio kwasten van allerlei dikte en dunte. En aan den wand hangen paletten met grillig
| |
| |
dooreengemengde kleuren, die zonderling veel gelijken op de coloristische proeven van sommige jongeren in de kunst.
En terwijl dat alles op zijn juiste plaats ligt, hangt of staat, is er in het atelier nog overvloedig ruimte voor een aantal ezels met aangelegde of half voltooide schilderijen en aquarellen en voor welgevulde portefeuilles waarin eigen werk of dat van anderen wordt bewaard.
Bulldog, naar eene aquarel, toebehoorende aan den heer P.J. van der Burgh, te 's-Gravenhage.
In zijn atelier vertoeft Eerelman niet meer dan hoog noodig voor het opzetten en voltooien van schilderijen; het maken van studies en schetsen neemt zijn meesten tijd in beslag. Daarvoor is zijn atelier buiten: in een stal met mooie paarden, in 't circus Carré; in een boschlaan, voor het teekenen van een brok natuur, waar hij dan later zijne elegante amazones in laat rijden; op een hondententoonstelling, waar hij o.a. den hiernevens afgebeelden bulldog teekende, die op de Sporttentoonstelling te Scheveningen door hem werd ingezonden en karakteristiek om zijn verwaten flegmatieke physionomie door de liefhebbers ‘de Engelschman’ werd gedoopt; kortom zijn atelier is overal waar nieuwe en belangrijke onderwerpen voor Eerelman te vinden zijn.
Op het titelblad is hij bezig in de open lucht het portret van een edel ros met zijn amazone te schilderen, welke groep tegenover blz. 8 is afgebeeld.
| |
| |
Elders onder de illustraties, vindt men een zijner gelukkigste composities, het ringsteken te Oudelande op Zuid-Beveland met de typige boeren en boerinnen in nationale kleederdracht, die hij dagen lang, als gast van den heer van 't dorp, den heer van Hoboken, aan wien het schilderij toebehoort, in hunne eigenaardigheden bestudeerde. Als compositie is deze schilderij (zie de titelplaat) een buitengewoon gelukkige greep.
Zij geeft in kleuren en lijnen denzelfden indruk van het frissche, oorspronkelijke Zeeuwsche volkseigen, dat Eduard van Tsoe Meiren zoo teekenachtig in woorden schilderde in het aan Zeeland gewijde nummer van dit tijdschrift. Zie links op den voorgrond de groep knappe Oudelandsche meisjes: hoe guitig en levendig is hare actie; wat kleedt dat fleurige costuum de deerns
Noord-Hollandsche Arreslede, naar eene houtskoolteekening.
fraai om de stevige ledematen; wat goed heeft de artist voor den samenhang en de rust in de compositie gebruik gemaakt van de handeling van eene der maagdelijns, die jaloersch uitkijkt naar eene vriendin, die daar op den achtergrond in de volle zon met een der boerencavaliers keuvelt.
Als eigenaardige bijzonderheid van dit zonnige schilderij valt nog te vermelden, dat de daarop voorkomende figuren bijna alle portretten zijn. Ook uit de kleine reproductie in 't Zeeuwsche nummer naar eene olieverfschets van Eerelman ‘meisjes uit Oudelande’, blijkt dat Van Tsoe-Meiren volkomen gelijk en volstrekt niet overdreven heeft in zijne geestdriftige schildering van de
| |
[pagina t.o. 16]
[p. t.o. 16] | |
Huwelijksrijtoer Noord-Holland, naar eene schilderij, toebehoorende aan mevrouw van Walchren, te 's-Gravenhage.
| |
| |
mooie Zeeuwsche boerinnetjes. Een van die twee meisjes stond bekend als de knapste uit den omtrek.
Niet minder degelijk als compositie en pittoresk in de voorstelling van het geval, is de Noord-Hollandsche huwelijksrijtoer met de bonte paarden voor de bruidschais en de joelende kinderen rondom den stoet bruiloftsgasten.
Ook de Noord-Hollandsche ar in pijlsnelle vaart door het winterlandschap vliegende (blz. 16), is eene karakteristieke proeve van Eerelman's werk. De reproductie is genomen naar eene aquarel, die onze jonge Koningin cadeau kreeg van Hd. tante, de Groothertogin van Saksen.
Algemeen bekend zijn, naar men weet, de poneys van Koningin Wilhelmina, door Eerelman in eene schoone compositie geschilderd, evenals Harer Majesteits lievelingshond Swell met zijn glanzende bruine vacht. Van honden met prachtige langharige vachten vindt men in dit nummer (blz. 7), de Russische windhonden of barzois, naar de schilderij op de tentoonstelling te Antwerpen, die er door een liefhebber reeds in het begin der expositie gekocht werd.
* * *
Eerelman neemt met zijn werk in de Nederlandsche schilderschool een zeer eigenaardig en zelfstandig standpunt in. Meer teekenaar en compositeur dan colorist, heeft hij het succes van zijn werk voor een niet gering deel te danken aan zijne geestig gedachte onderwerpen, en wanneer zijne collega's zich weleens verwonderen over zijn populariteit, dan zien zij wel wat veel voorbij, dat Eerelman er altijd naar gestreefd heeft, om naar de mate van zijn talent, zijn werk zoo hoog mogelijk op te voeren.
In overeenstemming met het temperament van den kunstenaar zal zijn kunstopvatting zijn, maar om in die opvatting iets te kunnen, moet men iets geleerd hebben, en van die laatste waarheid is Eerelman in hooge mate doordrongen.
|
|